ECLI:NL:RBZWB:2025:1999

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
02-226594-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met vrijspraak voor wapenbezit en jeugddetentie opgelegd

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De zaak werd behandeld op 24 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het afpersen van [aangever] door hem te dwingen zijn tas, T-shirt en ketting af te geven. De rechtbank oordeelde dat de afpersing wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van een mes, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was.

De rechtbank legde een jeugddetentie op van 45 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, werden aan de proeftijd verbonden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sinds de verdenking niet meer in aanraking was gekomen met de politie en zich positief ontwikkelde. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat er onvoldoende verband was met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer en hevelde de voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-226594-23
vonnis van de meervoudige kamer van 7 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. A. El Darrazi, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van [aangever] door hem te dwingen tot afgifte van zijn T-shirt, tas en ketting;
feit 2: een mes voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde feit deels wettig en overtuigend bewezen. Bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van [aangever] waardoor die [aangever] zijn T-shirt, tas en ketting heeft afgestaan. Verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van het dragen van een bivakmuts, het in de hand houden van een wapen en het medeplegen. Daarnaast acht de officier van justitie feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Een verbalisant heeft verdachte een zwart voorwerp zien weggooien. Vervolgens treft de politie op die plaats een mes aan. Uit het dossier blijkt dat bij de vechtpartij een mes is gezien, onder andere bij verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een partiële vrijspraak voor feit 1 en verzoekt de rechtbank de tenlastelegging te strepen overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie. Daarnaast verzoekt de verdediging ook partiële vrijspraak voor het wegnemen van het T-shirt en de ketting. Verdachte ontkent deze goederen te hebben weggenomen en deze zijn bij de aanhouding ook niet bij hem aangetroffen. Tevens verzoekt de verdediging vrijspraak voor feit 2, omdat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat er op 5 september 2023 een conflict is ontstaan tussen [aangever] en [medeverdachte 1] , welke ieder deel uit maken van verschillende vriendengroepen. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren onderdeel van de ene groep. [aangever] was onderdeel van de andere groep. Het is tot een confrontatie gekomen op het skatepark in [plaats 1] , waarbij een vechtpartij is ontstaan tussen de twee groepen. Op enig moment heeft verdachte gezien dat [aangever] op afstand van de vechtpartij stond en is hij op hem af gelopen. Hierbij heeft hij op agressieve toon gezegd dat [aangever] zijn spullen moest afgeven waarna [aangever] zijn tas aan verdachte heeft afgegeven.
De afpersing
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van [aangever] . [aangever] heeft verklaard dat verdachte degene is geweest die zijn tas afhandig heeft gemaakt en verdachte bekent dit ook. Daarnaast had verdachte de tas van [aangever] in zijn bezit bij de aanhouding. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het wegnemen van de overige ten laste gelegde goederen, te weten het T-shirt en de ketting. Verdachte is kort na het incident aangehouden en deze goederen zijn niet bij hem aangetroffen.
Verdachte heeft [aangever] afgeperst door op een dreigende manier op hem af te lopen en hem op agressieve toon te vertellen dat hij zijn spullen moest afgeven. De overige ten laste gelegde afpersingshandelingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, omdat aangever hierover in het kader van de afpersing niet heeft verklaard. Mogelijk hebben deze handelingen plaatsgevonden gedurende de vechtpartij, maar de vechtpartij valt buiten de ten laste gelegde feiten en wordt door de rechtbank als losstaand incident ten opzichte van de afpersing beschouwd.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de afpersing in vereniging met anderen is gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat er voorafgaand aan de vechtpartij niet is gesproken over het afpersen van [aangever] en dat hij dit feit alleen heeft gepleegd. De medeverdachten waren hiervan niet op de hoogte. Er is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er om die reden van medeplegen geen sprake is. De rechtbank spreekt verdachte hiervan partieel vrij.
Het voorhanden hebben van het mes
Naast de afpersing wordt verdachte het voorhanden hebben van een mes verweten. Dit mes zou verdachte over een hekwerk hebben gegooid. Verdachte ontkent dit stellig en zegt een telefoon over het hekwerk te hebben gegooid. Nu verdachte ten aanzien van feit 1 zijn verantwoordelijkheid neemt door zijn deels bekennende verklaring en het alternatieve scenario van verdachte niet geheel kan worden uitgesloten, acht de rechtbank het feit niet overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 5 september 2023 te [plaats 1]
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld
[aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een nektasje , dat aan die
[aangever] voornoemd toebehoorde
door
* op een dreigende manier op die [aangever] voornoemd af te lopen en die [aangever] voornoemd op boze
en agressieve toon te zeggen
* dat hij zijn spullen af moest doen en aan hem, verdachte, moest geven
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij de strafeis rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad). De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 45 dagen waarvan 32 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar voor feit 1. De officier van justitie acht een proeftijd van twee jaar passend, zodat het toezicht geleidelijk kan worden afgebouwd. Het onvoorwaardelijke gedeelte van de jeugddetentie is dan gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de Raad. Ten aanzien van feit 2 vordert de officier van justitie een geldboete van € 325,00, conform de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en gelet op de omstandigheden waaronder het mes is aangetroffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en sluit zich aan bij het advies van de Raad. Door de Raad is ten aanzien van feit 1 een proeftijd voor de duur van één jaar geadviseerd, maar verdachte kan zich ook vinden in een proeftijd van twee jaar. Ten aanzien van feit 2 verzoekt de verdediging een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen. Verdachte is reeds voldoende gestraft door de voorlopige hechtenis en de elektronische monitoring. Een onvoorwaardelijke geldboete zou verdachte onevenredig belasten, omdat verdachte momenteel geen inkomen heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Op 5 september 2023 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de afpersing van [aangever] . Er was een vechtpartij gaande waarbij verdachte en [aangever] betrokken waren. Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [aangever] op enig moment op afstand naar de vechtpartij stond te kijken, terwijl [aangever] degene was die het conflict had veroorzaakt. Verdachte is toen op een dreigende manier op verdachte afgelopen en heeft hem op agressieve toon gezegd dat hij zijn spullen moest geven. [aangever] heeft hierdoor zijn tas afgestaan aan verdachte. Met zijn handelen heeft verdachte gevoelens van onveiligheid en angst bij [aangever] teweeggebracht . Deze gevoelens zijn versterkt door de vechtpartij die voorafgaand en gelijktijdig met de afpersing plaatsvond. Te meer nu bij de vechtpartij meerdere wapens zijn gebruikt. Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank het begrijpelijk dat [aangever] de situatie als zeer bedreigend heeft ervaren. Bovendien heeft de afpersing plaatsgevonden op een skatepark. Dit is een openbare plek waar voornamelijk jongeren samenkomen. Dergelijke feiten op openbare plekken dragen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 4 maart 2025. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor afpersing, maar wel voor andere geweldsfeiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de Raad van 18 maart 2025. De Raad spreekt van een hoog recidiverisico. Desondanks is verdachte sinds de verdenking van september 2023 niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Uit het advies blijkt dat verdachte momenteel goed op weg is om zijn leven positief vorm te geven. Verdachte ontvangt hierbij hulp vanuit [hulpverlener] . De hulpverlening ziet zowel op praktische als emotionele ondersteuning. Uit het advies blijkt dat verdachte gemotiveerd is voor de hulpverlening vanuit [hulpverlener] .
Ter zitting is gebleken dat verdachte momenteel een uitkering ontvangt, maar dat hij verwacht binnenkort te kunnen starten met werken bij een schildersbedrijf. Ook zal verdachte naar verwachting binnenkort een eigen woning toegewezen krijgen. Daarnaast wordt verdachte vader. Ter zitting is gebleken dat verdachte zich bewust is van de aanstaande veranderingen in zijn leven. Verdachte beseft dat hij gelet daarop nog enige tijd gebaat is bij de hulpverlening vanuit [hulpverlener] . De Raad adviseert dan ook de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht, het meewerken aan hulpverlening en het vinden en uitvoeren van dagbesteding. De Raad adviseert hierbij in het advies een proeftijd van één jaar, maar ter zitting is dit advies aangepast naar een proeftijd van twee jaar. De langere proeftijd biedt de mogelijkheid de hulpverlening geleidelijk en zorgvuldig af te bouwen. Indien blijkt dat de bijzondere voorwaarden eerder niet meer nodig zijn kan de frequentie hiervan naar beneden worden aangepast. De rechtbank acht het advies van de Raad passend en neemt dit over.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voor feit 1 passend en geboden is. De rechtbank acht het niet wenselijk dat verdachte opnieuw zijn vrijheid wordt ontnomen. Verdachte heeft al dertien dagen in voorarrest gezeten en heeft vervolgens onder toezicht gestaan door middel van elektronische monitoring. De rechtbank veroordeelt verdachte voor feit 1 tot een jeugddetentie van 45 dagen waarvan 32 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad zijn geadviseerd. De rechtbank overweegt hierbij expliciet dat verdachte zal worden begeleid door [hulpverlener] .
Ter terechtzitting heeft de Raad aangegeven het wenselijk te vinden dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De rechtbank acht dit met inachtneming van de wettelijke vereisten niet mogelijk.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 180,00 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst daarom de vordering van de benadeelde partij af.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit zijn aangetroffen, terwijl de voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. De voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 45 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
*zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, te weten [instelling ] te [plaats 2] , te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht (maximaal tot het einde van de proeftijd);
*meewerkt aan (forensische) hulp/behandeling/therapie die door de jeugdreclassering zinnig wordt geacht, waaronder uitdrukkelijk begrepen wordt de huidige hulp en begeleiding door [hulpverlener] ;
*gedurende de proeftijd meewerkt aan het vinden/uitvoeren van een dagbesteding in de vorm van een werk/school die door de jeugdreclassering zinnig en passend wordt geacht;
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten [instelling ] te [plaats 2] opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. De inmiddels meerderjarige is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Gereedschap (Omschrijving: G2633393 Hamer);
* 1 STK Mes (Omschrijving: G2633376).
Benadeelde partijen
- wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. van Gessel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. T.M. Brouwer en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 april 2025.
Mrs. Van Gessel en Boogert zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 5 september 2023 te [plaats 1]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een t-shit en/of een ketting en/of
een nektasje, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan die
[aangever] voornoemd en/of een derde toebehoorde(n)
door
* op een dreigende manier en/of met een bivakmuts op en/of met (een) wapen(s) in
de hand op die [aangever] voornoemd af te lopen en/of die [aangever] voornoemd (op boze
en/of agressieve toon) te zeggen
* dat hij zijn spullen af moest doen en/of aan hem, verdachte, moest geven en/of
* dat hij die [aangever] anders zou slaan en/of hem iets aan zou doen;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 5 september 2023 te [plaats 1] ,
terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
mes,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 5 Wet wapens en munitie )