ECLI:NL:RBZWB:2025:2019

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/3495
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ESF-subsidie en uitleg Subsidieregeling ESF 2014-2020 met betrekking tot subsidiabele kosten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen de vaststelling van de ESF-subsidie voor het project ‘Intrinsiek duurzaam inzetbaar’. De staatssecretaris van Participatie en Integratie had de subsidie met het besluit van 4 juli 2023 vastgesteld op € 0,=, wat eiseres aanvecht. De rechtbank behandelt het beroep op 24 januari 2025, waarbij gemachtigden van eiseres en vertegenwoordigers van verweerder aanwezig zijn. De rechtbank heeft de uitspraak op 8 april 2025 gedaan.

Eiseres had een aanvraag ingediend voor een subsidie van € 12.500,=, maar verweerder concludeerde dat de subsidiabele projectkosten slechts € 5.074,= bedroegen, wat onder het drempelbedrag van € 12.000,= ligt. Dit was gebaseerd op de einddeclaratie van eiseres, waarin kosten voor twee adviseurs als niet-subsidiabel werden aangemerkt. Eiseres betwist deze beslissing en stelt dat de adviseurs wel degelijk over de benodigde kennis en ervaring beschikten.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de subsidiabele kosten niet correct heeft vastgesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Verweerder moet binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen, waarbij de rechtbank geen reden ziet om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Eiseres krijgt ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1]),
en
de staatssecretaris van Participatie en Integratie, voorheen de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de ESF [1] -subsidie voor het project ‘Intrinsiek duurzaam inzetbaar’.
1.1.
Verweerder heeft de ESF-subsidie met het besluit van 4 juli 2023 vastgesteld op € 0,=. Met het bestreden besluit van 8 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [gemachtigde 1] en drs. [gemachtigde 2] (beiden werkzaam voor BenVitaal B.V.) als gemachtigden van eiseres en mr. Y.D. David en [naam] namens verweerder.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres voert een productiebedrijf van kunststof opbergsystemen.
3. Op 8 april 2019 heeft zij een aanvraag ingediend voor een subsidie uit het ESF ter grootte van € 12.500,= als resterende financiering van haar project ‘Intrinsiek duurzaam inzetbaar’. Het project richtte zich op het bevorderen van gezond en veilig werken, waaronder een gezondere leefstijl, het terugdringen van werkstress en ongewenst gedrag in de werksfeer.
Met de beschikking van 30 juli 2019 heeft verweerder een subsidie van maximaal € 12.500,= verleend voor de projectperiode 31 juli 2019 tot 31 juli 2020. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het uiteindelijk uit te keren subsidiebedrag zou worden vastgesteld na ontvangst van de einddeclaratie. De einddeclaratie moest uiterlijk zes weken na 31 juli 2020 worden ingediend.
Met de beschikkingen van 8 april 2020 en 21 januari 2021 is de projectperiode verlengd met zes maanden en is de termijn voor het indienen van de einddeclaratie verlengd.
4. Eiseres heeft op 10 september 2021 haar einddeclaratie ingediend. Op basis daarvan heeft verweerder met het besluit van 4 juli 2023 het subsidiebedrag vastgesteld op € 0,=. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres volgens haar einddeclaratie in totaal € 5.074,= aan subsidiabele projectkosten heeft gemaakt en dat dit lager is dan het drempelbedrag van € 12.000,= dat is opgenomen in de Subsidieregeling [2] . Verweerder heeft in het besluit toegelicht dat een groot deel van de opgevoerde kosten niet subsidiabel is, namelijk de uren die zijn opgevoerd voor [adviseur 1] (€ 7.946,=) en de uren die zijn opgevoerd voor [adviseur 2] (€ 975,=). Volgens verweerder beschikten beide adviseurs niet over voldoende kennis en ervaring om aangemerkt te kunnen worden als ‘adviseur duurzame inzetbaarheid’ in de zin van de Subsidieregeling.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 juli 2023 ongegrond verklaard. Verweerder heeft op basis van het bezwaar geconcludeerd dat het bedrag aan subsidiabele projectkosten weliswaar hoger is dan in het besluit van 4 juli 2023 is aangenomen, maar dat het drempelbedrag daarmee ook niet wordt gehaald. Het primaire besluit van 4 juli 2023 is daarom in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de ESF-subsidie voor het project ‘Intrinsiek duurzaam inzetbaar’ op goede gronden op € 0,- heeft vastgesteld. In dat verband dient te worden beoordeeld of verweerder de subsidiabele projectkosten terecht heeft vastgesteld op € 5.074,=. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De beroepsgronden
6. Eiseres voert aan dat de kosten die zij heeft gemaakt voor het inschakelen van [adviseur 1] ten onrechte als niet-subsidiabel zijn aangemerkt. Zij wijst erop dat deze adviseur door BenVitaal is ingezet nadat zij (aantoonbaar) kennis en ervaring heeft opgedaan bij andere (ESF-)projecten. Ook de kosten voor [adviseur 2] zijn volgens eiseres ten onrechte als niet-subsidiabel aangemerkt.
De beoordeling
7. Op de verstrekking van de gevraagde ESF-subsidie zijn de regels van toepassing die zijn neergelegd in de Subsidieregeling. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Uit dat wettelijk kader volgt dat een project alleen voor een ESF-subsidie in aanmerking komt als voor ten minste € 12.000,= aan subsidiabele kosten is begroot én gerealiseerd. Wat onder subsidiabele kosten wordt verstaan, is uitgewerkt in de Subsidieregeling en in Bijlage 1 bij de Subsidieregeling [3] . Daarnaast zijn er in Bijlage 1 specifieke eisen gesteld aan projecten.
Een van die ‘specifieke eisen’ is, dat per adviseur investeringsprioriteit B twee referenties worden ingediend, afkomstig van twee verschillende opdrachtgevers, die betrekking hebben op de relevante kennis en ervaring van de (beoogde) adviseur investeringsprioriteit B op het terrein van duurzame inzetbaarheid [4] . In de toelichting op de wijziging van de Subsidieregeling [5] staat dat deze eis in artikel B6 van Bijlage 1 bij de Subsidieregeling is opgenomen, omdat het van belang is dat vastgesteld kan worden dat de desbetreffende persoon ervaring heeft als adviseur op dat werkterrein.
8. In dit geval heeft eiseres meer dan € 12.000,= aan subsidiabele projectkosten begroot. Tussen partijen is in geschil of er ook meer dan € 12.000,= aan subsidiabele projectkosten is gerealiseerd.
De kennis- en ervaringseis
9. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de kosten voor beide adviseurs niet subsidiabel zijn. De reden hiervoor is dat uit de referenties is gebleken dat zij niet beschikken over voldoende kennis en ervaring om aangemerkt te worden als adviseur duurzame inzetbaarheid conform artikel B6 sub f van de Subsidieregeling. In het bestreden besluit heeft verweerder in dat verband toegelicht dat uit de toelichting op de wijziging van de Subsidieregeling volgt dat de referenties moeten aantonen dat de adviseur
vóór aanvang van het projectover de juiste kennis en ervaring beschikt. Indien tijdens het project gebruik is gemaakt van een andere adviseur dan die bij de subsidieaanvraag is opgegeven, moet volgens verweerder ook die adviseur aan die voorwaarde voldoen.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat [adviseur 1] vóór aanvang van het project niet beschikte over kennis en ervaring op het terrein van duurzame inzetbaarheid. [adviseur 1] is in de aanvraag ook niet als adviseur opgegeven. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat [adviseur 1] eerst heeft ‘meegelopen’ met een ervaren adviseur en dat zij pas als adviseur is ingezet op het moment dat zij wel beschikte over die kennis en ervaring. Eiseres stelt dat zij ook pas vanaf dat moment de uren van deze adviseur is gaan declareren. Eiseres bestrijdt dat, als er in de loop van een project van adviseur wordt gewisseld, de nieuwe adviseur moet aantonen dat hij/zij vóór aanvang van het project al beschikte over de benodigde kennis en ervaring. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dit niet uit de Subsidieregeling blijkt en dat het logisch is om aan te nemen dat een adviseur over kennis en ervaring op het terrein van duurzame inzetbaarheid moet beschikken op het moment dat hij/zij volwaardig wordt ingezet op het project. Daarbij heeft eiseres toegelicht dat er gedurende het project sprake was van een bijzondere situatie. Vanwege de coronapandemie en de lockdown is de projectperiode namelijk twee keer verlengd.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het vaker is voorgekomen dat er gedurende een project wordt geschoven met adviseurs en dat in de aanvraag een andere adviseur is vermeld dan in de einddeclaratie. Het is zijn vaste gedragslijn om dan te beoordelen of de nieuwe adviseur vóór aanvang van het project al beschikte over de juiste kennis en ervaring. Dat de projectperiode voor het project van eiseres twee keer is verlengd, maakt dat voor verweerder niet anders.
11. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat uit de Subsidieregeling niet expliciet blijkt dat een adviseur vóór aanvang van het project moet beschikken over de kennis en ervaring. In de toelichting op de wijziging van de Subsidieregeling is vermeld dat het van belang is dat vastgesteld kan worden dat de desbetreffende persoon ervaring heeft als adviseur op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Zo kan worden beoordeeld of een adviseur daadwerkelijk beroepsmatig c.q. bedrijfsmatig werkzaamheden verricht op dat werkterrein. Het enkele feit dat de adviseurs die zijn vermeld in de aanvraag bij aanvang van het project beschikken over de juiste kennis en ervaring, maakt niet dat dit ook geldt voor adviseurs die in de loop van een project worden ingezet. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat hij het niet bezwaarlijk acht als er in de loop van een project een andere adviseur wordt ingezet. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom deze adviseur dan bij aanvang van het project al moet beschikken over kennis en ervaring op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de Subsidieregeling en verweerder heeft dit evenmin aannemelijk gemaakt. Dit geldt temeer onder de gegeven bijzondere omstandigheid dat de projectperiode vanwege de coronapandemie en de lockdown twee keer is verlengd. Door enkel te beoordelen of [adviseur 1] bij aanvang van het project beschikte over de benodigde kennis en ervaring, terwijl zij pas in de loop van het project als adviseur is ingezet, heeft verweerder de Subsidieregeling te beperkt uitgelegd. Van verweerder kan in redelijkheid worden verwacht dat hij, op basis van de verstrekte referenties, vaststelt of de adviseur op het moment waarop hij/zij werd ingezet op het project beschikte over de benodigde kennis en ervaring. Dat heeft verweerder voor wat betreft [adviseur 1] nagelaten.
Deze beroepsgrond slaagt.
12. Het bestreden besluit komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking en het beroep zal om die reden gegrond worden verklaard. De rechtbank zal hierna bezien welke consequenties aan die gegrondverklaring van het beroep moeten worden verbonden.
Administratievereiste
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit gekeken naar de diverse referenties die met betrekking tot [adviseur 1] zijn opgevoerd. Over de referentie van Kracht in Zorg heeft verweerder overwogen dat dit ging om een ESF-project inzake duurzame inzetbaarheid. Uit de einddeclaratie van dat project blijkt echter niet dat [adviseur 1] was opgevoerd als adviseur en uit de urenverantwoording daarvan blijkt ook niet dat zij werkzaamheden heeft uitgevoerd. Ter zitting heeft verweerder in dat verband gewezen op artikel 15 van de Subsidieregeling waarin de administratievoorschriften voor de subsidieontvanger zijn neergelegd.
Eiseres bestrijdt in het kader van de referentie van Kracht in Zorg niet dat de werkzaamheden van [adviseur 1] niet zijn terug te zien in de einddeclaratie en de urenverantwoording van dat project. Zij meent evenwel dat zij aan haar administratieverplichting heeft voldaan. [adviseur 1] heeft in het project van Kracht in Zorg meegelopen om ervaring op te doen en eiseres heeft om die reden daarvoor geen kosten gedeclareerd.
14. Uit artikel 15 van de Subsidieregeling volgt de verplichting voor de subsidieontvanger om een inzichtelijke en controleerbare administratie te voeren met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, een deelnemersadministratie en een financiële administratie. In artikel 15 is ook nader beschreven wat die project-, deelnemers- en financiële administratie precies inhoudt. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat dit artikel over de kostenverantwoording van het gesubsidieerde project gaat. In de Subsidieregeling en de toelichting daarop wordt ten aanzien van de referenties van de adviseurs geen verband gelegd met de administratieverplichting voor dat referentieproject. Daarin is namelijk enkel benoemd dat er bij de aanvraag een aantal referenties van verschillende opdrachtgevers gevoegd moet worden. Ook staat daarin verder alleen vermeld dat de subsidie wordt geweigerd indien per adviseur te weinig referenties worden overgelegd. Dit maakt dat verweerder niet redelijkerwijs heeft kunnen besluiten dat kosten niet subsidiabel zijn omdat ingediende referenties in strijd zouden zijn met artikel 15.
Deze beroepsgrond slaagt.
[adviseur 2]
15. Met betrekking tot [adviseur 2] is in het bestreden besluit overwogen dat in de einddeclaratie twee referenten zijn opgevoerd, te weten BsGW en Designer Outlet Centre Roermond. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat er telefonisch contact is geweest met deze referenten en dat daaruit is geconcludeerd dat de benodigde kennis en ervaring op het gebied van duurzame inzetbaarheid niet uit deze referenties kan worden opgemaakt. In bezwaar heeft eiseres een derde referentie opgevoerd, namelijk van Thermae 2000.
Verweerder heeft daarover overwogen dat ook deze referentie niet voldoet aan de gestelde eisen, aangezien uit deze referentie niet blijkt in welke periode [adviseur 2] werkzaamheden heeft verricht en ook de rol van [adviseur 2] binnen het project onduidelijk is geworden.
16. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen concrete beroepsgronden heeft aangevoerd met betrekking tot de inzet van [adviseur 2]. Eiseres heeft slechts in algemene zin aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat de gemaakte kosten voor [adviseur 2] niet subsidiabel zijn. De rechtbank leidt uit het beroepschrift af dat dit volgens eiseres te wijten is aan slechte communicatie van verweerder. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat met name uit de referentie van Thermae 2000 de juiste kennis en ervaring kan worden afgeleid. [gemachtigde 1] heeft toegelicht dat hij persoonlijk met [adviseur 2] heeft samengewerkt in dat project en dat [adviseur 2] de eindpresentatie voor zijn rekening heeft genomen. Thermae 2000 was zo tevreden over de inzet van [adviseur 2] dat dit zelfs tot een vervolgproject heeft geleid.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij tot de conclusie is gekomen dat de voor [adviseur 2] opgevoerde kosten niet subsidiabel zijn in de zin van de Subsidieregeling. Verweerder is daarbij zorgvuldig te werk gegaan door op basis van de verstrekte gegevens telefonisch contact te zoeken met de referent.
Het bestreden besluit kan op dit punt in stand blijven. Deze beroepsgrond faalt.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond, omdat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gemaakte kosten voor [adviseur 1] niet subsidiabel zijn en de gegeven motivering bovendien niet strookt met de Subsidieregeling. De subsidiabele kosten zijn dus niet correct vastgesteld. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
18.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
18.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 vastgesteld op een bedrag van € 96,20 (bestaande uit een bedrag van € 96,20 voor reiskosten die [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] hebben moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen (tweede klasse openbaar vervoer Sittard-Breda-Sittard en Venlo-Breda-Venlo). De door eiseres opgegeven verletkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij die daadwerkelijk heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 maart 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,= aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 96,20 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 8 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Subsidieregeling ESF 2014-2020
Artikel 1 (Definities), voor zover relevant:
In deze regeling wordt verstaan onder:
‘Adviseur investeringsprioriteit B’: een natuurlijk persoon, niet zijnde een werknemer van de subsidieaanvrager, die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf als adviseur werkzaam is op het gebied van duurzame inzetbaarheid.
Artikel 4 (Aard van de projecten):
1. De minister verleent met inachtneming van deze regeling en onder het voorbehoud, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van:
bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie, nader uitgewerkt in de hoofdstukken I tot en met III in het kader van investeringsprioriteit A in bijlage 1, behorende bij deze regeling;
bevordering van sociale innovatie en transnationale samenwerking, nader uitgewerkt in hoofdstuk IV in het kader van investeringsprioriteit A in bijlage 1, behorende bij deze regeling;
bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in de hoofdstukken V en Va in het kader van investeringsprioriteit B in bijlage 1, behorende bij deze regeling;
bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in hoofdstuk VI in het kader van investeringsprioriteit C in bijlage 1, behorende bij deze regeling;
bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie, nader uitgewerkt in bijlage 1a in het kader van investeringsprioriteit D, behorende bij deze regeling.
2. De hoofdstukken, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, en bijlage 1a, bevatten nadere regels in het verlengde van en met inachtneming van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1304/2013.
Artikel 12 (Subsidiabele kosten):
1. Ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten van het project, vermeld in bijlage 1 of bijlage 1a, komen voor subsidiëring de volgende kostensoorten in aanmerking:
externe kosten;
directe loonkosten voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband;
plaatsingssubsidies.
2. Ten behoeve van het beheer van het project komen voor subsidiëring uitsluitend de volgende kostensoorten in aanmerking:
externe kosten voor projectcoördinatie en -administratie;
directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband.
3. De directe loonkosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel b, worden verhoogd met een opslag van 40% ter dekking van de overige subsidiabele kosten van het subproject.
4. Indien een medewerker op basis van een percentage van zijn arbeidstijd wordt ingezet voor uitsluitend projectactiviteiten, wordt ten hoogste 83% van dat percentage opgenomen in de financiële administratie.
5. Per subproject kan maximaal één kostensoort als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b en c worden verantwoord.
6. Per project kan maximaal één kostensoort als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a en b worden verantwoord.
7. De in het tweede lid genoemde externe kosten van projectcoördinatie en -administratie of de directe loonkosten van projectcoördinatie en -administratie inclusief de in het derde lid genoemde opslag hierop, bedragen maximaal 10% van het totaal van de subsidiabele kosten, genoemd in het eerste lid, onderdeel a en b, inclusief de in het derde lid genoemde opslag, en onderdeel c.
8. In afwijking van het eerste en tweede lid zijn kosten gemaakt door verbonden organisaties slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
9. Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:
waarop de subsidieontvanger, dan wel een bij het project betrokken partij, direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;
die direct of indirect een overheersende invloed op de subsidieontvanger, dan wel op een bij het project betrokken partij, kan uitoefenen; of
die, tezamen met de subsidieontvanger, dan wel met een bij het project betrokken partij, direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.
10. Overheersende invloed als bedoeld in het negende lid wordt vermoed, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:
de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;
over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of
meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.
11. De kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van het project zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering of het beheer van het project zijn toe te rekenen.
11. Onverminderd de subsidievormen, genoemd in het eerste lid, komen de volgende kostensoorten tevens voor subsidiëring in aanmerking:
standaardschalen van eenheidskosten;
lump sums;
forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.
13. De minister stelt ambtshalve vast welke subsidievorm, bedoeld in het eerste of twaalfde lid, wordt toegepast, alsmede in hoeverre een eventuele combinatie van deze subsidievormen mogelijk is.
Artikel 13 (Niet-subsidiabele kosten):
Niet voor subsidiering komen in aanmerking:
onredelijk of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;
kosten van het project die qua prijsniveau niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;
loonkosten van een persoon die werkzaam is in een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening;
loonverletkosten;
kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot verlening, met uitzondering van kosten voor de directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie en de externe kosten projectcoördinatie en -administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling.
kosten die reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s;
dezelfde kosten die reeds uit hoofde van nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt.
Artikel 15 (Administratievoorschriften)
De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder voor zover van toepassing een deelnemersadministratie, en een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken.
De volledige administratie is per project voor controle beschikbaar op één voor de subsidieontvanger vrij toegankelijke locatie.
De projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers dan wel in termen van geleverde producten of diensten.
De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de gerealiseerde opbrengsten en de wijze waarop deze kosten en opbrengsten aan het project worden toegerekend.
De deelnemersadministratie bevat het burgerservicenummer van de deelnemers aan het project, geeft inzicht in de subsidiabiliteit van de individuele deelnemer zelf en de verrichte activiteiten en behaalde resultaten per individuele deelnemer.
Subsidieontvanger verstrekt desgevraagd aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt hij de voornoemde instanties desgevraagd informatie over de projecten die voor monitoring en evaluatiedoeleinden gebruikt kunnen worden
Bijlage I van de Subsidieregeling ESF 2014-2020
Artikel B4 (Doel):
1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de bevordering van duurzame inzetbaarheid van werkenden door:
het verkrijgen van advies met een implementatieplan; of
het verkrijgen van begeleiding bij de implementatie van een advies, waaronder het in dialoog met de werkenden aanpassen van de organisatie van het werk.
2. Een project als bedoeld in het eerste lid is gericht op:
het bevorderen van gezond en veilig werken, waaronder een gezondere leefstijl het terugdringen van werkstress en ongewenst gedrag in de werksfeer;
het bevorderen van een leercultuur voor werkenden, waaronder het erkennen van niet-bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden;
het stimuleren van interne mobiliteit van werkenden, het anticiperen op individuele ambities en ontwikkelmogelijkheden en het begeleiden van werknemers naar ondernemerschap; of
het bevorderen van een flexibele werkcultuur, waaronder het invoeren van flexibel arbeidstijdenmanagement.
Artikel B6 (Specifieke eisen):
Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
Het project past binnen het in artikel B4 omschreven doel, een toelichting bevat op de relevantie voor de aanvrager en een advies met implementatieplan oplevert of een verslag van de implementatie van een advies gericht op een van de thema’s of activiteiten uit artikel B4;
Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie tevens wordt aangetoond dat de aanvrager op het moment dat de projectactiviteiten werden uitgevoerd tenminste twee werknemers in dienst had;
De subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode. Deze periode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie en eindigt ten hoogste twaalf maanden daarna;
De aanvraag wordt voorzien van een projectbeschrijving, die bestaat uit een probleemanalyse, de concretisering van activiteiten die worden opgevoerd, het beoogde resultaat en de wijze waarop medewerkers worden betrokken bij het project;
De werkenden actief worden geïnformeerd over en betrokken bij de planvorming, implementatie en evaluatie van het project, en de wijze waarop dit is gebeurd wordt weergegeven in het advies met implementatieplan dan wel in het verslag van de begeleiding bij de implementatie van een advies;
Per adviseur investeringsprioriteit B twee referenties worden ingediend, afkomstig van twee verschillende opdrachtgevers. Deze hebben betrekking op de relevante kennis en ervaring van de beoogde adviseur investeringsprioriteit B op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Ter vervanging van bovengenoemde twee referenties per adviseur investeringsprioriteit B, kan er ook één referentie van een O&O-fonds worden ingediend. Geen referentie hoeft te worden ingediend wanneer wordt aangetoond dat de beoogde adviseur investeringsprioriteit B in dienst is bij een O&O-fonds, dan wel een deskundige is als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit of als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
voor het project ten minste € 12.000,– aan subsidiabele kosten zijn begroot.
Artikel B8 (Subsidiabele kosten):
In afwijking van artikel 12 komen slechts voor subsidie in aanmerking de kosten van de door de adviseur investeringsprioriteit B werkelijk gerealiseerde uren voor ten minste een van de onderstaande activiteiten, aantoonbaar gericht op een of meer thema’s of activiteiten uit artikel B4:
het opstellen van een advies met implementatieplan;
het begeleiden bij het implementeren van een advies.
Artikel B8a (Niet-subsidiabele kosten):
Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:
procesverbetering, met uitzondering van de activiteiten, bedoeld in artikel B4, tweede lid;
scholing;
technische innovatie;
activiteiten die plaatsvinden in het kader van een wettelijke verplichting;
n advies of begeleiding bij de implementatie van een advies, niet zijnde door de adviseur duidelijk toegesneden op de aanvrager en de werkenden middels maatwerk.
Artikel B10 (Einddeclaratie en subsidievaststelling):
In afwijking van artikel 18, eerste lid, dient de subsidieontvanger binnen zes weken na beëindiging van het project, een verzoek tot vaststelling in bij de minister.
Het maximale subsidiepercentage bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt vastgesteld op 0% indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan € 12.000,– aan subsidiabele kosten is gerealiseerd.
Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt opgenomen:
een vermelding van het aantal actief betrokken werknemers en zelfstandigen zonder personeel;
het door de adviseur investeringsprioriteit B opgestelde advies met implementatieplan of een verslag van de begeleiding van de implementatie van een advies;
de bijlage met berekening van de subsidiabele kosten, de factuur of facturen van de adviseur investeringsprioriteit B met urenspecificatie op dagniveau en de bijbehorende algemeen aanvaarde betalingsbewijzen.
3. In het advies of het verslag, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt vermeld:
het projectnummer, de naam van het bedrijf en het bedrijfslogo;
de naam van de adviseur investeringsprioriteit B;
de aanleiding voor de subsidieaanvraag;
op welk thema of activiteit het project gericht is geweest;
welke activiteiten in het kader van het project zijn uitgevoerd en voor welke doelgroep;
op welke wijze de activiteiten hebben plaatsgevonden voor welke doelgroep en welke instrumenten zijn ingezet;
de inhoudelijke opbrengsten en conclusies van het project en in hoeverre de beoogde doelstellingen zijn bereikt op het gebied van duurzame inzetbaarheid van de betrokken werkenden;
op welke wijze werkenden geïnformeerd en betrokken zijn geweest bij de planvorming, implementatie en evaluatie van het project;
op welke wijze de organisatie het advies ter bevordering van de duurzame inzetbaarheid van werkenden kan implementeren, dan wel vorm is gegeven aan de begeleiding bij de implementatie, en een toelichting op de relevantie voor de aanvrager;
met welke partijen binnen of buiten de organisatie is samengewerkt.
4. De minister kan de subsidieontvanger in het kader van de vaststelling van de subsidie verplichten de contactgegevens te verstrekken van twee werknemers die actief betrokken zijn bij het project en bereid zijn informatie te verstrekken aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties voor controle en evaluatiedoeleinden.
5. In afwijking van artikel 18, eerste lid, is er geen sprake van deelnemers aan het project als bedoeld in Bijlage I van Verordening 1304/2013.
6. De minister beslist, in afwijking van artikel 18, vijfde lid, binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling.

Voetnoten

1.Europees Sociaal Fonds
2.de Subsidieregeling ESF 2014-2020
3.Artikelen 12 en 13 van de Subsidieregeling en artikelen B8 en B8a van Bijlage 1 bij de Subsidieregeling.
4.Artikel B6 van Bijlage 1 bij de Subsidieregeling.
5.Staatscourant 2014, 19322 (toelichting op Wijziging Subsidieregeling ESF 2014-2020 van 3 juli 2014), p. 11.