ECLI:NL:RBZWB:2025:2001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
02-073821-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor afpersing en veroordeling voor het voorhanden hebben van een stroomstootwapen met voorwaardelijke geldboete

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2004, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van afpersing en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Tijdens de zitting op 24 maart 2025 heeft de officier van justitie, mr. G. Smid, de vrijspraak van de verdachte voor de afpersing bepleit, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de afpersing van de aangever. De rechtbank heeft deze vrijspraak gevolgd, omdat er geen wettig bewijs was voor het medeplegen van de afpersing. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, aangezien dit wapen bij hem was aangetroffen en hij dit feit ook heeft bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 550,00 met een proeftijd van twee jaar, zonder bijzondere voorwaarden, omdat deze niet in verhouding stonden tot de ernst van het feit. De benadeelde partij, de aangever, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-073821-24
vonnis van de meervoudige kamer van 7 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.N.A.J. Verbunt, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van [aangever] door hem te dwingen tot afgifte van zijn T-shirt, tas en ketting;
feit 2: een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 1vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte aanwezig is geweest bij de afpersing of hieraan op andere wijze heeft bijgedragen, waardoor niet gesproken kan worden van medeplegen. Wel stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 2 ten laste gelegde feit. Het stroomstootwapen is in het bezit van verdachte aangetroffen en verdachte bekent dit feit ook te hebben gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1, omdat er geen sprake is van medeplegen. Er is geen nauwe en bewuste samenwerking geweest tussen verdachte en de [medeverdachte]. Verdachte heeft geen uitvoeringshandelingen verricht. Ook heeft verdachte geen compenserende rol gehad in de voorbereiding of na afloop van de afpersing. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De afpersing
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om het handelen van verdachte te kunnen kwalificeren als (mede)plegen van afpersing. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de afpersing heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
Het voorhanden hebben van het stroomstootwapen
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2023227578, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 161.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • het proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2023 (p. 38 – 39);
  • het proces-verbaal van onderzoek wapen van 6 september 2023 (p. 50 – 52);
  • de ter zitting van 24 maart 2025 afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 5 september 2023 te [plaats]
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te
weten een stroomstootwapen,
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht,
voorhanden heeft gehad
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.000,00 voor het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De officier van justitie geeft de rechtbank in overweging de geldboete deels voorwaardelijk op te leggen en de bijzondere voorwaarden hieraan te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke geldboete met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd. De verdediging verzoekt rekening te houden met het voorarrest en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast verzoekt de verdediging toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het is kwalijk dat verdachte een stroomstootwapen in zijn bezit had. Het ongecontroleerde wapenbezit brengt onaanvaardbare veiligheidsrisico’s mee en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het is algemeen bekend dat de aanwezigheid van een wapen de kans op het gebruik van het wapen vergroot. Bovendien neemt de rechtbank het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij niet enkel een stroomstootwapen bij zich had, maar dat hij deze ook in het openbaar heeft getoond tijdens een vechtpartij door deze uit zijn jaszak te halen en te activeren.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 12 februari 2025 en stelt vast dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De pleegdatum van onderhavige verdenking dateert van 5 september 2023. Sinds de pleegdatum is verdachte niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie.
De reclassering heeft geadviseerd, ondanks de jeugdige leeftijd van verdachte, het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat zij geen aanwijzingen zien voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank neemt dit advies van de reclassering over. De rechtbank heeft ambtshalve acht geslagen op het wegingskader voor het jeugdstrafrecht en ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de toepassing hiervan.
De straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de Landelijke Oriëntatiepunten Voor Straftoemeting (hierna LOVS). Die spreken van een onvoorwaardelijke geldboete van € 550,00. Gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank deze geldboete geheel voorwaardelijk opleggen. De rechtbank ziet geen ruimte om hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden die de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank begrijpt waarom de officier van justitie en de verdediging hierom hebben verzocht en gunt verdachte de geadviseerde hulpverlening. Echter, de rechtbank is van oordeel dat de veroordeling dan niet in verhouding zou staan tot de aard en de ernst van het verwijt. Om deze reden legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden niet op.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 180,00 voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een voorwaardelijke geldboete van € 550,00 met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
11 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde geldboete naar rato van € 50,00 per dag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. T.J. van Gessel en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 april 2025.
Mrs. Van Gessel en Boogert zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 5 september 2023 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een t-shit en/of een ketting en/of
een nektasje, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan die
[aangever] voornoemd en/of een derde toebehoorde(n)
door
* op een dreigende manier en/of met een bivakmuts op en/of met (een) wapen(s) in
de hand op die [aangever] voornoemd af te lopen en/of die [aangever] voornoemd (op boze
en/of agressieve toon) te zeggen
* dat hij zijn spullen af moest doen en/of aan hem, verdachte, moest geven en/of
* dat hij die [aangever] anders zou slaan en/of hem iets aan zou doen;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 5 september 2023 te [plaats]
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te
weten een stroomstootwapen,
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )