ECLI:NL:RBZWB:2025:2056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
11569035 \ VV EXPL 25-6 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met verstekverlening wegens niet verschijnen werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die in dienst was als algemeen technisch medewerker, vorderde betaling van loon dat onder het wettelijk minimumloon lag, evenals vakantiegeld en reiskostenvergoeding. De werkgever was niet verschenen in de procedure, waardoor verstek werd verleend. De werknemer had eerder meerdere keren om betaling gesommeerd, maar de werkgever had hierop niet gereageerd.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, gezien het feit dat het om loonbetalingen ging. De rechter ging uit van de juistheid van de stellingen van de werknemer, aangezien de werkgever geen verweer had gevoerd. De loonvorderingen werden toegewezen, inclusief de wettelijke verhoging en rente. Ook werd de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van loonspecificaties, op straffe van een dwangsom.

Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de werkgever direct aan de betalingsverplichtingen moest voldoen, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11569035 \ VV EXPL 25-6
Vonnis in kort geding van 1 april 2025
in de zaak van
[werknemer],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. D.P.M.A.H. Roks,
tegen
[werkgever] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [werkgever] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 maart 2025, met producties 1 t/m 5,
- de mondelinge behandeling van 18 maart 2025, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt,
- de verstekverlening tegen [werkgever] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] is op 4 maart 2024 in dienst getreden bij [werkgever] in de functie van algemeen technisch medewerker. De arbeidsduur bedroeg 38 uur per week. In de arbeidsovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“[…]
6 Loon en vakantietoeslag
Het loon bedraagt € 1900,- netto per maand. Het loon wordt telkens voor het einde van de loonbetalingsperiode uitbetaald. De vakantietoeslag bedraagt 8% van het bruto jaarloon. Dit wordt naar evenredigheid van de duur van de arbeidsovereenkomst opgebouwd in de periode van 1 juni tot en met 31 mei. De vakantietoeslag wordt uitbetaald in de maand juni. De werkgever verstrekt per loonbetalingsperiode een loonspecificatie (loonstrook).
[…]
11 Overige afspraken
Reiskostenvergoeding bedraagt € 0,21 per kilometer.
[…]”
2.2.
De arbeidsovereenkomst is omstreeks 30 september 2024 geëindigd. In totaal heeft [werkgever] € 12.400,- aan netto loon aan [werknemer] betaald. Over de maanden augustus en september 2024 heeft [werkgever] geen reiskostenvergoeding betaald aan hem. [werkgever] heeft nooit loonspecificaties verstrekt.
2.3.
[werknemer] heeft [werkgever] meermaals gesommeerd tot betaling van het verschil tussen het minimumloon en het betaalde loon, het vakantiegeld en de reiskostenvergoeding over de maanden augustus en september 2024 over te gaan, alsmede specificaties daarvan over te leggen. [werkgever] heeft niet betaald of gereageerd.

3.De vordering

3.1.
[werknemer] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[werkgever] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [werknemer] binnen 48 uur na het te wijzen vonnis te voldoen het netto equivalent van het bruto salaris over de periode 4 maart 2024 tot en met 30 september 2024 ad € 15.493,68, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de data van respectievelijke opeisbaarheid tot en met de dag der algehele voldoening, waarop het bedrag van € 12.400,- netto in mindering strekt,
[werkgever] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [werknemer] binnen 48 uur na het te wijzen vonnis te voldoen het netto equivalent van het bruto bedrag ad € 1.239,49 bruto (vakantiegeld periode 4 maart 2024 tot en met 30 september 2024), te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de data van respectievelijke opeisbaarheid tot en met de dag der algehele voldoening,
[werkgever] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [werknemer] binnen 48 uur na het te wijzen vonnis te voldoen het netto bedrag ad € 314,50 (reiskostenvergoeding augustus en september 2024), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de data van respectievelijke opeisbaarheid tot en met de dag der algehele voldoening,
[werkgever] te veroordelen de buitengerechtelijke incassokosten ad € 589,67 op basis van de staffel Buitengerechtelijke Incassokosten binnen 48 uur na het te wijzen vonnis aan [werknemer] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid tot en met de dag der algehele voldoening,
[werkgever] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,- voor iedere dag dat [werkgever] geen deugdelijke bruto/netto specificatie van het onder a, b en c gevorderde verstrekt,
[werkgever] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening en de kosten van betekening als het vonnis wordt betekend.
3.2.
[werknemer] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [werkgever] heeft hem minder loon betaald dan het wettelijk minimumloon. [werknemer] maakt aanspraak op het verschil tussen wat [werkgever] heeft betaald en waar hij op grond van de wet recht op heeft. [werkgever] heeft verzuimd om loonspecificaties over te leggen. [werkgever] heeft geen vakantiegeld aan [werknemer] betaald. [werknemer] maakt aanspraak op de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [werkgever] verkeert in verzuim en is daarom wettelijke rente verschuldigd.

4.De beoordeling

Verstek
4.1.
[werkgever] is in deze procedure niet verschenen. De dagvaarding is op de juiste manier aan haar betekend. Daarom is tegen [werkgever] verstek verleend.
Spoedeisend belang
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [werknemer] bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.3.
Het gaat in het onderhavige geval om een loonvordering. Naar haar aard is deze vordering spoedeisend, zodat [werknemer] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
Loonbetalingsvorderingen
4.4.
Op basis van de door [werknemer] overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd – en met inachtneming van het feit dat [werkgever] geen verweer heeft gevoerd – wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [werknemer] . Dit betekent dat als vaststaand wordt aangenomen dat [werkgever] niet aan [werknemer] heeft uitgekeerd waar hij – op grond van de wet en tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst – recht op had. Daarbij komen de loon- en vakantiegeldvorderingen van [werknemer] de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Aannemelijk is dan ook dat de vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. De loonbetalingsvorderingen van [werknemer] worden daarom bij wijze van voorlopige voorziening toegewezen.
4.5.
Aangezien [werkgever] niet tijdig aan haar loonbetalingsverplichtingen heeft voldaan, is zij hierover ook de wettelijke verhoging van 50% verschuldigd.
Wettelijke rente
4.6.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen over het verschuldigde loon, vakantiegeld en reiskostenvergoeding. Er is tegen de gevorderde wettelijke rente immers geen verweer gevoerd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
[werknemer] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom zal een bedrag van € 589,67 worden toegewezen.
4.8.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. Omdat [werknemer] niet heeft gesteld dat de schade (de buitengerechtelijke incassokosten) al eerder dan op de datum van de dagvaarding is geleden, zal de gevorderde rente worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
Specificaties
4.9.
Op grond van de arbeidsovereenkomst was [werkgever] gehouden om loonspecificaties te verstrekken. Dat heeft zij nagelaten. De kantonrechter zal [werkgever] daarom veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto specificaties van het salaris over de periode 4 maart 2024 tot en met 30 september 2024, het vakantiegeld en de reiskostenvergoeding over de maanden augustus en september 2024. Omdat [werknemer] geen termijn heeft gesteld waarbinnen [werkgever] deze specificaties moet verstrekken, zal de kantonrechter hieraan een termijn verbinden van 48 uur na de datum van dit vonnis. Op die manier kan [werknemer] controleren of [werkgever] de juiste nettobedragen aan verschuldigd loon, vakantiegeld en reiskostenvergoeding, zoals hiervoor genoemd, uitbetaalt.
4.10.
Omdat [werkgever] ondanks sommatie niet tot het verstrekken van bruto/netto specificaties is overgegaan, ziet de kantonrechter aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden van € 100,- voor iedere dag dat [werkgever] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,-.
Proceskosten
4.11.
[werkgever] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [werknemer] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [werkgever] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De kantonrechter acht een termijn van veertien dagen om de proceskosten te betalen, na daartoe te zijn aangeschreven, redelijk. De proceskosten van [werknemer] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
768,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [werkgever] om binnen 48 uur na de datum van dit vonnis aan [werknemer] te betalen het netto equivalent van € 15.493,68 bruto (het bruto salaris over de periode 4 maart 2024 tot en met 30 september 2024), waarop het bedrag van € 12.400,- netto in mindering strekt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de data van respectievelijke opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [werkgever] om binnen 48 uur na de datum van dit vonnis aan [werknemer] te betalen het netto equivalent van € 1.239,49 bruto (vakantiegeld periode 4 maart 2024 tot en met 30 september 2024), te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [werkgever] om binnen 48 uur na de datum van dit vonnis aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 314,50 netto (reiskostenvergoeding augustus en september 2024), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de data van respectievelijke opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] binnen 48 uur na de datum van dit vonnis bruto/netto-specificaties te verstrekken van de onder 5.1, 5.2 en 5.3 toegewezen bedragen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag als [werkgever] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,-,
5.5.
veroordeelt [werkgever] om binnen 48 uur na de datum van dit vonnis aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 589,67 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 768,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.7.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.