In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn biologische moeder. De minderjarige, geboren in 2013, heeft verzocht om de omgangsregeling te verminderen van eenmaal per zes weken naar eenmaal per drie maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich veilig en thuis voelt bij zijn pleegouders en dat hij een intrinsieke wens heeft om minder omgang te hebben met zijn biologische moeder. De kinderrechter heeft de minderjarige niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken om pleegoudervoogdij en wijziging van zijn achternaam, omdat deze onderwerpen niet binnen de rechtsingang van de minderjarige vallen. De kinderrechter heeft de omgangsregeling gewijzigd, zodat de minderjarige en zijn biologische moeder vanaf 1 april 2025 eenmaal per drie maanden anderhalf uur omgang zullen hebben, onder begeleiding van de pleegouders. De kinderrechter benadrukt het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om de omgangsregeling aan te passen aan zijn behoeften en ontwikkelingsfase. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.