In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres, een B.V., tegen de weigering van het UWV om een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen aan werkneemster. Het UWV had op 7 februari 2024 besloten om per 11 januari 2024 geen ZW-uitkering toe te kennen aan werkneemster, die eerder een WAZO-uitkering had ontvangen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 19 juni 2024. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 april 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de werkneemster aanwezig waren, evenals mr. H.M. van Gent namens het UWV. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster na de WAZO-uitkering op 30 oktober 2023 weer aan het werk is gegaan, maar zich op 11 januari 2024 ziek heeft gemeld. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of de werkneemster aansluitend aan de WAZO-uitkering arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeert dat de werkneemster, ondanks haar klachten, niet ongeschikt was voor haar werk als pedagogisch medewerker, omdat zij meer dan twee maanden had gewerkt voordat zij zich ziek meldde.
De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd, omdat er geen bewijs was dat de werkneemster op het moment van ziekmelding ongeschikt was voor haar werkzaamheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.