ECLI:NL:RBZWB:2025:1943

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
02-175386-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van een bedrag van € 15.000,= door verdachte

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren voor het witwassen van een bedrag van € 15.000,=. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 6 augustus 2018 tot en met 27 juli 2019 in totaal € 56.490,= aan contante stortingen had gedaan, waarvan een bedrag van € 15.000,= op 6 mei 2019. De verdachte had verschillende verklaringen gegeven over de herkomst van dit bedrag, maar de rechtbank vond deze verklaringen ongeloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat het geldbedrag van € 15.000,= afkomstig was uit enig misdrijf. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte niet schuldig was, maar de rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie voldoende bewijs had geleverd voor de bewezenverklaring van het witwassen van dit bedrag. De rechtbank legde een taakstraf op in plaats van een geldboete, omdat de draagkracht van de verdachte niet was vastgesteld. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, omdat deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

Gaat wel hoor
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-175386-21
vonnis van de meervoudige kamer van 3 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. O. Smits, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van een bedrag van € 56.490,=, althans € 15.000,= heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe aangevoerd dat uit onderzoek gebleken is dat er door verdachte veel geschoven werd met geld. Verdachte zou er naar eigen zeggen een spel van hebben gemaakt
om geld op te nemen en weer te storten. De officier van justitie is van mening dat dat geen aannemelijke verklaring is en dat vanwege die wisselende en onwaarschijnlijke verklaringen van de stortingen in de tenlastegelegde periode geen legale herkomst kan worden vastgesteld. Daarom kan volgens de officier van justitie een criminele herkomst van het geld als enige aanvaardbare verklaring worden gezien.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het Openbaar Ministerie aanvankelijk wel voldoende feiten heeft aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat de stortingen op de eigen rekening van verdachte afkomstig kunnen zijn uit enig misdrijf. De verdediging is echter van mening dat verdachte voor deze stortingen meermalen concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaringen voor heeft gegeven. Zij is daarin volgens de verdediging nog verder gegaan door deze verklaringen zelfs te onderbouwen met het overleggen van stukken, terwijl nader onderzoek door het Openbaar Ministerie naar de verklaringen van verdachte achterwege is gebleven. Daarom kan volgens de verdediging niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dat de gestorte bedragen van enig misdrijf afkomstig zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het juridisch kader
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen de gestorte contante geldbedragen van in totaal € 56.490,= en een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het toetsingskader uit het zes stappen-arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs, waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Daarbij moeten de volgende stappen worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank zal het verwijt dat verdachte wordt gemaakt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
Vermoeden van witwassen.
In de periode van 6 augustus 2018 tot en met 27 juli 2019 heeft verdachte 19 contante stortingen gedaan op het [rekeningnummer] bij de ING-bank tot een totaalbedrag van € 56.490,=. Een van die stortingen die plaats vond op 6 mei 2019, betrof een bedrag van € 15.000,= in coupures van € 500,=. Op de rekening van verdachte werd geen legale bron van inkomsten zichtbaar. Voorts is vast komen te staan dat verdachte sinds 5 maart 2008 eigenaresse is van het pand aan [adres] . In die woning verblijft [broer van verdachte] , de broer van verdachte, met zijn gezin. Verdachte woont zelf in een huurwoning te [plaats] . In de woning aan [adres] werd in februari 2016 een hennepkwekerij geruimd.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, een vermoeden van witwassen.
Verklaring verdachte.
Verdachte heeft in het onderzoek bij de politie drie verklaringen afgelegd en een verklaring tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Betreffende de eerste twee verklaringen bij de politie, die plaats hebben gevonden kort nadat verdachte was aangehouden, stelt de rechtbank vast dat die verklaringen niet altijd even consistent waren en dat die twee verklaringen bij de rechtbank ook de nodige vragen opriepen. De rechtbank kan zich echter wel voorstellen dat verdachte door haar aanhouding van slag was en op dat moment niet altijd duidelijk antwoord heeft kunnen geven op gestelde vragen en ook zaken door elkaar heeft gehaald. In de derde verklaring heeft verdachte aan de hand van de door haar opgestelde Excelsheet een uitgebreide verklaring afgelegd en die verklaring ook voor zover mogelijk met stukken onderbouwd. De rechtbank constateert dat die derde verklaring en ook de door verdachte op de zitting afgelegde verklaring op punten afwijken van die eerste twee verklaringen. Het is dan de vraag of daaruit de conclusie kan worden getrokken dat de door verdachte afgelegde verklaringen als “op voorhand hoogst onwaarschijnlijk” moeten worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat dat niet geldt voor de verklaringen van verdachte voor zover die betrekking hebben op de contante stortingen tot een bedrag van (€ 56.490 - € 15.000 =) € 41.490,=. Kort gezegd heeft verdachte verklaard dat zij altijd contant geld (eigen gespaard vermogen) achter de hand had en dat zij geld kreeg van haar broer voor het voldoen van schulden. De rechtbank merkt daar nog bij op dat zij het opnemen en schuiven met gelden en het vervolgens weer storten van contante gelden een bijzondere manier vindt om met geld om te gaan. Dit maakt echter nog niet dat daarmee de verklaringen van verdachte van dien aard zijn dat gezegd kan worden dat die verklaringen daarom niet concreet, niet min of meer verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zouden zijn. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat deze manier van omgaan met contant geld kennelijk ook te maken had met het oorlogsverleden van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verklaringen van verdachte over de herkomst van de stortingen van € 41.490,=. De rechtbank acht de resultaten van het door het Openbaar Ministerie verrichte onderzoek dan ook onvoldoende om mede op basis daarvan te kunnen oordelen dat het niet anders kan zijn dan dat het bedrag van € 41.490,= uit enig misdrijf afkomstig is. Op grond van dit alles is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een bedrag van € 41.490,= heeft witgewassen.
Dit ligt naar het oordeel van de rechtbank anders voor het geldbedrag van € 15.000,= dat is gestort op de rekening van verdachte op 6 mei 2019. Verdachte heeft verklaard dat zij dat geld van haar vader zou hebben geleend. Ze heeft dit bedrag gestort op haar eigen rekening en vervolgens weer geleend aan haar zus in verband met de overname van de sisha [bar]. In haar tweede verklaring heeft verdachte verklaard dat het geldbedrag van € 15.000,= in coupures van € 500,= afkomstig zou zijn van haar moeder die haar goud zou hebben verpand. In de derde verklaring van verdachte komt zij met de lezing dat die € 15.000,= bestond uit € 10.000,- gespaard geld en € 5.000,= geleend geld van haar ex-partner in Turkije. Tijdens de zitting heeft zij verklaard dat het geleend geld was van haar vader én dat zij ook zelf spaargeld had en € 5.000,= had geleend van haar ex-partner in Turkije. De vader van verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het bedrag aan verdachte zou hebben geleend, met de bedoeling dat verdachte het weer zou lenen aan zijn andere dochter, de zus van verdachte, en dit terwijl hij het geld ook zelf heeft geleend van een vriend in Sarajevo. De rechtbank is van oordeel dat deze constructie bijzonder te noemen is, zeker indien het waar is dat verdachte zelf € 10.000,= spaargeld had en € 5.000,= had geleend van haar ex-partner in Turkije.
Dit alles maakt dat de verklaringen van verdachte met betrekking tot de herkomst van de storting van € 15.000,= op haar bankrekening naar het oordeel van de rechtbank zo ongeloofwaardig zijn dat het vermoeden van witwassen hierdoor onvoldoende is ontkracht. Dat betekent dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat het op de bankrekening van verdachte gestorte geldbedrag van € 15.000,= - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
in de periode van 6 augustus 2018 tot en met 27 juli 2019 te [plaats] , een voorwerp, te weten
-een contant geldbedrag van 15.000,- euro
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen terwijl zij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 15.000,= subsidiair 110 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken van het tenlastegelegde en heeft daarom niets aangevoerd betreffende een aan verdachte op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 15.000,=.
Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat de (criminele) herkomst van geld wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstige schade toegebracht. Het is een delict dat de openbare orde ondermijnt en de maatschappij schade toebrengt en verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf voor dit feit houdt de rechtbank rekening met de hoogte van het witgewassen bedrag en heeft zij aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank komt tot een andere strafoplegging dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij tot de bewezenverklaring komt van een substantieel lager witwasbedrag. Daarnaast is het opleggen aan verdachte van een geldboete, zoals door de officier van justitie gevorderd, naar het oordeel van de rechtbank niet passend, mede ook omdat tijdens de zitting niets is gebleken omtrent de draagkracht van verdachte. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren passend en geboden is.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien die voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:
Witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een dameshorloge, goudkleurig, merk Rolex;
* een geldbedrag van € 1.300,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 april 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Primair:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 augustus 2018 tot en
met 27 juli 2019 te [plaats] , althans in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) (van) één of meer voorwerp(en), te weten
-(een) contant(e) geldbedrag(en) van (in totaal) 56.490,- euro
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik
heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en zij, verdachte, van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 2
Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair:
Zij op of omstreeks 6 mei 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(van) één of meer voorwerp(en), te weten
-(een) contant(e) geldbedrag(en) van (in totaal) 15.000,- euro
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik
heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )