ECLI:NL:RBZWB:2025:1987
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. Het beroep betreft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2019. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, die begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval was de dagtekening 24 september 2024, waardoor de termijn eindigde op 5 november 2024. Het beroepschrift werd echter pas op 12 november 2024 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend.
De rechtbank legt uit dat een beroepschrift op tijd is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. In dit geval is het beroepschrift met dagtekening 8 november 2024 verstuurd, maar de rechtbank gaat ervan uit dat het pas op 11 november 2024 op de post is gedaan. De belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat het eerder op de post is gedaan, waardoor het beroep niet tijdig is ingediend.
De rechtbank overweegt ook of het te laat indienen verontschuldigbaar is. De belanghebbende stelt dat hij door omstandigheden, waaronder een fraudelijst, niet in staat was om tijdig te reageren. De rechtbank oordeelt echter dat de geschetste omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat het beroep na het verstrijken van de termijn is ingediend door een niet aan de belanghebbende toe te rekenen omstandigheid. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.