ECLI:NL:RBZWB:2025:1949
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep door onbevoegdheid van belanghebbende en bewindvoerder
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep ingesteld door een belanghebbende die onder bewind is gesteld. De belanghebbende had op 14 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013. Bij beschikking van 4 oktober 2024 was [bewindvoerder] BV benoemd tot bewindvoerder en curator van de belanghebbende. De rechtbank had [bewindvoerder] BV de gelegenheid gegeven om de beroepsprocedure over te nemen, maar ontving geen reactie van de bewindvoerder.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, die onder bewind staat, niet bevoegd is om zelf beroep in te stellen. Dit is alleen mogelijk als de belanghebbende in staat wordt geacht om haar belangen redelijk te waarderen. Gezien de recente beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het bewind en mentorschap zijn ingesteld, concludeerde de rechtbank dat de belanghebbende niet in staat was om haar belangen te waarderen. Aangezien de bewindvoerder de procedure niet heeft overgenomen en de belanghebbende zelf niet bevoegd was, verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat het beroep niet inhoudelijk behandeld wordt, omdat het niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak, met inachtneming van de wettelijke termijnen.