Uitspraak
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 2015, hierna te noemen: [minderjarige] .
1.Het verdere procesverloop
2.De verdere beoordeling
primairte verklaren voor recht dat de zorgovereenkomsten gesloten met de man en mevrouw [naam 2] niet rechtsgeldig zijn beëindigd/ontbonden en derhalve nog gelden;
subsidiairvervangende toestemming om de bestaande zorgovereenkomsten uit
productie X(exact hetzelfde) opnieuw af te sluiten met ingang van 1 januari 2024;
zowel primair als subsidiairde vrouw te verplichten om, binnen veertien dagen na betekening van de door de rechtbank te wijzen beschikking, de voornoemde zorgovereenkomsten als geldend te laten registeren bij het zorgkantoor, dan wel de zorgovereenkomsten opnieuw aan te melden bij het zorgkantoor, dan wel in een goede justitie te bepalen verplichting, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 125,- per dag/dagdeel dat niet wordt voldaan aan de voornoemde verplichting, zulks met een maximum van € 25.000,-, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom;
Ten aanzien van de toegang tot DigiD
primairwordt bepaald dat de vrouw wordt verplicht om mee te werken aan de toegang tot het DigiD portaal van [minderjarige] en wel door:
subsidiairde vrouw wordt verplicht om de man (door middel van het doorsturen van binnengekomen post) tweewekelijks te informeren voor wijzigingen in het DigidD portaal;
meer subsidiairde rechtbank in goede justitie de voorwaarden van de informatieregeling vaststelt;
zowel primair als subsidiairde vrouw te verplichten om, binnen veertien dagen na betekening van de door de rechtbank te wijzen beschikking, de man blijvend toegang te verschaffen tot het digitale portaal van DigiD, dan wel voldoet aan de door de rechtbank vast te stellen informatieregeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 125,- per dag/dagdeel dat niet wordt voldaan aan de voornoemde verplichting, zulks met een maximum van € 25.000,-, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom;
Mocht de rechtbank zich toch bevoegd achten om op de verzoeken te beslissen dan verzoekt de vrouw de verzoeken van de man omtrent de zorgovereenkomsten af te wijzen. In het verleden zijn er meerdere procedures geweest tussen partijen over het ouderschapsplan. De zorg voor [minderjarige] is complex. [minderjarige] volgt vijf dagen per week onderwijs aan de [mytylschool] in [plaats 1]. Het mytylonderwijs wordt gecombineerd met revalidatietherapie. [minderjarige] krijgt onder schooltijd naast onderwijs tevens logopedie, ergotherapie en fysiotherapie. Ook in de thuissituatie dient [minderjarige] intensief te worden verzorgd en te worden begeleid. [minderjarige] is volledig afhankelijk op het gebied van persoonlijke verzorging en er is continu toezicht nodig gelet op zijn epilepsie. Ook in de vrije tijd van [minderjarige] moet hij steeds begeleid worden. Om die reden is in 2022 door de vrouw een WLZ-indicatie aangevraagd op basis waarvan aan [minderjarige] een PGB kan worden toegekend waarmee zorg/begeleiding in de thuissituatie voor [minderjarige] kon worden ingekocht. Toen de vrouw een aantal jaren geleden PGB voor [minderjarige] wilde aanvragen weigerde de man aanvankelijk hiermee in te stemmen. De vrouw heeft aan de rechtbank vervangende toestemming moeten verzoeken om als gewaarborgde hulp voor het PGB van [minderjarige] te worden aangesteld. De vrouw overlegt wel met de man over de in te zetten zorg voor [minderjarige] en geeft hem op verzoek informatie over de besteding van het PGB. In de periode mei/juni 2023 is een geschil ontstaan tussen de vrouw en de man en zijn moeder over de uitvoering van de zorgovereenkomsten. De man en zijn moeder declareerden structureel meer uren dan de afgesproken 30 uur. De vrouw heeft daaropvolgend haar rechtsbijstandsverzekering van DAS in moeten schakelen. De man had geen vertrouwen in de wijze waarop de vrouw de administratie voor het PGB regelde. Daarop heeft hij een klacht tegen de vrouw ingediend. Tijdens een huisbezoek na deze klacht heeft de vrouw haar zorgen geuit bij het zorgkantoor over de problemen die zij in de praktijk ondervindt bij de uitvoering van de zorgovereenkomsten door de man en zijn moeder. De vrouw is als gewaarborgde hulp namelijk verantwoordelijk voor de inzet van kwalitatief goede hulp voor [minderjarige] . De man sluit niet aan bij overleggen met de hulpverlening over de hulp voor [minderjarige] . Na nog een discussie tussen de vrouw en de man over de zorgovereenkomsten heeft de rechtsbijstandsverzekering van de vrouw haar geadviseerd om de zorgovereenkomsten op te zeggen. Als gewaarborgde hulp is de vrouw als enige gerechtigd om de zorgovereenkomsten op te zeggen. De man kan de geldigheid van het einde van de overeenkomst tussen zijn moeder en [minderjarige] in deze procedure niet voorleggen aan de rechtbank want zij is in deze procedure geen partij. Wat betreft het verzoek van de man omtrent de DigiD voert de vrouw aan dat zij vreest dat de man de toegang tot de DigiD van [minderjarige] gaat misbruiken door het beheer van de vrouw in het kader van het PGB van [minderjarige] op de door hem gewenste wijze zal aanpassen of anderszins misbruik zal maken van de DigiD-gegevens van [minderjarige] . De man oefent het gezag over [minderjarige] uit en kan in die hoedanigheid informatie verkrijgen van derden. Daar is de DigiD van [minderjarige] niet voor nodig. Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] te wijzigen. Het komt geregeld voor dat de vrouw aan de man doorgeeft dat er op dagen dat hij de omgang met [minderjarige] heeft, een doktersbezoek is ingepland en de man wil daar dan niet aan meewerken. Met de door de vrouw voorgestelde wijziging van de zorgregeling blijven er voor de vrouw meer mogelijkheden over om afspraken tussen [minderjarige] en zorgverleners in te plannen waarbij de vrouw aanwezig kan zijn. Ook verzoekt de vrouw de zorgregeling in de zomervakantie te wijzigen. Op die manier kan [minderjarige] 3 dagen per week naar [ggz-instelling] in [plaats 2]. Daar bieden ze een vakantieprogramma aan voor kinderen met een beperking. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij daarheen kan zodat hij ook in de zomervakantie activiteiten kan ondernemen die bij hem passen.
3.De beslissing
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.