4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 7 oktober 2022 heeft er op de openbare weg, namelijk op de Rucphensebaan in Roosendaal, een geweldsincident plaatsgevonden. Terwijl aangever [slachtoffer] in de kofferbak van zijn auto bezig was, kwamen er drie mannen op hem afgelopen. Eén van de mannen heeft [slachtoffer] van achteren met een buis op zijn achterhoofd geslagen. Vervolgens zijn de drie mannen om [slachtoffer] heen gaan staan. Deze mannen hebben geschopt en geslagen tegen zijn hoofd en lichaam. [slachtoffer] is vervolgens weggerend in de richting van een vlaggenmast. Na ongeveer twintig meter is hij getackeld door één van de mannen, waardoor hij ten val kwam. Vervolgens is hij door deze drie mannen en een vierde man opnieuw geschopt en geslagen tegen zijn hoofd en lichaam. Deze vier mannen zijn hierna gezamenlijk weggerend. [slachtoffer] heeft door dit geweldsincident letsel opgelopen, namelijk een wond bij zijn wenkbrauw die met vier hechtingen is gehecht en een wond op zijn achterhoofd, die is gelijmd.
Betrokkenheid verdachte
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte behoort tot de genoemde groep van vier personen die het slachtoffer hebben geschopt en geslagen. Verdachte heeft dit ontkend.
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat de vier mannen die het slachtoffer hebben geschopt en geslagen zijn weggerend en dat hij deze mannen tijdens hun vlucht heeft gefilmd. Dit filmpje is ter terechtzitting getoond. Op de beelden is te zien dat vier personen gezamenlijk wegvluchten. De rechtbank stelt vast dat het signalement van deze vier personen overeenkomt met de signalementen van verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] bij hun aanhouding. Zij zijn alle vier kort na het incident in de omgeving van de Rucphensebaan in Roosendaal aangehouden door de politie.
De rechtbank gaat er, gelet op de bewijsmiddelen en voorgaande overwegingen, in onderlinge samenhang bezien, van uit dat verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] , de vier mannen zijn die het slachtoffer hebben geschopt en geslagen, en dat een van hen het slachtoffer met een buis heeft geslagen.
Openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging is vereist dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat het geweld tegen [slachtoffer] bestond uit het slaan met een buis tegen zijn achterhoofd en het slaan en schoppen tegen zijn hoofd en lichaam en dat dit geweld gepleegd is door de vier verdachten, zoals hierboven weergegeven. Op grond daarvan concludeert de rechtbank dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Daaraan doet niet af dat slechts een van de vier verdachten het slachtoffer met een buis heeft geslagen. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging maakt het immers in beginsel niet uit wie welke geweldshandeling heeft gepleegd, waardoor het geweld gepleegd door medeverdachten ook voor rekening van verdachte komt.
Bewijsuitsluiting?
De verdediging heeft verzocht om de verklaringen van [slachtoffer] en [naam] uit te sluiten van het bewijs, omdat sprake is van een schending van artikel 6 van het EVRM nu de verdediging hen niet als getuige heeft kunnen horen.
De rechtbank overweegt dat een verdachte op grond van artikel 6 van het EVRM het recht heeft om getuigen in enig stadium van het geding op een behoorlijke en effectieve wijze te ondervragen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in het Keskin-arrest geoordeeld dat de omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid een getuige te ondervragen, er niet aan in de weg staat dat een door die getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits voor de procedure in haar geheel is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces. Dit betekent in het bijzonder dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – doordat het ontbreken van een mogelijkheid tot ondervraging van die getuige in voldoende mate wordt gecompenseerd.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] en [naam] weliswaar van belang zijn voor de bewijsconstructie in deze zaak, maar dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaringen is gebaseerd gelet op de overige in deze zaak door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht de ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging wettig en overtuigend bewezen.