ECLI:NL:RBZWB:2025:1987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/7660
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. Het beroep betreft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2019. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, die begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval was de dagtekening 24 september 2024, waardoor de termijn eindigde op 5 november 2024. Het beroepschrift werd echter pas op 12 november 2024 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend.

De rechtbank legt uit dat een beroepschrift op tijd is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. In dit geval is het beroepschrift met dagtekening 8 november 2024 verstuurd, maar de rechtbank gaat ervan uit dat het pas op 11 november 2024 op de post is gedaan. De belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat het eerder op de post is gedaan, waardoor het beroep niet tijdig is ingediend.

De rechtbank overweegt ook of het te laat indienen verontschuldigbaar is. De belanghebbende stelt dat hij door omstandigheden, waaronder een fraudelijst, niet in staat was om tijdig te reageren. De rechtbank oordeelt echter dat de geschetste omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat het beroep na het verstrijken van de termijn is ingediend door een niet aan de belanghebbende toe te rekenen omstandigheid. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/7660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 september 2024. Het beroep ziet op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2019 met aanslagnummer [nummer]H.96.01.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt, begint deze termijn op de dag na de dag van bekendmaking.
Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [4] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [5] Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als de indiener van het beroepschrift aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan.
3.1.
Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
Is het beroep te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 24 september 2024 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 5 november 2024.
4.1.
De rechtbank heeft het beroepschrift op 12 november 2024 ontvangen, dus binnen een week na afloop van de beroepstermijn. Belanghebbende heeft het beroepschrift met dagtekening 8 november 2024 met PostNL verstuurd. Gelet op de poststempel gaat de rechtbank ervan uit dat het beroep op 11 november 2024 op de post is gedaan. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het eerder – voor het einde van de beroepstermijn – op de post is gedaan. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende redenen gegeven. Belanghebbende stelt dat de organisatie slechts uit twee personen bestaat en belanghebbende door de belangenbehartiging van klanten op een fraudelijst is gezet. Belanghebbende heeft eerst alle existentiële zaken op een rijtje moeten krijgen, waardoor een overmacht situatie is ontstaan en hij niet in alle dossiers – waaronder deze – tijdig heeft kunnen reageren.
5.1.
De rechtbank is niet gebleken dat de geschetste omstandigheden ertoe hebben geleid dat het beroep na het verstrijken van de termijn is ingediend als gevolg van een niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheid. De rechtbank acht ook geen sprake van geringe verwijtbaarheid aan de zijde van belanghebbende. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende ook in professionele zin klanten bijstaat bij hun financiële zaken en op de hoogte was van de beroepstermijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling dat er een overmacht situatie is ontstaan, te algemeen om ervan uit te gaan dat belanghebbende niet eerder een (pro forma) beroepschrift had kunnen indienen en daarnaast is de stelling ook niet onderbouwd met nadere (bewijs)stukken. Belanghebbende heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat is geweest tijdig een beroepschrift in te dienen of een ander (eventueel iemand buiten de organisatie) in te schakelen om dit namens hem te doen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 8 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.