ECLI:NL:RBZWB:2025:1986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
02-314096-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling na steekincident

Op 7 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor het opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat hij het slachtoffer met een mes in de buik heeft gestoken tijdens een ruzie binnen een vriendengroep op 29 juli 2024. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich welbewust had blootgesteld aan de kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 225 dagen op, met een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur en bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-314096-24
vonnis van de meervoudige kamer van 7 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] ( [land] )
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsvrouw mr. M. Veldman, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.L. Warmoeskerken, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte heeft geprobeerd [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) te doden dan wel dat hij hem zwaar heeft mishandeld dan wel dat hij heeft geprobeerd hem zwaar te mishandelen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, heeft gepleegd. Zij gaat daarbij uit van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot doodslag. Evenwel kan in haar visie het subsidiair tenlastegelegde, de zware mishandeling, worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Op 29 juli 2024 is er in [plaats] binnen een vriendengroep ruzie ontstaan, waarbij verdachte op enig moment [benadeelde] in de buikstreek heeft gestoken met een (aardappelschil)mes.
Is er sprake van een poging tot doodslag?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe de handelwijze van verdachte is te kwalificeren.
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde] . De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het procesdossier om te kunnen vaststellen dat verdachte zogenoemd
volopzet heeft gehad om [benadeelde] van het leven te beroven.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte
voorwaardelijkopzet heeft gehad op de dood van [benadeelde] . Hiervan is kort gezegd sprake als er een aanmerkelijke kans aanwezig is dat dit gevolg - de dood - zal intreden en verdachte welbewust deze kans heeft aanvaard. Of dit zo is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op basis van de verklaringen van zowel [benadeelde] als verdachte zelf als op basis van het letsel kan worden vastgesteld dat verdachte één keer met een mes in de buikstreek van [benadeelde] heeft gestoken. De rechtbank overweegt dat door een enkele steekverwonding op die plaats niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat hierdoor een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Factoren die in dit verband een rol spelen zijn het soort mes dat is gebruikt, de wijze waarop is gestoken en de mate van kracht waarmee is uitgehaald. De politie heeft niet kunnen achterhalen met welk mes verdachte heeft gestoken. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij met een aardappelschilmes heeft gestoken. Dit mes is echter niet teruggevonden door de politie en concrete informatie daarover ontbreekt in het dossier. Er is niets bekend geworden over de lengte, de punt en de scherpte van het lemmet. Dergelijke messen zijn bovendien in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar.
Geneeskundige informatie in een dossier kan mogelijk inzicht geven in de gemaakte steekbeweging en de kracht daarvan. Uit de medische gegevens blijkt dat sprake is geweest van een steekverwonding in de rechterflank waardoor een leverlaceratie is ontstaan. Deze medische inlichtingen geven echter geen uitsluitsel over de diepte van de wond. Evenmin geven zij informatie over de vraag of de toegebrachte steekverwonding tot de dood had kunnen leiden. Duidelijkheid ontbreekt ook ten aanzien van de manier waarop het mes door verdachte is gehanteerd. Daarom kunnen evenmin conclusies worden getrokken over de uitgeoefende kracht waarmee is gestoken. Het ontbreken van nadere informatie over het mes waarmee en de wijze waarop is gestoken, maakt dat de rechtbank niet kan vast stellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond.
Nu het vol en het voorwaardelijk opzet op de dood niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard, zal verdachte worden vrijgesproken van de poging tot doodslag.
Is er sprake van zware mishandeling?
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling moet het opzet van verdachte zijn gericht op het gevolg, op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast moet er daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel zijn ontstaan. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel.
Zoals uit de bovenstaande overwegingen al volgt, heeft [benadeelde] in zijn rechterflank een steekverwonding van ongeveer twee centimeter breed opgelopen waarbij zijn lever is geraakt. Verder is over het letsel en de ernst daarvan niets bekend geworden. Uit de ontslagbrief van het [ziekenhuis] is af te leiden dat [benadeelde] drie dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest, dat er geen operatie heeft plaatsgevonden, en dat is uitgegaan van een relatief beperkte hersteltermijn van vier weken. Deze omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, bijvoorbeeld in de vorm van één of meerdere littekens. Dat is hier niet aan de orde. [benadeelde] heeft weliswaar thans (nog) enkele zichtbare littekens op zijn voorhoofd, maar deze zijn niet veroorzaakt door de ten laste gelegde messteek. Deze zijn het gevolg van een val tegen een muurtje als gevolg van het steekincident.
Nu het vastgestelde letsel niet in juridische zin kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel, zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van zware mishandeling.
Is er sprake van poging tot zware mishandeling?
Voor poging tot zware mishandeling is vereist het opzet om de ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarnaast moet dit opzet zich hebben geopenbaard in een begin van uitvoering van een handeling.
De gedraging van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank een poging tot zware mishandeling op. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat steken in de buikstreek ‒ waar zich onder meer organen, bloedvaten, pezen en zenuwen bevinden ‒ tot ernstig letsel kan leiden. Ook voor verdachte moet dit duidelijk zijn geweest. Door zo te handelen heeft hij zich welbewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde] en die kans op de koop toe genomen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet. Het begin van uitvoering bestaat in het toebrengen van de steekwond in de buikstreek.
ConclusieDe rechtbank acht de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals meer subsidiair is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
meer subsidiair:op 29 juli 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde] met een aardappelschilmes in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op (putatief) noodweer en heeft daarom verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat een (putatieve) noodweersituatie niet aan de orde is geweest.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Is er sprake van noodweer dan wel putatief noodweer?
Juridische kaders
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer zal de rechtbank moeten beoordelen of sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte. In die zin dat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij zich het dreigende gevaar verontschuldigbaar heeft ingebeeld dan wel de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Die verontschuldigbaarheid dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld. De subjectieve perceptie van verdachte is daarbij niet leidend.
Beoordeling
De verdediging heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding doordat [benadeelde] zwaaiende of rare bewegingen maakte en dat hij daarbij een mes(je) in zijn hand zou hebben vastgehouden.
Gelet op het volgende acht de rechtbank dit scenario niet aannemelijk geworden.
Uit het dossier blijkt dat [benadeelde] een opmerking maakte over de moeder van verdachte en dat verdachte vervolgens heeft gestoken. Verdachte en [getuige] zijn de enigen die hebben verklaard dat [benadeelde] zwaaiende of rare bewegingen maakte en dat hij daarbij een mes(je) in zijn hand zou hebben vastgehouden. Zij hebben dit scenario pas vanaf oktober 2024, ongeveer drie maanden na de gebeurtenis, naar voren gebracht, terwijl [benadeelde] en andere getuigen daar eerder niets over verklaren. Bovendien heeft [getuige] wisselend verklaard over het voorwerp dat [benadeelde] zou hebben vastgehouden en de manier waarop hij dat zou hebben vastgehouden. In brieven die hij op verzoek van de verdediging heeft geschreven, geeft hij expliciet aan dat [benadeelde] een steekwapen in zijn hand had. Bij de politie heeft hij vervolgens verklaard dat [benadeelde] “gewoon zilver dat uitstak” tussen zijn vingers had zitten. Hij heeft toen gezegd dat hij niet wist wat het was. Later tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft [getuige] verklaard over een pinnetje, een schroefje of een sleutel dat/die [benadeelde] tussen zijn vingers had. Hij durft dan niet meer met zekerheid te zeggen of [benadeelde] een steekwapen vasthad. De rechtbank acht de verklaring van [getuige] dan ook ongeloofwaardig en het geschetste scenario ook verder niet aannemelijk.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het verweer wordt verworpen.
Het beroep op putatief noodweer slaagt evenmin. Dit verweer wordt daarom eveneens verworpen. Zoals hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat aan verdachte een mes is getoond. Het enkel vasthouden van “iets glimmends met een punt” tussen de vingers en het maken van “rare bewegingen”, zoals verdachte heeft verklaard, is onvoldoende om op basis daarvan een aanval te veronderstellen. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van het zich verontschuldigbaar inbeelden van een dreigend gevaar.
Er zijn daarnaast geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering uitgezonderd het contactverbod. Dit verbod vraagt zij middels de vrijheidsbeperkende maatregel ‒ op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht ‒ op te leggen. Ook vraagt zij de voorwaarden en de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf te matigen en het voorwaardelijk deel van deze straf te verhogen. De deels voorwaardelijke gevangenisstraf kan eventueel in combinatie met een taakstraf worden opgelegd. Ondanks minder goede ervaringen met hulpverlenende instanties in het verleden, heeft verdachte kenbaar gemaakt dat hij toch graag wil meewerken aan de voorwaarden die in het reclasseringsrapport zijn vermeld. De artikel 38v-maatregel is volgens de verdediging niet nodig, nu verdachte na het incident geen contact meer heeft opgenomen met [benadeelde] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft na een avond ‘chillen’ zijn buurjongen met een mes gestoken, toen er een vervelende opmerking over verdachtes moeder zou zijn gemaakt. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan. Zij acht het volkomen onbegrijpelijk waarom verdachte tot deze impulsieve en gevaarlijke actie is gekomen. Verdachte heeft met zijn handelwijze een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die bij het steekincident een scheur in de lever heeft opgelopen. Het is niet aan verdachte te danken dat het niet erger met het slachtoffer is afgelopen. De gebeurtenis heeft ook een behoorlijke impact op het slachtoffer gehad, ook gezien de toelichting bij zijn verzoek tot schadevergoeding.
Een dergelijk feit brengt, naast het persoonlijk leed voor het slachtoffer, ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Het idee dat mensen een mes bij zich dragen en dit bij de minste of geringste aanleiding daadwerkelijk gebruiken, veroorzaakt serieuze onrust in de maatschappij.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij slechts gedeeltelijk verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad, omdat hij zich na het incident eerst ruim drie maanden heeft schuilgehouden en zich niet bij de politie heeft gemeld en daarnaast met zijn niet aannemelijk geworden beroep op zelfverdediging de schuld op het slachtoffer heeft proberen af te wentelen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Dit weegt in negatieve zin mee.
Daarnaast heeft zij kennis genomen van het reclasseringsrapport van 17 maart 2025. Daarin wordt beschreven dat bij verdachte op veel leefgebieden problemen spelen. Hij blijkt momenteel geen huisvesting te hebben en er is sprake van schuldenproblematiek. Zijn sociaal netwerk, het psychosociaal functioneren en zijn houding blijken volgens de reclassering de belangrijkste delictgerelateerde factoren te zijn. De reclassering spreekt verder van impulsief gedrag en een beperkt probleemoplossend vermogen bij verdachte. De reclassering kan (nog) niet vaststellen of het terugkerende antisociale gedrag van verdachte voortkomt uit bewust ingezet gedrag of uit zijn beperkte vaardigheden. Eerder toezicht bij de jeugdreclassering bleek uiteindelijk ontoereikend te zijn. De reclassering meent dat verdachte gebaat is bij een langdurig en intensief traject vanwege de vele problemen en de hoge kans op (gewelds)recidive. Hoewel zij vraagtekens plaatst bij de responsiviteit van verdachte en zij de kans op recidive hoog inschat, verkiest zij de nog openstaande mogelijkheden bij de volwassenreclassering boven een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering te Bergen op Zoom, indien geïndiceerd een ambulante behandeling bij GGZ-WNB (FPP), begeleid wonen of maatschappelijke opvang bij de [zorgorganisatie 1] , een contactverbod met slachtoffer [benadeelde] , het vinden en behouden van een gestructureerde dagbesteding en het meewerken aan ambulante begeleiding door [zorgorganisatie 2] indien er (nog) geen sprake is van begeleid wonen.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank ziet gelet op het wegingskader geen aanleiding om ambtshalve het adolescentenstrafrecht toe te passen, te meer nu uit het reclasseringsrapport is af te leiden dat de mogelijkheden voor begeleiding binnen het jeugdstrafrecht ontoereikend en uitgeput zijn.
De straf
Voor het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat verdachte in de periode tussen het begaan van dit strafbare feit en deze veroordeling reeds door de rechter is veroordeeld voor een ander strafbaar feit.
Alles overziend, met name gelet op de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke sanctie is. Daarbij geldt dat de rechtbank komt tot een poging zware mishandeling waar de officier van justitie komt tot een poging doodslag. Daarom zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Daarnaast acht zij een voorwaardelijke taakstraf aangewezen, die kan dienen als een goede stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden dat hij opnieuw een strafbaar feit pleegt. Een voorwaardelijke straf maakt het bovendien mogelijk om daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verdachte en daarmee ook de maatschappij gebaat zal zijn bij een adequaat en gestructureerd hulpverleningstraject, gezien de problematiek die op meerdere leefgebieden voorkomt. De verdediging heeft deze behoefte aan hulp bevestigd. In dit kader kan de rechtbank zich vinden in de begeleiding en behandeling die door de reclassering is geadviseerd. Verdachte moet inzien dat met deze strafmodaliteit een kans voor hem wordt gecreëerd die hij kan aangrijpen om een andere, positieve draai aan zijn leven te geven en te stoppen met het plegen van ernstige misdrijven. Verdachte moet zelf flink aan de slag gaan om die omschakeling te maken. De door de reclassering voorgestelde voorwaarden helpen hem daar bij.
Het contactverbod met het slachtoffer neemt de rechtbank op als een bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke taakstraf en niet, zoals is verzocht door de officier van justitie, als een maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Het verzoek tot het opleggen van deze maatregel acht de rechtbank niet voldoende onderbouwd en overigens niet opportuun.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 225 dagen met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
Zij zal de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een geweldsdelict zal plegen. Uit het reclasseringsrapport volgt immers dat de kans op herhaling groot is zonder de voorgestelde behandeling en begeleiding.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 17.465,- en de wettelijke rente, bestaande uit € 12.975,21 aan materiële schade en € 4.500,- aan immateriële schade.
Materiële schade
De materiële schade omvat de volgende posten:
1. kleding € 80,-
2. reiskosten vervoer ziekenhuis € 75,21
3. kosten verblijf ziekenhuis € 90,-
4. loonderving € 12.730,-
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding genoemd bij de posten 1 tot en met 3 acht de rechtbank toewijsbaar. Dit is een totaalbedrag van € 245,21.
Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering voor wat betreft post 4, de loonderving. Dit deel van de vordering is door de verdediging betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De benadeelde partij stelt veel pijn te hebben geleden als gevolg van de steek in het lichaam en de val met het hoofd tegen de drempel. Door de val tegen de drempel heeft hij een litteken, en dus blijvend letsel opgelopen. Daarnaast stelt de benadeelde partij veel psychische klachten door het incident te hebben ondervonden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de benadeelde partij door het door verdachte begane feit pijn en fysiek letsel heeft bekomen. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank ook gelet op de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 1.000,- in dit geval billijk is. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.000,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Wat betreft de vordering die ziet op de gestelde psychische klachten, is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd omdat het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven is vastgesteld. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering met betrekking tot de gestelde psychische klachten bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
meer subsidiair:poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 225 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren,
subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Rooseveltlaan 148, 4624 DE te Bergen op Zoom, en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek en zich, indien geïndiceerd, laat behandelen door GGZ-WNB (FPP) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte verblijft bij [zorgorganisatie 1] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig als mogelijk is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als
de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met
[benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2001 te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* dat verdachte meewerkt aan ambulante begeleiding van [zorgorganisatie 2] . De begeleiding kan ingezet worden zolang er geen sprake is van begeleid wonen en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde]van
€ 1.245,21, waarvan € 245,21 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde]
€ 1.245,21te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
22 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en
mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 april 2025.
Mr. Boogert is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.