ECLI:NL:RBZWB:2025:2092

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
C/02/431963 / JE RK 25-280
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

Op 28 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in het kader van een rekestprocedure, waarbij de Stichting Jeugdbescherming als gecertificeerde instelling betrokken was. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, en de minderjarige woont bij zijn vader. De kinderrechter heeft eerder, op 28 maart 2024, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ingesteld tot 29 maart 2025. De GI heeft verzocht om verlenging van deze ondertoezichtstelling voor een periode van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de positieve ontwikkeling van [minderjarige] sinds hij bij zijn vader woont, en de inzet van ambulante hulpverlening die noodzakelijk is voor zijn verdere ontwikkeling. De omgang tussen [minderjarige] en zijn moeder verloopt begeleid en positief, en er is een verbetering in de communicatie tussen de ouders. Ondanks dat de moeder geen hulpverlening heeft ingeschakeld voor haar eigen traumaproblematiek, is de kinderrechter van oordeel dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling nog steeds worden voldaan. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot 29 maart 2026, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431963 / JE RK 25-280
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. F. Pool te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 februari 2025;
  • de op 13 maart 2025 van de advocaat van de vader ontvangen brief;
  • het op 14 maart 2025 van mr. N. Schiettekatte, waarnemend advocaat van de moeder, ontvangen emailbericht.
1.2.
De minderjarige [minderjarige] heeft van de griffier van de rechtbank een schriftelijke uitnodiging ontvangen om op 18 maart 2025 om 14:30 uur ter gelegenheid van een kind gesprek op het verzoek te worden gehoord. [minderjarige] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 maart 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 29 maart 2025.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk samengevat aangevoerd dat sinds [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft er bij [minderjarige] door alle betrokkenen een positieve ontwikkeling wordt gezien. [minderjarige] laat zien zich vrijer te bewegen, wat betekent dat hij zelf meer het initiatief neemt, socialer en enthousiast is, vrijuit spreekt, veel knuffelt en van stoeien houdt. Gelet op deze ontwikkeling is ervoor gekozen om hulpverlening door [ambulante begeleiding] bij de vader thuis in te zetten, ter ondersteuning van de vader voor wat betreft opvoedkundige vraagstellingen. Daarnaast zullen er op laag-drempelige wijze gesprekken met [minderjarige] gevoerd worden, waarin hij leert woorden aan zijn gevoel te geven, maar hij ook gestimuleerd wordt om zijn identiteit te ontwikkelen en hij zich niet hoeft aan te passen. Op deze wijze kan [minderjarige] zich binnen zijn eigen tempo ontwikkelen zonder enige druk te ervaren. In dit proces zal bezien worden of [minderjarige]
nog belast is met trauma’s waar later eventueel therapeutische hulp op ingezet dient te worden.
4.2.
Sinds 30 oktober 2024 verlopen de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en moeder begeleid. Er zijn daarover geen zorgen. De moeder sluit goed aan bij [minderjarige] ’ behoeften, zij weet hem op een natuurlijke wijze te begrenzen en zij belast hem niet met uitspraken die niet passend zijn bij zijn leeftijd. Ook wanneer [minderjarige] bij de moeder aangeeft dat hij haar mist en hij bij haar wil wonen reageert de moeder daarop op passende wijze, zoals door het antwoord in het midden te laten en zich op een ander onderwerp te focussen, waar [minderjarige] vervolgens goed op reageert. Echter wordt ook gezien dat [minderjarige] enthousiast wordt wanneer de vader hem ophaalt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat [minderjarige] het bij beide ouders fijn heeft.
4.3.
Vanaf 15 januari 2025 worden de omgangsmomenten door een externe partij begeleid, in maart 2025 zal de evaluatie plaatsvinden. In het geval dat de huidige positieve trend zich voortzet wordt een uitbreiding overwogen. De vader heeft aangegeven open te staan voor logeermomenten en de moeder zou graag toe willen werken naar een co-ouderschap. Besloten is door [ambulante begeleiding] en de GI om de moeder op de hoogte te houden van het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] . Dit omdat de moeder, ondanks alle positieve ontwikkelingen, aangeeft dat zij nog steeds alert is op de uitingen van [minderjarige] over het seksueel misbruikt zijn door de vader. Daarnaast rust op de moeder al de opdracht vanuit de rechtbank om hulpverlening in te schakelen met betrekking tot het verwerken van haar trauma’s. De moeder geeft daarover echter aan geen trauma’s te (hebben) ervaren en dat zij daarom geen hulpvraag heeft.
4.4.
Gezien wordt in de afgelopen maanden dat de relatie tussen de ouders sterk is verbeterd. De vader informeert de moeder over de ontwikkeling van [minderjarige] , de ouders sturen elkaar foto’s van [minderjarige] die op speciale momenten genomen zijn en zij nemen gezamenlijk deel aan oudergesprekken. Om de huidige positieve ontwikkelingen te kunnen blijven stimuleren, de hulpverlening te monitoren en te blijven werken aan een uitbreiding van de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder acht de GI in het belang van [minderjarige] een verlenging van de ondertoezichtstelling met een periode van één jaar noodzakelijk.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1.
Namens de vader is door zijn advocaat schriftelijk bericht dat de vader zich niet verzet tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en dat wordt ingestemd met schriftelijke afdoening van de zaak.
5.2.
Namens de moeder is door haar advocaat per email bericht dat zij instemt met een schriftelijke afdoening van de zaak, nu door haar wordt ingestemd met een verlenging van de ondertoezichtstelling.

6.De beoordeling

6.1.
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.3.
Uit de inhoud van de stukken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter in overtuigende mate dat [minderjarige] , sinds hij bij de vader woont, een positieve ontwikkeling laat zien. Wel blijkt de inzet van ambulante hulpverlening nog noodzakelijk deels ter ondersteuning van de vader en deels ter stimulering voor [minderjarige] in het kader van zijn toekomstige ontwikkeling op meerdere vlakken en om te kunnen vaststellen of/in hoeverre hij daar nog aanvullende hulpverlening bij nodig heeft. Daarnaast is gestart met begeleide contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder, waarvan is gebleken dat die positief verlopen. Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie in maart 2025 zal er naar mogelijkheden worden gezocht om de contacten uit te breiden. Ook is gebleken dat de communicatie en samenwerking tussen de vader en de moeder op ouderniveau aanmerkelijk is verbeterd. Aan al het voorgaande doet niet af dat door de moeder, ondanks een overweging van de kinderrechter daarover in de vorige beschikking, tot op heden geen hulpverlening is ingeschakeld met betrekking tot het verwerken van haar traumaproblematiek, terwijl zij eerder had aangegeven daarvoor open te staan. Gelet op de hiervóór beschreven - positieve - ontwikkelingen en met dat deel van de doelstellingen, waaraan de komende tijd nog gewerkt dient te worden is de kinderrechter van oordeel dat aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nog steeds wordt voldaan. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar. [1]
6.4.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 29 maart 2025 tot 29 maart 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.