ECLI:NL:RBZWB:2025:1945

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/02/429745 / FA RK 24-5842
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving basisschool van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de inschrijving van een minderjarige op een basisschool. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T.H.J. van Beek, verzoekt vervangende toestemming om haar kind, geboren in 2021, in te schrijven op basisschool 1 in plaats van basisschool 2, waar de man, vertegenwoordigd door mr. J.L.P. Heuts, voorstander van is. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders gehoord en de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd, maar zich onthouden van een voorkeur voor een van de scholen. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide ouders hun argumenten hebben voor hun keuze, maar dat er geen zwaarwegende bezwaren zijn tegen de schoolkeuze van de ander. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat het in het belang van het kind is om ingeschreven te worden op basisschool 1, gezien de nabijheid van het netwerk van de vrouw en de praktische overwegingen die dit met zich meebrengt. De rechtbank heeft de kosten van het geding gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/429745 / FA RK 24-5842
datum uitspraak: 27 maart 2025
beschikking over vervangende toestemming inschrijving basisschool
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. T.H.J. van Beek in Zundert,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.L.P. Heuts in Breda,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] ,
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 10 december 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 14 maart 2024 ontvangen verweerschrift met bijlage;
- de brief van mr. Heuts van 18 maart 2025 houdende wijziging verzoek.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 27 maart 2025. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, vergezeld van hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Binnen deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
Ingevolge het tussen partijen op 18 mei 2024 gesloten ouderschapsplan heeft [minderjarige] haar
hoofdverblijf bij de vrouw. Ook is daarin opgenomen dat partijen hebben afgesproken de
zorg voor [minderjarige] praktisch gezien 50/50% te verdelen.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
aan haar – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man – toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op [basisschool 1] te [plaats] ( [gemeente] ), zodat hij op die school kan starten op het moment dat hij vier jaar oud is, of zoveel eerder als hij volgens de regels van de school mag starten.
3.2
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren.
De man verzoekt zelfstandig, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
aan hem – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw – toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op [basisschool 2] , gevestigd te [woonplaats 2] aan de [adres] , alsmede op de bijbehorende VSO, BSO en overblijven, gefaciliteerd door [kinderopvang] .
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag, zoals over de schoolkeuze, op verzoek van de ouders aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
4.2.
Vooropgesteld betreurt de rechtbank het (met de Raad) dat zij een beslissing als deze moet nemen. Met name de schoolkeuze is bij uitstek een beslissing die de ouders gezamenlijk moeten nemen. De ouders kennen hun kind het beste en kunnen het beste inschatten wat in het belang is van hun kind. Nu is het aan de rechtbank om een beslissing te nemen, hetgeen zij zal doen op basis van algemene uitgangspunten. Daarnaast zal de rechtbank het beeld dat uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gerezen bij haar beslissing betrekken.
4.3.
[minderjarige] is bijna vier jaar oud en dan mag hij ingeschreven worden en starten op de basisschool. Partijen hebben allebei de scholen die zij ieder voorstaan bezocht.
Echter zijn de ouders samen er niet uitgekomen welke school voor [minderjarige] het beste zal zijn.
4.4.
De vrouw wil [minderjarige] inschrijven op [basisschool 1] in [plaats] , omdat haar gehele netwerk (ouders, broer, schoonzus) zich in [woonplaats 1] / [plaats] bevindt. Volgens de vrouw kent de man – anders dan zijzelf – een veel beperkter netwerk van omvang. Zo heeft de man geen contact met zijn ouders. De kleine afstand tussen de school in [plaats] en de woning van de vrouw is in dit kader een praktisch argument. Die afstand is zo’n twee kilometer en is gemakkelijk met de fiets te overbruggen. De vrouw werkt en kan haar werktijden flexibel indelen. Haar werkplek bevindt zich tussen haar woning en de school die zij voor ogen heeft. De keuze van de vrouw voor de [basisschool 1] is ook ingegeven door de kleinschaligheid van die school. Naar de mening van de vrouw gedijt [minderjarige] beter in een wat rustiger omgeving. Bovendien hanteert de [basisschool 1] een continurooster, waarbij de kinderen tussen de middag gezamenlijk overblijven en op school hun boterhammen eten. De man is hovenier en begint elke ochtend vroeg met werken (in de zomerperiode zelfs voor 7.00 uur). Als [minderjarige] dan in [woonplaats 2] naar school zou gaan, zal dat tot gevolg hebben dat hij gebruik moet maken van voorschoolse opvang. De vrouw is van mening dat partijen dat beter zouden kunnen voorkomen, gelet op het belang van [minderjarige] (heel vroeg moeten opstaan) en ook gelet op de financiële gevolgen daarvan voor partijen. Als [minderjarige] in [plaats] naar school zou gaan, zou de man [minderjarige] bijvoorbeeld eerst naar haar ouders kunnen brengen, met wie de man een goede verstandhouding heeft. De ouders van de vrouw hebben zich bereid verklaard om [minderjarige] wanneer nodig naar school te brengen.
4.5.
De man brengt naar voren dat de school die hij voorstaat qua aantal leerlingen vergelijkbaar is met de school die de vrouw voorstaat. Anders is dat de [basisschool 1] een continurooster hanteert en De [basisschool 2] een traditioneel rooster, waarbij de kinderen op woensdagmiddag vrij zijn en de andere dagen om 15.15 uur uit zijn.
Daarnaast zijn de kleuters op De [basisschool 2] op vrijdagmiddag vrij. Met de lunch kan [minderjarige] overblijven, wat meerdere kinderen doen. De man heeft de voorkeur voor een traditioneel rooster, zodat [minderjarige] tussen de middag langer pauze heeft en lekker kan spelen, om vervolgens weer verder te gaan met schoolwerk. In de optiek van de man worden de schooldagen dan beter verdeeld qua schoolwerk. Hierbij komt, aldus de man, dat De [basisschool 2] , maar zo’n 500 meter van zijn huis gelegen is. Bij de school die de vrouw voorstaat moet [minderjarige] als hij wat ouder is bovendien langs een drukke weg fietsen, die hij ook moet oversteken.
De vrouw woont in [woonplaats 1] en zal speelafspraken kunnen faciliteren, maar de meeste kinderen op de [basisschool 1] wonen in [plaats] . Naar de mening van de man creëert dat net een afstand die niet aan de orde is als [minderjarige] naar De [basisschool 2] zal gaan. Op werkdagen zal [minderjarige] naar de VSO gaan, omdat de man op tijd begint met werken, maar ook op tijd klaar is met werken. Wanneer de man [minderjarige] eerst naar de ouders van de vrouw zou moeten brengen, zal [minderjarige] ook vroeg moeten opstaan. Op donderdagen zal [minderjarige] na school dan naar de BSO gaan en bij [basisschool 2] zit zowel een VSO als een BSO (en het overblijven) in hetzelfde pand als de school zelf, gefaciliteerd en geregeld door [kinderopvang] . Op de VSO/BSO in [plaats] moeten de kinderen soms bij de school in [plaats] verblijven, maar soms ook in een ander pand in [woonplaats 1] , hetgeen minder rust geeft. Zowel de vrouw als de man (zus in [woonplaats 2] en vrienden met kinderen die ook naar [basisschool 2] gaan) beschikken over personen op wie zij kunnen terugvallen. Naar de mening van de man kan het (theoretische) netwerk van partijen dan geen doorslag geven voor de één of de ander qua schoolkeuze. Van zijn werkgever krijgt de man de ruimte wanneer [minderjarige] extra moet worden opgevangen.
4.6.
De Raad geeft aan geen opvatting te hebben over wat voor [minderjarige] de beste school zal zijn. Het is aan ouders om samen die keuze te maken. De Raad betreurt dat ouders daar samen niet uitkomen. De Raad acht het in het belang van [minderjarige] dat ouders, in elk geval nadat in deze een beslissing zal zijn genomen, weer met elkaar in gesprek zullen geraken, ook over andere zaken over [minderjarige] . Voor wat betreft de schoolkeuze onthoudt de Raad zich van advies.
4.7.
In zijn algemeenheid geldt dat de school waar een kind naartoe zal gaan met zich zal brengen, dat in de (directe) omgeving daarvan het leven van het kind zich veelal gaat afspelen. In die (directe) omgeving zal [minderjarige] bijvoorbeeld meestentijds gaan afspreken met vriendjes en vriendinnetjes van school, gaat hij activiteiten ondernemen en zal hij straks uitgaan. Een keuze voor school is daarmee een beslissing die ertoe doet. De rechtbank stelt vast dat het voor beide partijen belangrijk is dat het zwaartepunt van het sociale leven van [minderjarige] zich in zijn/haar omgeving gaat afspelen. Bij de beslissing over de schoolkeuze hebben beide partijen hun argumenten. Beide partijen willen dat het zwaartepunt in het leven van [minderjarige] in hun directe omgeving komt te liggen. Dat valt alleszins te begrijpen. Gebleken is dat dit zwaartepunt zowel in de omgeving van de man zou kunnen liggen als in de omgeving van de vrouw. Echter wonen partijen niet bij elkaar “om de hoek”. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat bij de man geen principiële bezwaren bestaan tegen de school die de vrouw voorstaat. Bij de vrouw bestaan geen principiële bezwaren tegen de school die de man voorstaat. Er zijn dus geen zwaarwegende argumenten voor de ene of de andere school.
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] gelet op zijn leeftijd nog erg afhankelijk is van zijn verzorgers en opvoeders. Zij zijn verantwoordelijk voor hem en moeten niet alleen dagdagelijks voor hem zorgen, maar ook in tijden van ziekte of andere onverwachte omstandigheden. Het hebben van een vangnet waarop zij terug kunnen vallen is daarbij van groot belang. Gelet op met name dat belang, zal de rechtbank de vrouw vervangende toestemming geven om [minderjarige] te mogen inschrijven op de [basisschool 1] te [plaats] ( [gemeente] ). De rechtbank heeft hierbij met name gewicht toegekend aan de volgende feiten en omstandigheden. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw. Haar ouders wonen in [plaats] . [minderjarige] gaat daar al tweemaal per week naartoe en de ouders van de vrouw bereid en in staat zijn om [minderjarige] wanneer nodig naar school te brengen en op te halen. Dat zo zijnde maakt dat als [minderjarige] in [plaats] naar school zal gaan ook geen VSO nodig zal zijn. Opa en oma kunnen ook als vangnet fungeren als [minderjarige] ziek is en de ouders toch moeten werken. Ook de man kan van dit vangnet gebruik maken omdat hij gelukkig nog steeds een goed contact heeft met de ouders van de vrouw. De man heeft weliswaar aangegeven dat ook hij een vangnet heeft in [woonplaats 2] , maar in hoeverre de mensen die de man aandraagt ook daadwerkelijk in kunnen springen is onduidelijk gebleven. Gegeven deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] het meest wenselijk is om hem in [plaats] naar school te laten gaan. Dat brengt met zich dat het door de vrouw gedane verzoek zal worden toegewezen.
4.8.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij in het belang van [minderjarige] het ter zitting gedane advies van de Raad ter harte ondersteunt dat ouders, nu deze een beslissing is genomen, weer met elkaar in gesprek gaan, ook over andere zaken over [minderjarige] .
De rechtbank hoopt dat partijen zich hiertoe tot de vrijwillige hulpverlening, het Centrum voor Jeugd en Gezin te [woonplaats 1] , zullen wenden voor de inzet van ouderschapsbemiddeling. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er meer kwesties lijken te spelen die partijen over en weer dwars zitten. Die kwesties moeten worden uitgesproken, zodat [minderjarige] daarmee niet belast gaat worden en hij wat dat betreft onbezorgd zal kunnen opgroeien.
4.9.
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
geeft aan de vrouw – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man – vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op de [basisschool 1] te [plaats] ( [gemeente] ), zodat hij op die school kan starten op het moment dat hij vier jaar oud is, of zoveel eerder als hij volgens de regels van de school mag starten;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 4 april 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.