ECLI:NL:RBZWB:2025:1927

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/02/427101 / FA RK 24-4515
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezag en voogdij in verband met verdenking van doding van de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voogdij en het gezag over een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De vader van [minderjarige] is verdacht van betrokkenheid bij de dood van de moeder, die op [datum] 2024 is overleden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voogdij bij de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant te beleggen, omdat de vader niet in staat zou zijn om een veilige opvoedingsomgeving te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader, die in voorlopige hechtenis verkeert, niet in staat is om beslissingen te nemen die in het belang van [minderjarige] zijn. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om gezag over [minderjarige] te verkrijgen afgewezen en de voogdij bij de GI belegd. Tevens is een bijzondere curator benoemd om de belangen van [minderjarige] te behartigen. De rechtbank heeft de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] aangehouden in afwachting van een rapport van de bijzondere curator. De rechtbank heeft de GI opgedragen om de vader maandelijks te informeren over [minderjarige] en hem te consulteren over belangrijke beslissingen, voor zover dat de voortgang van de zorg voor [minderjarige] niet belemmert.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/427101 / FA RK 24-4515 en
C/02/428890 / FA RK 24-5385
Datum uitspraak: 25 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over voogdij/gezag, omgang en informatie/consultatie
in de zaak over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als partijen aan:
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
verzoeker inzake C/02/427101 / FA RK 24-4515;
gekend inzake C/02/428890 / FA RK 24-5385 op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats 1] , thans verblijvende in de [PI] ,
advocaat mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken te Breda,
informant inzake C/02/427101 / FA RK 24-4515;
verzoeker inzake C/02/428890 / FA RK 24-5385;
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen de GI;
belanghebbende inzake C/02/427101 / FA RK 24-4515 en C/02/428890 / FA RK 24-5385.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
Inzake C/02/427101 / FA RK 24-4515:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 oktober 2024;
  • het rapport van de Raad van 18 november 2024.
Inzake C/02/428890 / FA RK 24-5385:
- het op 14 november 2024 ontvangen verzoek met bijlagen van de vader.
1.2.
De verzoeken zijn op 21 februari 2025 met gesloten deuren op zitting behandeld. Daarbij zijn aanwezig geweest de vader, bijgestaan door zijn advocaat, een vertegenwoordiger van Raad en een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 28 juli 2024, schriftelijk vastgelegd op 29 juli
2024, heeft de kinderrechter van deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 juli 2024 tot 11 augustus 2024, en, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 28 juli 2024 tot 11 augustus 2024. Bij beschikking van 29 juli 2024 heeft deze rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] voor een periode van twee weken met ingang van 29 juli 2024 tot 12 augustus 2024. Bij beschikking van deze rechtbank van 9 augustus 2024 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] met ingang van 12 augustus 2024 tot 29 oktober 2024.
2.2.
De moeder van [minderjarige] , mevrouw [de moeder], was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hem. Zij is op [datum] 2024 te [plaats 1] overleden.
2.3.
[minderjarige] is erkend door de vader.

3.De verzoeken

3.1.
Inzake C/02/427101 / FA RK 24-4515 verzoekt de Raad:
I. de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] ;
II. een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] o.g.v. artikel 1:242a BW, nader in te vullen door de GI.
3.2.
Inzake C/02/428890 / FA RK 24/5385 verzoekt de vader, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vader te belasten met het gezag over [minderjarige] ;
II. een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige] eens per maand op bezoek komt bij de vader in de [PI] , dan wel op een andere locatie waar de vader op dat moment verblijft, dan wel een andere regeling op te leggen, inhoudende dat er frequent contact is tussen hem en [minderjarige] .
Subsidiair, voor zover de rechtbank het gezag niet aan de vader toekent;
III. aan de GI een informatie- en consultatieverplichting op te leggen, inhoudende dat de GI de vader eens per maand informeert over het welzijn van [minderjarige] en hem consulteert over belangrijke beslissingen in zijn leven, dan wel de informatie- en consultatieverplichting op een andere wijze invulling te geven, in het belang van [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft aangevoerd dat [minderjarige] sinds zijn geboorte bij zijn vader en moeder heeft gewoond. Op [datum] 2024 is de vader met [minderjarige] op het politiebureau verschenen en heeft het overlijden van de moeder gemeld. De vader is aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de dood van de moeder en verblijft daarvoor nog steeds in voorlopige hechtenis. De moeder bleek zwanger te zijn tijdens haar overlijden. De Raad heeft in eerste instantie verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , omdat onbekend was of de vader gezag over hem had. Toen bleek dat alleen de moeder belast was met het ouderlijk gezag, heeft de Raad om voorlopige voogdij verzocht.
Aangezien met het overlijden van de moeder sprake is van een gezagsvacuüm dient in het gezag over [minderjarige] te worden voorzien. De Raad verzoekt de voogdij bij de GI te beleggen. Het gezag beleggen bij de vader is voor de Raad geen optie. De Raad verzoekt het verzoek van de vader af te wijzen. De vader wordt verdacht van betrokkenheid bij het overlijden van de moeder. Hij is gedetineerd en kan vanuit zijn detentie weinig in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] betekenen. Of de vader wel of niet veroordeeld gaat worden, maakt het standpunt van de Raad niet anders. De Raad heeft namelijk ook grote zorgen over het opvoedingshandelen van de vader en mogelijk psychische problematiek die bij de vader speelt. Ten tijde van de aanhouding van de vader zag [minderjarige] er onverzorgd uit, hij had meerdere blauwe plekken in zijn gezicht en op zijn lichaam en was mager en angstig. [minderjarige] heeft korte tijd in het ziekenhuis verbleven om te worden nagekeken op letsel. Het Openbaar Ministerie pakt het onderzoek naar mogelijke kindermishandeling ambtshalve op. De woning van de vader en de moeder bleek ontzettend smerig en vol. Bij [minderjarige] is sprake van een motorische achterstand. [jeugdzorg] is eerder betrokken geweest in het gezin en heeft bij de Raad aangegeven dat de vader extreme ideeën had vanuit het Christendom en dat hij sprak over demonen en duivels die hij in mensen meende waar te nemen. Het gezin leefde de afgelopen twee jaar geïsoleerd. [minderjarige] ging niet naar school. De vader heeft een afkeer van de familie moederszijde. Het is lastig vast te stellen wat [minderjarige] heeft meegemaakt, omdat alleen hij en de vader hier iets over kunnen vertellen. [minderjarige] vertelt sinds het overlijden van de moeder steeds meer over wat hij heeft meegemaakt, onder ander over huiselijk geweld. In feite is hij nu zijn beide ouders verloren. Zijn gevoel van basisveiligheid en stabiliteit is aangetast en er is een kans op trauma bij hem.
Met [minderjarige] gaat het nu naar omstandigheden goed. Maar de vraag is hoe hij zich gaat ontwikkelen. Hij heeft eerst bij oma moederszijde verbleven. Zij heeft aangegeven de zorg voor hem op termijn niet te kunnen dragen in verband met haar leeftijd en de vrees voor represailles vanuit vaderszijde. Bovendien ziet de vader geen rol voor de familie van moeder in het leven van [minderjarige] . Verblijf bij oma vaderszijde is evenmin een optie, omdat daar ook de broer en zus van vader komen en vader hen ook niet wil toelaten in het leven van [minderjarige] . De invloed van de vader op oma vaderszijde wordt in dit verband niet in het belang van [minderjarige] geacht. [minderjarige] verblijft daarom tijdelijk in een neutraal zorggezin.
De GI moet op zoek naar een perspectiefbiedend pleeggezin voor [minderjarige] . Er moet daarnaast ondersteuning geregeld worden voor [minderjarige] bij de verwerking van wat hem is overkomen. Tevens moet er gekeken worden naar de mogelijkheden van contact tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] houdt van zijn vader, maar de vader is ook onderdeel van alle ellende in zijn leven. Op dit moment wil [minderjarige] geen contact. De Raad kan nog geen advies geven over een omgangsregeling, omdat het afhankelijk is van de ontwikkeling van [minderjarige] of er bij hem ruimte gaat komen om dit contact aan te gaan en op welke wijze. De Raad stelt daarom voor om de regie over de omgang bij de GI te beleggen.
Daartoe moet de voogdij worden belegd bij de GI. Het verzoek van de vader om hem te belasten met het gezag moet worden afgewezen. De vader denkt niet in het belang van [minderjarige] , hij stelt eisen en voorwaarden ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] waar op dit moment geen ruimte voor is en onduidelijk is vooralsnog hoe het contact tussen de vader en [minderjarige] zich zal gaan ontwikkelen. Omdat er rust en duidelijkheid moet komen en er onmiddellijk en veel gehandeld moet kunnen worden, heeft het niet de voorkeur de beslissing ten aanzien van het gezag aan te houden.
De GI kan de vader eenmaal per maand informeren over [minderjarige] , maar aangezien deze informatieverstrekking al onderdeel uitmaakt van de taak van de GI hoeft dit niet opgelegd te worden door de rechtbank. Dit geldt ook voor de consultatie.
4.2
De vader heeft verklaard dat hij en de moeder er vanuit zijn gegaan dat de vader door de erkenning mede belast was met het gezag over [minderjarige] . Dat was ook de bedoeling van ouders. Pas na het overlijden van de moeder bleek dat niet het geval te zijn. De vader woonde samen met de moeder, zij verzorgden [minderjarige] samen en gaven in de praktijk gezamenlijk uitvoering aan het gezag.
De vader erkent dat hij meerdere keren geweld tegen de moeder heeft gebruikt en dat dat ook op de dag van haar overlijden het geval is geweest. De moeder deed aan hekserij en demonen vertelden haar dat zij het [minderjarige] moest leren. Zij maakte ook het huis niet meer schoon. [minderjarige] ging niet naar school, omdat de man geen Christelijke school in de nabije omgeving kon vinden. De man heeft [minderjarige] een keer een klap in zijn gezicht gegeven. Dat was omdat [minderjarige] niet eerlijk tegen hem was geweest over de hekserij van de moeder.
De vader wil belast worden met het gezag over [minderjarige] . Hij wil geïnformeerd worden over het leven van [minderjarige] en meepraten over belangrijke beslissingen. Hij wil dat zijn waarden en geloof worden voortgezet in de opvoeding van [minderjarige] . Als er nu nog geen beslissing genomen kan worden op zijn verzoek ten aanzien van het gezag, verzoekt hij de zaak aan te houden.
Zijn moeder kan voor [minderjarige] zorgen. De broer en zus van de vader komen daar wel eens op bezoek. Hen vertrouwt hij niet en zij mogen [minderjarige] dan ook niet meenemen. [minderjarige] mag geen contact hebben met de familie moederszijde, omdat de moeder van moeder ook aan hekserij doet.
De vader heeft [minderjarige] sinds eind juli 2024 niet meer gezien. Hij wil graag contact met hem. Dit is ook in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] kan hem bezoeken in de PI en ze zouden kunnen videobellen.
De vader gaat in maart onderzocht worden in het Pieter Baan Centrum. Daarna zal de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsvinden. Een zittingsdatum is nog niet bekend.
De vader wordt momenteel onvoldoende geïnformeerd door de GI over [minderjarige] . Hij mag maar eenmaal per twee maanden bellen naar de GI. Als hij niet het gezag verkrijgt, wil hij dat de GI hem consulteert als het gaat om beslissingen over [minderjarige] .
4.3
De GI heeft naar voren gebracht dat [minderjarige] een pienter jongetje is met gaten in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij is gestart in een voorbereidend GGZ-klasje, bij kinderen jonger dan zijn leeftijd. Hij krijgt fysiotherapie en gaat traumabehandeling krijgen. Als dit goed verloopt kan hij doorstromen naar regulier onderwijs. Pleegzorg is gestart met de rouwverwerking. Zolang [minderjarige] behandeling krijgt, kan hij in het zorggezin verblijven. Hij ervaart dit als een veilige plek. Hij heeft een bril gekregen, omdat hij slecht ziet. [minderjarige] begint steeds meer te vertellen over wat hem is overkomen. Hij mist zijn moeder. Hij mist zijn vader ook, maar is ook bang voor hem. De laatste weken kan hij veel boosheid laten zien.
Er zijn bezoekregelingen met zowel vaders als moeders familie. In verband met de weerstand van [minderjarige] vindt het bezoek met oma vaderszijde plaats op het kantoor van de GI. Dit contact verloopt nog moeizaam. [minderjarige] gaat eenmaal per maand logeren bij oma moederszijde. Dit contact verloopt goed. Het is in het belang van de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] om contact te kunnen hebben met beide kanten van zijn familie.
[minderjarige] zegt wel contact met zijn vader te willen, maar hij vindt het ook eng. Hij heeft vragen aan de vader, die de GI niet kan beantwoorden. Het plan is om deze vragen op te gaan schrijven en aan de vader te sturen. Aan de vader is gevraagd of hij [minderjarige] kan ontschuldigen. De GI vindt het van belang dat eerst de resultaten van het onderzoek van de vader in het Pieter Baan Centrum worden afgewacht om vervolgens te bekijken of de vader in staat is aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . De intentie van de GI is om te werken aan contactherstel, maar er moet eerst bekeken worden wat [minderjarige] aankan en wat in zijn belang is.
Er worden veel angsten bij [minderjarige] gezien. Hij blijft bijvoorbeeld bij het videobellen uit beeld en het is nog niet gelukt om een gehoortest bij hem af te nemen. Bij [minderjarige] moet alles met kleine stapjes worden gedaan. Er gebeurt nu veel in zijn leven en van hem kan niet worden verwacht dat hij alles tegelijk doet. Op dit moment is er bij [minderjarige] geen ruimte voor contact met de vader. [minderjarige] moet eerst verder gevorderd zijn in zijn therapie en traumabehandeling. Dit oordeel zou de GI ook hebben als de vader niet in detentie zat.
De GI sluit zich aan bij het verzoek van de Raad om de voogdij bij de GI te beleggen en het verzoek van de vader om hem met het gezag te belasten af te wijzen. De GI is, anders dan de vader, van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] om contact te kunnen hebben met familie aan zowel vaders- als moederszijde. Voorts is de vader vanuit detentie niet goed in staat invulling te geven aan het gezag. Tot slot is de GI van oordeel dat de vader (ook voordat moeder overleed) niet goed heeft gezorgd voor [minderjarige] door niet in te grijpen in een opvoedsituatie die op meerdere fronten niet gezond was voor [minderjarige] .
De GI stuurt de ene maand een brief aan de vader met informatie over [minderjarige] en de andere maand kan de vader bellen met de GI.

5.De beoordeling

Wettelijk kader gezag/ voogdij
5.1.
Op grond van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt de rechter op verzoek van de Raad, indien van de ouders degene overlijdt die het gezag over een minderjarig kind alleen uitoefent, dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze minderjarige wordt belast. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen, indien de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet.
5.2.
Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Wanneer niet in het gezag is voorzien of wanneer een voogd het gezag uitoefent, wordt het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder alleen met het gezag te belasten slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Beoordeling gezag/voogdij
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat bij toekenning van het gezag aan de vader de gegronde vrees bestaat dat de belangen van [minderjarige] worden verwaarloosd. Daarmee verzet het belang van [minderjarige] zich tegen inwilliging van dit verzoek en zal dit verzoek worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de informatie op zitting is gebleken dat er ernstige zorgen zijn over de opvoeding en verzorging van [minderjarige] door de vader. [minderjarige] was mager en vervuild en had letsel toen hij op [datum] 2024 met de vader aan het politiebureau kwam. De vader heeft erkend [minderjarige] eenmaal te hebben geslagen. Volgens de vader zou [minderjarige] hem hebben verteld dat de moeder hem vaker sloeg. Dit is niet meer vast te stellen door het overlijden van de moeder. Mocht daar evenwel sprake van zijn geweest, dan moet geconcludeerd worden dat de vader niet heeft ingegrepen door [minderjarige] uit een dergelijke onveilige situatie te halen. Voorts is [minderjarige] getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders en waarschijnlijk van het overlijden van zijn moeder en heeft de vader [minderjarige] ook daar niet tegen beschermd. De woning van de vader en de moeder was bovendien zwaar vervuild en overvol. Daarnaast is gebleken dat [minderjarige] een achterstand heeft in zijn motorische en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij heeft zich onder de zorg van de vader onvoldoende kunnen ontwikkelen. In de afgelopen twee jaar heeft [minderjarige] volledig geïsoleerd geleefd. Contact met familieleden werd hem onthouden. Ook ging hij niet naar school. Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vader niet in staat is gebleken om [minderjarige] een veilige, stabiele en gezonde opvoedingsomgeving te bieden.
5.5.
Gezien de uitspraken van de vader, zowel ter zitting als blijkend uit het Raadsrapport, is de rechtbank van oordeel dat de vader ook nu niet in staat is de beslissingen te nemen die in het belang zijn van [minderjarige] . Zo stelt hij dat [minderjarige] geen contact mag hebben met de familie moederszijde en dat [minderjarige] moet opgroeien bij oma vaderszijde, maar dat de broer en zus van vader niet betrokken mogen zijn. Door het overlijden van de moeder en de detentie van de vader is [minderjarige] de twee belangrijkste personen in zijn leven plotseling verloren. Hoewel het voor [minderjarige] juist in deze periode van belang is de weinige, enigszins vertrouwde personen in zijn leven, die gerelateerd zijn aan zijn ouders, dichtbij zich te hebben, tracht de vader [minderjarige] nog steeds te isoleren.
5.6.
Op dit moment verblijft de vader in voorlopige hechtenis. Gelet op het feit dat de vader nog in het Pieter Baan Centrum onderzocht gaat worden is niet de verwachting dat hierin binnen aanmerkelijke termijn verandering gaat komen. Vanuit detentie kan hij niet met de nodige voortvarendheid de beslissingen over [minderjarige] nemen. Dit terwijl er, zoals de Raad ook stelt, in deze periode veel en snel gehandeld moet worden. Daar komt bij dat de vader sinds juli 2024 geen contact heeft met [minderjarige] en niet voorzienbaar is op welke termijn eventueel sprake kan zijn van contactherstel. Het ontbreken van contact maakt dat de vader niet vanuit [minderjarige] kan beoordelen wat zijn zoon nodig heeft.
Ook om voormelde reden kan de vader niet geacht worden de beslissingen te nemen die in het belang zijn van [minderjarige] .
5.7.
Anders dan verzocht ziet de rechtbank geen aanleiding de beslissing ten aanzien van het gezag aan te houden. De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om reeds thans definitief te beslissen op het verzoek van de vader om te worden belast met het gezag. Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
Nu sprake is van een gezagsvacuüm zal de rechtbank conform het verzoek van de Raad de GI belasten met de voogdij over [minderjarige] .
De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.
Wettelijke kader omgang
5.8.
Op grond van artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van één van de ouders een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt het recht op omgang.
5.9.
Op grond van artikel 1:242a BW stelt de Raad bij een verdenking van partnerdoding onderzoek in naar de wenselijkheid van een omgangsregeling en verzoekt de Raad de rechtbank om vaststelling van een omgangsregeling of ontzegging van het recht op omgang.
5.10.
Op grond van artikel 1:250 lid 2 BW benoemt de rechtbank, bij aanvang van deze procedure, een bijzondere curator om de minderjarige zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
Benoeming bijzondere curator
5.11.
Ter zitting is door de Raad mondeling verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] op grond van artikel 1:242a BW, nader in te vullen door de GI. Op grond van het bepaalde in artikel 1:250 lid 2 BW is de rechtbank in dat geval gehouden een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen om hem in en buiten rechte te vertegenwoordigen, zodat hiertoe eerst zal worden overgegaan.
5.12.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat een bijzondere curator:
- in en buiten rechte zijn belangen behartigt;
- hem vertegenwoordigt met betrekking tot de omgang met de vader;
- kan bezien in hoeverre de vaststelling van een omgangsregeling in het belang van hem moet worden geacht, en zo ja, hoe deze omgangsregeling er uit zou moet zien of dat een ontzegging in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
5.13.
De rechtbank heeft mevrouw drs. [naam], kantoorhoudende te [plaats 2], bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd. Voor de duur van de procedure (in eerste aanleg) dient de bijzondere curator de belangen van [minderjarige] te behartigen.
De griffier van de rechtbank heeft daarvoor contact opgenomen met mevrouw [naam] en haar de onderzoeksopdracht voorgelegd.
5.14.
De kinderrechter vraagt de bijzondere curator om de volgende vragen te onderzoeken:
1. Is omgang met zijn vader in het belang van [minderjarige] ? Zo niet, wat is hier dan (in de toekomst) voor nodig? Is een ontzegging van omgang nu noodzakelijk?
2. Wat zijn de draagkracht en de behoeften van [minderjarige] in het contact met de vader?
3. Welke omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] komt volgens de bijzondere curator het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ? Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
4. Geeft het onderzoek de bijzondere curator nog anderszins aanleiding tot het maken van opmerkingen of het verstrekken van adviezen aan de vader, de GI, de Raad en de rechtbank?
5.15.
De bijzondere curator wordt verzocht kennis te nemen van het rapport van de Raad en van het verzoek van de Raad en van vader, gesprekken te voeren met de GI en de vader en zich een beeld te vormen van [minderjarige] . Het staat de bijzondere curator vrij gesprekken te voeren met overige betrokken personen, die informatie over [minderjarige] kunnen verschaffen, zoals de behandelaars en de pleegouders. De rechtbank wijst betrokkenen er op dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator te geven instructies gevolg te geven.
5.16.
Daarnaast verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen.
5.17.
De bijzondere curator wordt verzocht schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, uiterlijk
binnen zeven maanden na de datum van deze beschikkingonder gelijktijdige verstrekking daarvan aan de (advocaat van de) vader, de GI en de Raad.
5.18.
Na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator krijgen (de advocaat van) de vader, de GI en de Raad de gelegenheid hierop schriftelijk te reageren,
uiterlijk op na te melden pro formadatum. Daarbij verneemt de rechtbank van hen:
1. hun reactie op het verslag van de bijzondere curator;
2. hun visie op de aangehouden verzoeken;
3. het verdere gewenste procesverloop, met name of zij een nadere mondelinge behandeling nodig achten of dat de zaak verder schriftelijk kan worden afgedaan.
Beoordeling omgang
5.19.
De rechtbank acht zich onvoldoende geïnformeerd om op dit moment een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vast te leggen en zal daarom het verzoek van de Raad en het verzoek van de vader aanhouden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.20.
Vooropgesteld wordt dat de bijzondere curator nog dient te rapporteren. De rechtbank acht het van belang het verslag van de bijzondere curator mee te wegen bij de beoordeling van de verzoeken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de overgelegde stukken en de informatie op zitting is gebleken dat [minderjarige] op dit moment geen ruimte heeft voor contact met zijn vader. Er komt veel op hem af. Niet alleen zijn moeder is uit zijn leven gerukt, maar ook zijn vader kan er niet voor hem zijn. Hij heeft een nieuwe opvoedomgeving bij het zorggezin. Hij volgt een traject in het voorbereidend GGZ-klasje om de overstap te kunnen maken naar regulier onderwijs. Hij heeft fysiotherapie en er is aandacht voor rouwverwerking. Hij gaat nog traumabehandeling krijgen. Er wordt heel veel van hem gevraagd en dat uit zich in zijn gedrag. Hij wordt boos en laat zich dingen niet opleggen. Ook heeft [minderjarige] vragen aan de vader, die hij sinds juli 2024 niet meer heeft gezien, en is de vraag of de vader in voldoende mate kan aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] .
5.21.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de Raad en van de vader terzake de omgangsregeling zal aanhouden in afwachting van het verslag van de bijzondere curator en de reactie daarop van (de advocaat van) de man, de GI en de Raad, zoals hiervoor overwogen.
Wettelijk kader informatie- en consultatieregeling
5.22.
Op grond van artikel 1:377b BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op de hoogte te worden gesteld over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en geraadpleegd te worden over te nemen beslissingen
Beoordeling informatie- en consultatieregeling
5.23.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] en voor de band tussen hem en de vader van belang dat de vader regelmatig wordt geïnformeerd over [minderjarige] . [minderjarige] is nog zeer jong en er gebeurt momenteel veel in zijn leven. De vader is door zijn detentie en het ontbreken van contact met [minderjarige] voor informatie volledig afhankelijk van de GI. De rechtbank zal, uitvoerbaar bij voorraad, bepalen dat de GI de vader minimaal eenmaal per maand schriftelijk dient te informeren over [minderjarige] .
5.24.
De vader heeft het recht geraadpleegd te worden bij belangrijke beslissingen die over [minderjarige] genomen moeten worden en de GI heeft in beginsel de verplichting de vader in die gevallen te consulteren. De vader is door zijn detentie echter beperkt bereikbaar. Of de GI de vader moet raadplegen hangt ervan af of, gelet op het belang van [minderjarige] , consultatie afgewacht kan worden. Het is aan de GI om dit per situatie te beoordelen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de GI de vader dient te consulteren voor zover dat de voortgang bij het nemen van beslissingen over [minderjarige] niet in de weg staat.
5.25.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de vader ten aanzien van het gezag af;
6.2.
benoemt Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Etten-Leur tot voogdes over [minderjarige] ;
6.3.
bepaalt dat de GI de vader minstens eenmaal per maand schriftelijk informeert over [minderjarige] ;
6.4.
bepaalt dat de GI de vader dient te consulteren voor zover dat de voortgang bij het nemen van beslissingen over [minderjarige] niet in de weg staat;
6.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van de beslissing onder 5.2 in het centraal gezagsregister;
6.7.
benoemt – met inachtneming van het hiervoor overwogene – over de [minderjarige]
, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, tot bijzondere curator mevrouw drs. [naam], kantoorhoudende te [plaats 2];
6.8.
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk binnen zeven maanden na heden, zijnde op
21 oktober 2025aan de rechtbank schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, een en ander zoals is overwogen onder 5.14 tot en met 5.17;
6.9.
houdt het verzoek van de Raad en het verzoek van de vader ten aanzien van de omgangsregeling aan tot
4 november 2025 PRO FORMA, zulks in afwachting van een schriftelijke reactie op het verslag van de bijzondere curator van (de advocaat van) de vader, de GI en de Raad, zoals is overwogen onder 5.18;
6.10.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025, door mr. Struijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.