ECLI:NL:RBZWB:2025:2081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
25/1439 PW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking uitkering Participatiewet

Op 11 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. I. Car, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. Verzoekster had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening met betrekking tot de intrekking van haar recht op een uitkering op grond van de Participatiewet. Het college had op 26 november 2024 het recht op uitkering van verzoekster ingetrokken per 28 november 2023, en dit besluit was bevestigd in een bestreden besluit van 27 februari 2025. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster het griffierecht van € 53,- niet tijdig heeft betaald. De griffier had verzoekster per aangetekende brief op 12 maart 2025 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. De brief werd op 14 maart 2025 afgehaald, maar verzoekster heeft het griffierecht niet op tijd voldaan en heeft geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeeld en verklaard dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1439

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Car),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen(het college).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster over de intrekking van haar recht op een uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
Het college heeft met het besluit van 26 november 2024 het recht op een uitkering van verzoekster ingetrokken per 28 november 2023. Met het bestreden besluit van 27 februari 2025 op het bezwaar van verzoekster is het college bij dit besluit gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. [1] In een zaak als deze is het griffierecht € 53,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
Heeft verzoekster het griffierecht tijdig betaald?
2.1.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 12 maart 2025 verzoekster in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 14 maart 2025 om 08:31 uur is afgehaald en dat voor ontvangst is getekend. Verzoekster heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
2.2.
Verzoekster heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 11 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.