ECLI:NL:RBZWB:2025:1951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/02/424937 / FA RK 24-3416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht dat gezag van de man is geschorst in een zaak over minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag over een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.X. Scholten, verzocht de rechtbank om te verklaren dat zij alleen het gezag uitoefent over de minderjarige, geboren in 2010, en om de schorsing van het gezag van de man in te schrijven in het gezagsregister. De man, die geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, is niet verschenen op de mondelinge behandeling en heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al jarenlang geen contact is geweest tussen de man en de minderjarige, en dat de man niet in staat is om op een juiste wijze beslissingen te nemen ten aanzien van de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezag van de man op grond van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege is geschorst, en heeft de vrouw in haar verzoeken toegewezen. De rechtbank heeft tevens de griffier verzocht om een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/424937 / FA RK 24-3416
datum uitspraak: 25 februari 2025
beschikking over gezag
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.X. Scholten in Middelburg,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats;
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 16 juli 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- de oproep van de man door de griffier van deze rechtbank in de Staatscourant van 1 oktober 2024.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 22 januari 2025. Bij die behandeling is gekomen de vrouw, met haar advocaat. Ook was aanwezig een tolk in de Engelse taal. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.
De man is juist opgeroepen, maar is niet gekomen.
1.3
Voor deze mondelinge behandeling heeft de rechter met [minderjarige] gesproken over de verzoeken.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van [datum 1] 2017 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op [datum 2] 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw is Brits staatsburger.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat de vrouw alleen het gezag uitoefent over [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ;
- de schorsing van het gezag in te schrijven in het gezagsregister.
3.2
De man heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Internationaal privaatrecht
4.1
Aangezien de vrouw niet de Nederlandse nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom ambtshalve vast te stellen of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek en welk recht van toepassing is op het verzoek.
4.2
De Nederlandse rechter is internationaal bevoegd om van het verzoek kennis te nemen, omdat [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 7 lid 1 Brussel II
terVerordening). Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op het verzoek het Nederlands recht van toepassing (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
De standpunten
4.3
Door en namens de vrouw wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De man heeft al jarenlang niets van zich laten horen. In 2019 heeft tussen partijen een procedure over de door de man te betalen kinderalimentatie gespeeld en ook daarin heeft de man niets van zich laten horen. De man huurde een tijdlang de woning aan [adres] in [woonplaats] , maar de vrouw heeft vernomen dat hij uit deze huurwoning is gezet. Sindsdien is onbekend waar de man verblijft. Het LBIO heeft geprobeerd de achterstallige kinderalimentatie die de man nog verschuldigd is, te innen maar de man blijkt sinds januari 2020 in geen enkele gemeente in Nederland ingeschreven te staan. De vrouw draagt al lange tijd alleen de zorg voor [minderjarige] en geeft alleen invulling aan het gezag. Zij wilde hulpverlening voor [minderjarige] bij [organisatie] inschakelen maar daar moest de man, omdat hij ook met het gezag over [minderjarige] is belast, ook voor tekenen. De vrouw kan de man echter op geen enkele manier bereiken. Uiteindelijk heeft [organisatie] wel besloten om de hulpverlening voor [minderjarige] op te starten, ondanks de ontbrekende toestemming van de man. De vrouw wil voorkomen dat zij in de toekomst vaker tegen zulke problemen aanloopt. Over een aantal maanden staat een reis met school naar Boedapest gepland. [minderjarige] maakt zich er druk over of ze wel met deze reis mee kan nu de toestemming van de man voor deze reis niet kan worden verkregen. De verblijfplaats van de man is onbekend, reden waarom het gezag van de man op grond van artikel 1:253q en 1:253r van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geschorst is. Dit maakt niet dat de vrouw alleen de gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige] kan nemen. De vrouw verzoekt dan ook een verklaring voor recht af te geven dat het gezag van [minderjarige] is geschorst en deze verklaring voor recht aan te tekenen in het gezagsregister.
4.4
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat vast staat dat er al jarenlang geen contact is geweest met de man en de man dus al geruime tijd niet betrokken is in het leven van [minderjarige] . De man is dan ook niet in staat om op een juiste wijze beslissingen te nemen ten aanzien van [minderjarige] nu hij niet weet wat er in haar leven speelt. Bovendien kan de vrouw op geen enkele wijze contact krijgen met de man en is het in gezamenlijkheid nemen van beslissingen niet mogelijk. De man geeft geen invulling aan het gezag. Het is niet in het belang van [minderjarige] om af te wachten tot de man weer in het leven van [minderjarige] verschijnt. De Raad adviseert dan ook het verzoek van de vrouw toe te wijzen.
De inhoudelijke beoordeling
4.5
Ingevolge artikel 1:253r, lid 1 en lid 2 tweede volzin BW juncto artikel 1:253q BW is het gezag van de ouder waarvan de verblijfplaats onbekend is, gedurende de tijd waarin deze omstandigheid zich voordoet, geschorst.
4.6
De rechtbank overweegt als volgt. Er is al jarenlang geen contact tussen de vrouw en de man en tussen de man en [minderjarige] . Onbekend is waar de man woont of verblijft. Uit de basisregistratie personen (BRP) blijkt dat de man al sinds januari 2020 is uitgeschreven op zijn laatst genoemde adres en dat hij sindsdien geregistreerd staat als niet-ingezetene. De verblijfplaats van de man is dus onbekend. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop vast staat dat de verblijfplaats van de man onbekend is met als gevolg dat zijn gezag over [minderjarige] op grond van artikel 1:253r lid 2 juncto artikel 1:253q BW van rechtswege is geschorst. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij tegen problemen aanloopt nu de schorsing van het gezag van de man niet is aangetekend in het gezagsregister. Zo heeft hulpverlening voor [minderjarige] bij [organisatie] in eerste instantie niet kunnen starten vanwege de onduidelijkheid omtrent het gezag en maakt [minderjarige] zich zorgen over of de reis met school naar Boedapest aankomend voorjaar wel door kan gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat zij belang heeft bij de verzochte verklaring voor recht. De rechtbank zal dan ook voor recht verklaren dat het gezag van de man over [minderjarige] is geschorst.
4.7
De vrouw heeft – ten overvloede - verzocht de schorsing van de man in het gezag te laten aantekenen in het gezagsregister. De vaststelling dat de vrouw – gedurende de schorsing van het gezag van de man – alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent wordt ingevolge artikel 1:244 BW in verbinding met artikel 2, onder a. van het Besluit gezagsregisters, door de rechtbank ambtshalve aangetekend in het gezagsregister. In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart voor recht dat het gezag van de man over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] van rechtswege is geschorst;
5.2
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sumner en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.