ECLI:NL:RBZWB:2025:2068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
24/6245
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel door het CBR na snelheidsoverschrijding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) opgelegde Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (LEMG). Het CBR had op 25 maart 2024 een LEMG opgelegd aan eiser, na een melding van de politie dat eiser vermoedelijk niet langer over zijn rijvaardigheid beschikt. Dit vermoeden was gebaseerd op een proces-verbaal waarin werd vermeld dat eiser op 6 maart 2024 met een snelheid van ongeveer 170 kilometer per uur reed op de A16, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 100 kilometer per uur was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze maatregel, maar het CBR verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de LEMG.

De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het CBR. De rechtbank heeft beoordeeld of het CBR terecht de LEMG heeft opgelegd. Eiser betwistte de juistheid van het proces-verbaal en voerde aan dat zijn GPS-systeem andere snelheden aangaf. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR zich op goede gronden mocht baseren op de bevindingen in het proces-verbaal, dat op ambtseed was opgemaakt. Eiser slaagde er niet in om voldoende tegenbewijs te leveren om de juistheid van het proces-verbaal te betwisten.

De rechtbank concludeert dat het CBR terecht de LEMG heeft opgelegd, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat eiser de toegestane snelheid met 50 tot 59 kilometer per uur heeft overschreden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks en openbaar gemaakt op 10 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6245 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.L.J.M. van Grinsven),
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de door het CBR aan hem opgelegde Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (LEMG).
1.1.
Het CBR heeft met het besluit van 25 maart 2024 (het primaire besluit) een LEMG opgelegd aan eiser. Met het bestreden besluit van 27 juni 2024 op het bezwaar van eiser heeft het CBR het bezwaar ongegrond verklaard en de LEMG in stand gelaten.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens het CBR [naam].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht een LEMG heeft opgelegd aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Feiten en omstandigheden
5. Op 8 maart 2024 heeft het CBR van de politie een mededeling ontvangen van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over zijn rijvaardigheid. Dit vermoeden is gebaseerd op informatie die is opgenomen in het proces-verbaal van 7 maart 2024. In het proces-verbaal is opgenomen dat verbalisanten op 6 maart 2024 om 17:09 uur een bestuurder zagen rijden over de rijbaan van de A16 ter hoogte van hectometerpaal 63.7 uit de richting van Breda. De bestuurder reed met een van het dienstvoertuig afgelezen snelheid van ongeveer 170 kilometer per uur. Na correctie komt deze snelheid overeen met een gecorrigeerde snelheid van 155 kilometer per uur. Ter plaatse is een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur toegestaan. Verbalisanten hebben de bestuurder een stopteken gegeven en staande gehouden. De bestuurder heeft zich hierna geïdentificeerd als eiser.
5.1.
Naar aanleiding van deze mededeling heeft het CBR met het besluit van 25 maart 2024 een LEMG opgelegd aan eiser.
5.2.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij de cursus inmiddels succesvol heeft volbracht. Eiser heeft de kosten van de cursus zelf betaald. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser procesbelang heeft. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Mag het CBR zich baseren op de bevindingen in het proces-verbaal?
6. Eiser geeft aan dat het proces-verbaal onjuist is en dat de politie de gecorrigeerde snelheid van 155 kilometer per uur niet heeft kunnen meten op het betreffende traject. Dit standpunt baseert eiser op de gegevens uit het in zijn auto ingebouwde GPS-systeem en op de analyse van deze gegevens door Ongevallen Analyse Nederland (OAN). In het proces-verbaal leest eiser dat de snelheidsmeting heeft plaatsgevonden over een afstand van 2000 meter tussen hectometerpaal 61.7 en 63.7. Uit de analyse blijkt echter volgens eiser dat hij op het traject tussen hectometerpaal 61.8 en 63.9 snelheid aan het minderen was. De hoogste door het GPS-systeem gemeten gemiddelde snelheid van 151 kilometer is gemeten tussen hectometerpaal 61.4 en 61.6, dus voor het traject waarover de politie volgens eiser een snelheidsmeting heeft uitgevoerd. Van deze snelheid moet bovendien nog een wettelijke correctie af.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens standaardjurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) mag het CBR uitgaan van de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit is slechts anders als tegenbewijs is aangeleverd waaruit zou blijken dat aan de juistheid van het proces-verbaal moet worden getwijfeld. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om met de gegevens uit het in zijn auto ingebouwde GPS-systeem en met de analyse van OAN op basis van deze gegevens, dergelijk tegenbewijs aan te leveren.
6.2.
De snelheidsmeting van de politie is verricht middels een geijkte boordsnelheidsmeter door deskundige verbalisanten die zijn opgeleid om de gebruikte snelheidsmeter voor de opsporing van snelheidsoverschrijdingen te gebruiken. Om deze redenen dient aan snelheidsmetingen verricht door de politie een hoge mate van betrouwbaarheid te worden gegeven. Voor het GPS-systeem van eiser gelden niet dezelfde voorschriften en eisen waardoor niet vanzelfsprekend dezelfde mate van gewicht kan worden gegeven aan de metingen op basis van het GPS-systeem. De omstandigheid dat het GPS-systeem volgens de leverancier is gecertificeerd en dat de hieruit verkregen snelheidsdata nauwkeurig zouden moeten zijn, maakt dit niet anders. Dat politie, justitie en de Belastingdienst gebruik zouden maken van deze data is op zichzelf ook niet voldoende om de inhoud van het proces-verbaal te weerleggen. Het CBR heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat meer waarde kan worden gehecht aan de constateringen van de politie.
De rechtbank leidt uit het proces-verbaal af dat eiser op enig moment over een afstand van 2000 meter de gemeten gecorrigeerde snelheid van 155 kilometer per uur heeft bereikt. Op basis van het proces-verbaal kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat eiser de toegestane maximale snelheid heeft overschreden met 50 tot 59 kilometer per uur. Zoals hiervoor is overwogen is eiser er niet in geslaagd om dit te weerleggen met de gegevens uit het GPS-systeem en de analyse van OAN. De analyse van OAN gaat onterecht ervan uit dat bij de snelheidsmeting van de politie de gemeten snelheid voortvloeit uit een gemiddelde snelheid. Bovendien wordt in de analyse een aanname gedaan over het traject waarover de politie een snelheidsmeting heeft uitgevoerd – een andere interpretatie over de exacte locatie van de meting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten – en de gegevens uit het GPS-systeem van eiser laten geen pieksnelheden zien, maar enkel een gemiddelde snelheid tussen twee opeenvolgende meetpunten/coördinaten. Daarmee is niet weerlegd dat eiser op enig moment binnen een marge van 2000 meter van hectometerpaal 63.7 de pieksnelheid heeft bereikt die is vastgelegd in het proces-verbaal.
6.3.
Het vorenstaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het CBR zich mocht baseren op de bevindingen in het proces-verbaal. Uit het proces-verbaal kan een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig worden afgeleid. Dit vormt voldoende grondslag om een LEMG op te leggen. Ook wanneer sprake is van niet meer dan een pieksnelheid bestaat dus voldoende reden om een LEMG op te leggen.
6.4.
Vanwege het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid, was het CBR verplicht om aan eiser een LEMG op te leggen. De regelgeving laat het CBR geen ruimte om op grond van persoonlijke belangen van eiser hiervan af te wijken. Eiser heeft persoonlijke belangen ook niet gesteld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR de LEMG terecht aan eiser heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier, op 10 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Artikel 130, eerste lidIndien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling)
Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder aHet CBR besluit tot oplegging van een lichte educatieve maatregel gedrag en verkeer indien ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, een rijbewijsplichtige landbouw- of bosbouwtrekker, een rijbewijsplichtig motorrijtuig met beperkte snelheid of een rijbewijsplichtige mobiele machine, een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 tot en met 59 kilometer per uur, zowel binnen als buiten de bebouwde kom;

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4148.