ECLI:NL:RBZWB:2025:2030

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
24/6017 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering aan werkneemster na beëindiging WAZO-uitkering

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres, een B.V., tegen de weigering van het UWV om een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen aan werkneemster. Het UWV had op 7 februari 2024 besloten om per 11 januari 2024 geen ZW-uitkering toe te kennen aan werkneemster, die eerder een WAZO-uitkering had ontvangen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 19 juni 2024. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 april 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de werkneemster aanwezig waren, evenals mr. H.M. van Gent namens het UWV. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster na de WAZO-uitkering op 30 oktober 2023 weer aan het werk is gegaan, maar zich op 11 januari 2024 ziek heeft gemeld. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of de werkneemster aansluitend aan de WAZO-uitkering arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeert dat de werkneemster, ondanks haar klachten, niet ongeschikt was voor haar werk als pedagogisch medewerker, omdat zij meer dan twee maanden had gewerkt voordat zij zich ziek meldde.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd, omdat er geen bewijs was dat de werkneemster op het moment van ziekmelding ongeschikt was voor haar werkzaamheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6017 ZW
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV; kantoor Almere), verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werkneemster],te [plaats], werkneemster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan werkneemster toe te kennen.
1.1.
Het UWV heeft met een besluit van 7 februari 2024 geweigerd per 11 januari 2024 aan werkneemster een ZW-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 19 juni 2024 is het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres de gemachtigde van eiseres en [naam], de werkneemster en namens het UWV mr. H.M. van Gent.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
3. De rechtbank stelt vast dat in dit geval uitsluitend in geschil is of werkneemster
aansluitend aan de WAZO-uitkeringongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid als pedagogisch medewerker bij eiseres.
4. Vast staat dat werkneemster na de WAZO-uitkering op 30 oktober 2023 weer is gestart met werken en dat zij zich per 11 januari 2024 ziek heeft gemeld. Dat betekent dat zij een relatief lange periode van meer dan twee maanden heeft gewerkt voor zij zich ziek meldde. De datum van de ziekmelding is echter niet doorslaggevend. Het gaat om de vraag of er sprake was van arbeidsongeschiktheid aansluitend aan de WAZO-uitkering.
5. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft hoeven zien om werkneemster op te roepen voor een spreekuur, zoals eiseres heeft aangevoerd. De medische informatie over de klachten van werkneemster was immers bekend. Op basis daarvan heeft de verzekeringsarts de conclusie getrokken dat werkneemster klachten heeft die tijdens haar zwangerschap zijn ontstaan, maar dat deze klachten niet maken dat zij aansluitend aan de WAZO-uitkering arbeidsongeschikt was. Een spreekuur met lichamelijk onderzoek, geruime tijd na de ziekmelding, was dan ook niet van toegevoegde waarde.
6. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de tijdens de zwangerschap ontstane klachten van werkneemster zijn gebleven na haar bevalling. Al bij haar aanvraag heeft zij echter ook gesteld dat haar klachten erger werden na de start van haar werkzaamheden voor eiseres. Ook in de brief van eiseres van 12 maart 2024 en de brief van de fysiotherapeut van 8 maart 2024 staat dat de klachten van werkneemster toenamen na hervatting van de werkzaamheden. Ter zitting hebben eiseres en werkneemster wel gesteld dat zij nooit haar volledige werkzaamheden heeft hervat en dat een groot deel van het (fysieke) werk werd overgenomen door anderen, maar dit blijkt niet uit het dossier. In de brief van 12 maart 2024 stelt eiseres immers dat werkneemster haar werkzaamheden op 30 oktober 2024 heeft hervat. Ook zit er een e-mail van eiseres van 7 mei 2024 in het dossier waarin staat dat werkneemster is teruggekeerd van haar verlof in haar eigen functie en dat zij de normale werkzaamheden als pedagogisch medewerker heeft hervat. In het beroepschrift wordt evenmin melding gemaakt van aangepaste werkzaamheden. Op basis van de informatie uit het dossier kan dan ook niet geconcludeerd worden dat werkneemster op de datum van de hervatting van haar werkzaamheden ongeschikt was voor haar eigen werk. Ook de relatief lange periode van twee maanden waarin zij werkzaamheden heeft verricht, duidt daar niet op, integendeel. Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht geweigerd aan werkneemster een ZW-uitkering toe te kennen met ingang van 11 januari 2024.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025 door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.