ECLI:NL:RBZWB:2025:2040

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
02-087556-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling van een medewerker van de Justitiële Jeugdinrichting met brandwonden door kokend water

Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 februari 2024 in [plaats 2] een medewerker van de Justitiële Jeugdinrichting zwaar heeft mishandeld. De verdachte heeft een met kokend water gevulde waterkoker naar het slachtoffer gegooid, wat resulteerde in ernstige brandwonden en andere verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Tijdens de zitting op 26 maart 2025 zijn de officier van justitie en de verdediging gehoord, evenals deskundigen die de psychische toestand van de verdachte hebben beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, maar dat het feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend vanwege zijn psychische stoornissen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 15.297,35 gevorderd, waarvan de rechtbank een bedrag van € 12.797,35 heeft toegewezen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, zodat de verdachte direct kan beginnen met de opgelegde straf en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-087556-24
vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting [locatie 1] te [plaats 1]
raadsvrouw mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 maart 2025, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast zijn [psychiater] (kinder- en jeugdpsychiater), dr. [klinisch psycholoog] (klinisch psycholoog) en [reclasseringswerker] (reclasseringsmedewerker) als deskundigen gehoord. Ter zitting heeft mr. Van der Leij namens de benadeelde partij [benadeelde] de vordering toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [benadeelde] zwaar heeft mishandeld door een met heet water gevulde waterkoker tegen het gezicht, hoofd en lichaam te gooien en/of met de waterkoker een zwaaiende beweging te maken richting hem, dan wel door deze handelingen heeft geprobeerd hem zwaar te verwonden of hem heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Door het gooien met een waterkoker, waardoor [benadeelde] ook is geraakt, had verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit. Wel dient partieel vrijspraak te volgen voor het veroorzaken van eerstegraads brandwonden in het gezicht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een waterkoker gevuld met kokend water met een zwaaiende beweging in de richting van [benadeelde] heeft bewogen en hem daarbij ook met de waterkoker tegen zijn hoofd heeft geraakt. Het kokende water dat in de waterkoker zat, is daarbij op [benadeelde] terecht gekomen. Door de gedragingen heeft verdachte letsel veroorzaakt bij [benadeelde] , bestaande uit brandwonden, pijn aan zijn linker ringvinger en een afgebroken rechter voortand.
Verdachte wist dat de waterkoker net klaar was met koken en wist dus ook dat de waterkoker gevuld was met zeer heet water. Door met deze gevulde waterkoker een zwaaiende beweging te maken in de directe nabijheid van anderen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat het zeer hete water op die anderen terecht kon komen en dat daardoor bij [benadeelde] , die uiteindelijk als enige geraakt werd, zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit de medische stukken volgt dat er bij [benadeelde] sprake was van eerstegraads brandwonden over de nek en tweedegraads brandwonden over het torso rechts en onder de linker oksel. Ook was sprake van kleine blaarvorming in het gelaat over de kaak rechts en over de linker elleboog. In totaal is ongeveer 5% van het lichaamsoppervlak verbrand. De rechtbank is van oordeel dat uit de medische informatie in combinatie met de foto’s blijkt dat [benadeelde] ook ernstige brandwonden heeft opgelopen in zijn gezicht, namelijk op zijn rechter wang. Naar het oordeel van de rechtbank is het letsel van [benadeelde] te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, gezien de aard en omvang van het letsel, het feit dat medisch ingrijpen noodzakelijk was en het feit dat nog steeds sprake is van huidafwijkingen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigen bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 februari 2024 te [plaats 2] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads brandwonden op het lichaam en brandwonden in het gezicht, heeft toegebracht door
meteen met heet water gevulde waterkoker een zwaaiende beweging te maken in de richting van voornoemde [benadeelde] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert hij de maatregel van terbeschikkingstelling (verder: tbs) met dwangverpleging aan verdachte op te leggen. Bij zijn eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit te volstaan met een gevangenisstraf van 4 maanden en daarnaast de oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden. Dit biedt perspectief en er ligt een gedegen plan van aanpak waar verdachte aan wenst mee te werken. Bovendien heeft [ggz-instelling] laten weten dat verdachte daar behandeld kan worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft een medewerker van de Justitiële Jeugdinrichting [locatie 2] zwaar mishandeld door met een waterkoker met kokend water in zijn richting te zwaaien, waarbij hij de medewerker in het gezicht heeft geraakt. Dit gebeurde tijdens een conflict met een andere gedetineerde, waarbij de medewerker tussenbeide kwam. Het slachtoffer kreeg het kokende water over zich heen en liep ernstige brandwonden op onder andere in zijn gezicht. Daarnaast had het slachtoffer een afgebroken voortand en letsel aan zijn ringvinger. Door op deze wijze te handelen, heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Brandwonden zijn vreselijk pijnlijk en kunnen littekens en huidverkleuringen veroorzaken. Dit volgt ook uit de indringende verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting. Hij is nog steeds niet geheel hersteld van zijn verwondingen en wordt iedere dag nog geconfronteerd met de gevolgen van het feit. Zijn huid is nog steeds beschadigd en deels gevoelloos. Het slachtoffer heeft er begrijpelijkerwijs erg veel moeite mee dat hij deze extreme pijn heeft moeten doorstaan door toedoen van verdachte, die hij juist wilde helpen. De rechtbank acht het strafverzwarend dat dit incident heeft plaatsgevonden tegen een medewerker van de JJI, terwijl verdachte notabene een PIJ-maatregel onderging voor een ander strafbaar feit.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank slaat acht op het dubbel persoonlijkheidsonderzoek dat over verdachte is opgesteld. Uit het psychiatrisch rapport van [psychiater] van 30 juli 2024 blijkt dat sprake is van psychotrauma- of stressor-gerelateerde stoornis, een aandachtsdeficiëntie/ hyperactiviteitsstoornis (een neurobiologische ontwikkelingsstoornis), een norm-overschrijdende gedragsstoornis (in ernstige mate), een stoornis in cannabisgebruik, een persoonlijkheidsstoornis (met borderline en antisociale kenmerken) en mogelijk een lager dan gemiddeld cognitief niveau met het risico op overvraging/overschatting. Dit alles bij een persoonlijke geschiedenis van psychische en lichamelijke mishandeling en verwaarlozing als kind. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde, waardoor wordt geadviseerd het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag is hoog als de behandelsetting en het beveiligingsniveau ongewijzigd blijven. Om zijn risicofactoren/pathologie te kunnen bewerken is een hoger beveiligde setting nodig waar de focus ligt op de individuele behandeling en ontregelen vanuit de behandeling mogelijk is met minimaal gevaar voor derden en verdachte zelf. Gezien de pathologie is in een groep functioneren nog te moeilijk. Hiertoe wordt het opleggen van een tbs met dwangverpleging geadviseerd.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat het niet schort aan motivatie bij verdachte. Gezien de complexe pathologie van verdachte kan hij echter niet voldoen aan gestelde voorwaarden in het kader van een tbs met voorwaarden. De noodzakelijke behandeling zal (moeten) leiden tot ontregeling en escalaties. De focus moet op die behandeling zijn gericht en (nog) niet op vrijheid en terugkeer in de maatschappij. In de afgelopen jaren is verharding opgetreden en is de behandeling onvoldoende gebleken. De behandeling vergt volledige focus en vanuit daar kan weer perspectief worden geboden. Het is noodzakelijk dat die behandeling plaatsvindt in een gesloten setting met een ongelimiteerde tijdspanne.
Uit het psychologisch onderzoek van dr. [klinisch psycholoog] van 6 december 2024 blijkt dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met hypervigilant narcistische en antisociale trekken, van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis ten gevolge van aanzienlijke vroeggeboorte, van een “ongespecificeerde psychotrauma- of stressor- gerelateerde stoornis” ten gevolge van de onveilig verlopen hechting en van een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Ten tijde van het feit waren bovengenoemde stoornissen aanwezig, maar de stoornis in het gebruik van cannabis was in vroege remissie. Ook de psycholoog adviseert het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Buiten zorg wordt het risico op recidive in gewelddadig gedrag hoog geacht. Binnen klinische zorg wordt het risico ingeschat als matig. Om het recidiverisico te verminderen is langdurige behandeling binnen een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) nodig. De psycholoog adviseert de geïndiceerde behandeling op te leggen binnen het kader van een tbs met voorwaarden. Enerzijds zorgt dit voor een streng kader, mede met het oog op borging van de veiligheid voor de maatschappij, en anderzijds zorgt dit ervoor dat verdachte de kans krijgt om te tonen dat hij de afgelopen maanden in de Justitiële Jeugdinrichting [locatie 1] heeft geleerd van zijn verleden en de positieve groei door onder meer zijn gemotiveerde start met schematherapie, kan voortzetten.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat de motivatie van verdachte tijdens de afgelopen maanden in combinatie met de positieve feedback vanuit [locatie 1] maken dat tbs met voorwaarden moet worden overwogen. Er moet een langdurige klinische behandeling in een FPK plaatsvinden, maar dit kan ook in het kader van tbs met voorwaarden. Uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt op geen enkele wijze dat verdachte een gebrek aan leervermogen heeft. Ook bij de schematherapie toont hij inzicht in zijn gevoelens en handelen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de stoornissen en de toerekenbaarheid over en stelt vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Uit het reclasseringsrapport van 17 maart 2025 blijkt dat sprake is van een gemiddeld recidiverisico. Er is sprake van een belast verleden met een problematische gezinssituatie. De stoornissen van verdachte zijn al vroeg in zijn leven ontstaan door aanzienlijke vroeggeboorte en ernstige verbale (naast fysieke) mishandeling en verwaarlozing. Verdachte heeft in de omgang met frustraties in het gezin van herkomst geen adequate coping gezien en mede door het doormaken van veel wisselingen qua omgevingssituaties vertrouwt hij alleen op zichzelf en overschreeuwt hij zijn onderliggend onzekere en kwetsbare zelfbeeld met een onafhankelijke houding waarbij hij zichzelf verbaal en fysiek zo sterk mogelijk wil presenteren naar zichzelf en de ander.
De reclassering heeft positief geadviseerd over tbs met voorwaarden en heeft voorwaarden geformuleerd waaronder de maatregel kan worden opgelegd. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan de voorwaarden. Na een aanvraag voor een indicatiestelling voor een klinische opname heeft de [ggz-instelling] laten weten dat verdachte daar behandeld kan worden en verdachte is op de wachtlijst geplaatst.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat de reclassering verdachte een kans wil geven. In het gesprek met verdachte is gebleken dat een tbs met voorwaarden hem motiveert. Ook een tbs met voorwaarden biedt een strak kader en kan plaatsvinden in een FPK met een hoog beveiligingsniveau.
Straf en maatregel
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van het feit, het strafblad van verdachte en de aangehaalde persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank van oordeel, dat een tbs-maatregel noodzakelijk is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond;
- dat op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
- dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die maatregel eist.
Om het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken is het van belang dat verdachte langdurig wordt behandeld. Dat is niet alleen in het belang van de maatschappij, maar ook in het belang van verdachte zelf. De rechtbank stelt vast dat de adviezen van de psychiater en psycholoog verschillen over wat het meest geschikte strafrechtelijke kader is om dit te realiseren.
Uit de stukken blijkt dat verdachte bijna zijn hele leven geïnstitutionaliseerd is geweest. De afgelopen vier jaren heeft verdachte doorgebracht in verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen vanwege een PIJ-maatregel. Pas in [locatie 1] is in juli 2024 een start gemaakt met schemagerichte therapie. Uit een verslag blijkt dat verdachte spraakzaam en gemotiveerd is en dat hij zich tijdens de therapie nieuwsgierig en leerzaam opstelt. Met name gevoelens van krenking, afwijzing of niet serieus genomen worden (of de dreiging daarvan) lijken onderliggend te zijn aan het probleemgedrag van verdachte. Zijn triggers en manier van spanningsopbouw worden steeds duidelijker, ook voor verdachte zelf, waardoor ruimte ontstaat voor gedragsalternatieven. Een vorm van psychomotorische therapie (PMT) en traumabehandeling zouden kunnen helpen om negatieve gebeurtenissen in de kindertijd en de moeizame en onveilige hechtingsgeschiedenis te verwerken.
Uit de rapporten van de deskundigen en het verslag van de schemagerichte therapie blijkt dat de problematiek van verdachte zijn grondslag vindt in zijn kinder- en jeugdtijd. Pas zeer recent is gestart met een adequate therapie die ook lijkt aan te slaan. Zowel de instelling als verdachte zelf zien positieve veranderingen in zijn handelen en gedrag. Verdachte is pas 24 jaar oud en de rechtbank acht het van belang verdachte perspectief en een kans te bieden, conform de adviezen van de psycholoog en de reclassering. Met de deskundigen heeft ook de rechtbank de verwachting dat er een langdurige klinische behandeling nodig zal zijn, maar dat kan ook in het kader van een tbs met voorwaarden. Er is een passende plek voor verdachte gevonden bij de [ggz-instelling] . Gelet op het voorgaande en vanwege de bereidheid van verdachte om zich aan de voorwaarden te houden, acht de rechtbank de oplegging van dwangverpleging op dit moment niet noodzakelijk. De rechtbank zal aan verdachte de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom, bij een eventuele omzetting, een periode van vier jaar te boven gaan.
Vanwege het recidiverisico in combinatie met het gepleegde agressiedelict en de noodzaak van behandeling, zal de rechtbank op grond van artikel 38 lid 6 Sr bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Daarnaast rechtvaardigt de ernst van het bewezen verklaarde feit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de eerder benoemde impact die het gepleegde feit op het slachtoffer heeft gehad. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De verdediging heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, zodat verdachte direct de opgelegde gevangenisstraf kan ondergaan en daarop aansluitend behandeling in het kader van de tbs met voorwaarden kan krijgen. Bij de beoordeling of de schorsing in deze zaak moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte opnieuw af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is. De rechtbank is van oordeel dat het noodzakelijk is dat de behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk aanvangt. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat er al een indicatiestelling is aangevraagd en verdachte op de wachtlijst staat bij de [ggz-instelling] . De ernst van het bewezenverklaarde en de persoonlijke omstandigheden van verdachte in samenhang met het nadrukkelijke verzoek van de verdediging, maakt dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 15.297,35, bestaande uit € 5.297,35 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Van de gevorderde materiële kosten zijn door de verdediging alleen de kosten die zien op de afgebroken tand betwist. Volgens de verdediging ontbreekt het causale verband tussen deze schade en het raken van het gezicht van [benadeelde] met de waterkoker. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte [benadeelde] in zijn gezicht heeft geraakt met de waterkoker. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat daarbij de tand van [benadeelde] is afgebroken. De schade staat daarmee in voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding voor materiële schade dan ook volledig toewijsbaar.
Immateriële schade
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel. Daarnaast heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij vergelijkbare uitspraken. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte bij de benadeelde partij sprake is van brandwonden op het lichaam en in het gezicht, een pijnlijke ringvinger en een afgebroken tand. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de bijlagen bij de vordering van de benadeelde partij is gebleken welke impact het bewezen verklaarde feit tot op heden op het fysiek en psychisch welzijn van de benadeelde partij heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is de schade toewijsbaar tot een bedrag van € 7.500,00.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de immateriële schade door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag van
€ 12.797,35, vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 29 februari 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
* verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
  • verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch kliniek of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
* verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
* verdachte laat zich opnemen in de [ggz-instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* verdachte laat zich ambulant behandelen binnen de GGZ en de verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het afronden van de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* verdachte verblijft binnen een beschermde woonvorm of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en werkt eventueel mee aan bewindvoering als de reclassering dit nodig acht;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 12.797,35, waarvan € 5.297,35 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] , € 12.797,35 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 februari 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 98 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. J.M.J.C. Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 april 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te [plaats 2]
aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweedegraads
brandwonden op het lichaam en/of eerstegraads brandwonden in het gezicht, heeft
toegebracht door heet water in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam
van voornoemde [benadeelde] te gooien en/of een met heet water gevulde waterkoker in
het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde] te
gooien en/of met een met heet water gevulde waterkoker een zwaaiende beweging
te maken in de richting van voornoemde [benadeelde] ;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, heet water in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van
voornoemde [benadeelde] heeft gegooid en/of een met heet water gevulde waterkoker in
het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde] heeft
gegooid en/of met een met heet water gevulde waterkoker een zwaaiende beweging
heeft gemaakt in de richting van voornoemde [benadeelde] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te [plaats 2]
[benadeelde] heeft mishandeld door heet water in het gezicht en/of tegen het hoofd
en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde] te gooien en/of een met heet water
gevulde waterkoker in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van
voornoemde [benadeelde] te gooien en/of met een met heet water gevulde waterkoker een
zwaaiende beweging te maken in de richting van voornoemde [benadeelde] ;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )