In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] en de kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, aangezien zij sinds januari 2024 bij hem woont. De vrouw, die als bewindvoerder over haar eigen goederen is aangesteld, heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie van de vrouw problematisch is, met psychische problemen en middelengebruik, en dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij bij de man blijft wonen. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie van de man op nihil gesteld, omdat hij sinds juli 2024 geen bijdrage meer betaalt en de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen en het ouderschapsplan aangepast.