ECLI:NL:RBZWB:2025:1916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
02-283544-24 en 02-241700-24 (ttz.gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van meerdere mishandelingen en bedreigingen met een vuurwapen van zijn partner en haar broer en het voorhanden hebben van een gaspistool

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere mishandelingen en bedreigingen met een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1987 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. W.B.M. Bos. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 maart 2025, waarbij de officier van justitie mr. E.M.L. Warmoeskerken de aanklacht presenteerde. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreigingen met een vuurwapen van de partner van de verdachte en haar broer, alsook mishandelingen van beide slachtoffers op verschillende data in augustus en juli 2024. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Na beoordeling van het bewijs, waarbij getuigenverklaringen en fysieke bewijzen werden gewogen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de meeste ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de aanklacht, maar achtte de bedreigingen en mishandelingen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-283544-24 en 02-241700-24 (ttz.gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 maart 2025, waarbij de officier van justitie mr. E.M.L. Warmoeskerken en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
02-283544-24
1) bedreiging met een vuurwapen van [slachtoffer 1] op 17 augustus 2024;
2) bedreiging met een vuurwapen van [slachtoffer 2] op 17 augustus 2024;
3) poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van [slachtoffer 2] op 17 augustus 2024;
4) bezit van een gaspistool op 17 augustus 2024;
5) mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op 15 augustus 2024 en
02-241700-24
mishandeling van [slachtoffer 1] op 26 juli 2024.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. Zij acht bij feit 3 sprake van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Voor feit 5 vraagt zij partiële vrijspraak voor het slaan met de fles tegen het hoofd en het prikken met de vork in de buik van [slachtoffer 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat bij het feit onder 02-241700-24 partiële vrijspraak moet volgen voor het slaan. Voor het trekken aan de haren waardoor aangeefster ten val kwam, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Onder 02-283544-24 wordt vrijspraak verzocht van feit 1 vanwege onvoldoende wettig bewijs. Voor feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Onder feit 3 is geen sprake van poging tot zware mishandeling en daarom moet vrijspraak volgen van het primair tenlastegelegde. Voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De referte geldt ook voor feit 4. Voor feit 5 verzoekt de verdediging verdachte partieel vrij te spreken van het slaan met de fles tegen het hoofd en het prikken met de vork in de buik van [slachtoffer 1] . Ook wordt vrijspraak verzocht van de mishandeling van [slachtoffer 3] , nu daar onvoldoende bewijs voor is. Voor het slaan van [slachtoffer 1] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank behandelt de feiten hierna in chronologische volgorde.
02/241700-24: mishandeling [slachtoffer 1] op 26 juli 2024
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 26 juli 2024 door verdachte is geslagen en aan haar haren is getrokken, waardoor zij viel. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van twee onafhankelijke getuigen, [getuige 2] en [getuige 3] , die allebei hebben gezien dat verdachte aangeefster aan haar haren trok. [getuige 2] heeft ook gezien dat aangeefster vervolgens viel en dat verdachte haar sloeg. Gelet daarop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld.
Om vast te stellen dat sprake was van het begrip levensgezel, is het nodig dat het gaat om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten. Daarvan is uit het dossier en de behandeling op zitting niet gebleken. De rechtbank maakt uit het dossier op dat verdachte en aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde feit zelfs niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven en ook niet samenwoonden. De rechtbank acht het strafverzwarende bestanddeel “zijn levensgezel” dan ook niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
02-285344-24
Feit 5: mishandeling [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op 15 augustus 2024
Feit 5 ziet op twee verschillende mishandelingen, namelijk de mishandeling van
[slachtoffer 1] en van [slachtoffer 3] .
[slachtoffer 1]
heeft verklaard dat zij op 15 augustus 2024 door verdachte met een glazen fles knoflooksaus op haar hoofd is geslagen, met een vork in de buik is geprikt, aan haar haren is getrokken en meerdere keren met vuisten op haar gezicht is geslagen. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 3] die heeft verklaard te hebben gezien dat verdachte aangeefster heeft geslagen met zijn vuisten. Daarnaast zijn een pluk haar en een fles knoflooksaus ter plaatse op de grond aangetroffen en zit een foto van het letsel aan het gezicht van aangeefster in het dossier.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de aangifte en merkt deze in zijn geheel aan als betrouwbaar. Zij wordt in haar overtuiging gesterkt door de verklaring die aangeefster heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, waar zij verdachte lijkt te willen ontlasten, maar wel - na meerdere vragen daarover - bij haar verklaring blijft dat zij door verdachte met een vork in haar buik is geprikt. De verklaring van verdachte dat aangeefster zichzelf met een vork in de buik zou hebben geprikt, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van aangeefster en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld op de wijze zoals zij heeft verklaard.
[slachtoffer 3]
heeft verklaard dat hij op 14 augustus 2024 omstreeks 20.00 uur door verdachte is geslagen met zijn vuisten. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat aangever werd geslagen, maar verklaart dat dit op 15 augustus 2024 omstreeks 06.45 uur was. Nu beide personen duidelijk over een ander moment verklaren, kan de verklaring van [slachtoffer 1] niet als ondersteuning dienen voor de aangifte van [slachtoffer 3] . Aangezien het dossier ook anderszins geen ondersteuning voor de aangifte omvat, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de mishandeling van [slachtoffer 3] bij gebrek aan bewijs.
Feit 1: bedreiging [slachtoffer 1] op 17 augustus 2024
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 17 augustus 2024 door verdachte in de woning waar zij verbleef, is bedreigd met een vuurwapen. Verdachte heeft het vuurwapen op haar hoofd gezet, waarna aangeefster haar moeder heeft gebeld. Verdachte is toen weggegaan en aangeefster is met de auto opgehaald door haar broer [slachtoffer 2] . Toen zij en haar broer samen in de auto zaten, kwamen zij verdachte tegen die in een andere auto als bijrijder zat. Verdachte richtte op dat moment het vuurwapen op aangeefster en op haar broer.
Voor de bedreiging in de woning ziet de rechtbank allereerst ondersteuning in de verklaring van de moeder van aangeefster. Zij heeft verklaard dat aangeefster haar belde en zei dat verdachte haar wilde vermoorden, waarop de moeder aan de broer van aangeefster heeft gevraagd aangeefster op te gaan halen.
De verklaring van de broer van aangeefster ondersteunt zowel de bedreiging in de woning als die op een later moment vanuit de auto. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op verzoek van zijn moeder aangeefster ging ophalen, omdat zij in gevaar zou zijn wegens verdachte. Op het moment dat hij met aangeefster in de auto zat en zij de auto waarin verdachte zat passeerden, richtte verdachte een wapen op hem. Weliswaar verklaart [slachtoffer 2] dat verdachte het wapen op hem richtte en niet specifiek op hem en aangeefster, maar gelet op de korte afstand waarop aangeefster en haar broer zich van elkaar bevonden in de auto betekent dat niet dat het vuurwapen niet ook op aangeefster gericht is geweest en door haar als bedreigend is ervaren.
De rechtbank ziet ten slotte ondersteuning in het feit dat verdachte kort na het voorval is aangetroffen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Door verdachte is aangevoerd dat aangeefster wist dat het een gaspistool was en geen echt vuurwapen. Zelfs al zou aangeefster hebben geweten dat het geen echt vuurwapen betrof, is de rechtbank van oordeel dat het tonen en zelfs op het hoofd zetten van een dergelijk voorwerp nog steeds heel bedreigend is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster meermalen heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Feit 2: bedreiging [slachtoffer 2] op 17 augustus 2024
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 17 augustus 2024 door verdachte is bedreigd met een vuurwapen. Verdachte heeft het vuurwapen op hem gericht toen hij en verdachte elkaar met de auto passeerden. Aangever is vervolgens achter verdachte aan gereden. Beide auto’s zijn gestopt en aangever is uitgestapt. Vervolgens is ook verdachte uitgestapt die direct op aangever afliep en al lopend datzelfde vuurwapen uit zijn nektasje pakte, op het gezicht van aangever richtte en meerdere keren de trekker overhaalde.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van zijn zus
[slachtoffer 1] dat verdachte een vuurwapen op hen richtte op het moment dat zij en aangever de auto waarin verdachte zat passeerden. Beide auto’s zijn gestopt, waarna aangever en verdachte zijn uitgestapt. Verdachte stapte met het vuurwapen in zijn hand in de richting van aangever. Verdachte richtte het vuurwapen op aangever en haalde meerdere keren de trekker over.
Ook wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van de onafhankelijke [getuige 1] . Die heeft gezien dat een man met een donker T-shirt (de rechtbank stelt vast dat dit verdachte betreft) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp richting het hoofd van een andere man hield die gekleed was in een wit T-shirt (de rechtbank stelt vast dat dit aangever betreft). Drie of vier keer klonk een klikgeluid, alsof de trekker werd overgehaald.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Feit 3: geweld tegen [slachtoffer 2] op 17 augustus 2024
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 17 augustus 2024 heel veel klappen heeft gekregen op zijn hoofd, gezicht en lijf. Van het opgelopen letsel zitten foto’s in het dossier. Zijn zus [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte aangever met een vuurwapen op zijn oog heeft geslagen. Verdachte dook vervolgens op aangever en probeerde hem met zijn vuisten te slaan. [getuige 1] heeft verklaard dat tussen verdachte en aangever over en weer vuistslagen werden uitgedeeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met vuisten tegen het hoofd heeft geslagen. Voor de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte aangever met een vuurwapen op zijn oog heeft geslagen, ziet de rechtbank echter geen ondersteuning. Van dit deel van de zowel primair als subsidiair feitelijk ten laste gelegde gedragingen van verdachte zal zij verdachte dan ook vrijspreken.
Primair is ten laste gelegd een poging tot zware mishandeling. In zijn algemeenheid is voor een bewezenverklaring daarvan het geven van een of meer vuistslagen in het gezicht niet genoeg. Dat kan onder bepaalde omstandigheden anders zijn, maar daarvan is in dit geval niet gebleken. Over de precieze toedracht is onvoldoende bekend om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Feit 4: voorhanden hebben gaspistool op 17 augustus 2024
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 augustus 2024 een gaspistool voorhanden heeft gehad, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het onderzoek dat aan het wapen is verricht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-241700-24
op 26 juli 2024 te [plaats 1] , gemeente Halderberge, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
-(met kracht) aan de haren te trekken, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en
-te slaan tegen het lichaam;
02-285344-24
1.
op meer tijdstippen op 17 augustus 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door die [slachtoffer 1] (telkens) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [slachtoffer 1] te richten en/of tegen haar hoofd te houden;
2.
op 17 augustus 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [slachtoffer 2] te richten en (hierbij) meermalen de trekker over te halen;
3.
op 17 augustus 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen met een vuist tegen het hoofd te slaan;
4.
op 17 augustus 2024 te [plaats 2] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Erma-Werken, type EGP 45, kaliber 8 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
5.
op 15 augustus 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een glazen fles op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en met een vork in de buik van die [slachtoffer 1] te prikken en aan het haar van die [slachtoffer 1] te trekken en meermalen met een vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Zij vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en ook een maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), bestaande uit een locatie- en contactverbod met aangever [slachtoffer 2] voor de duur van twee jaar. Zij vordert daarbij voor elke overtreding een week hechtenis op te leggen met een maximum van drie maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verzocht wordt aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij nu al in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel aangevuld met een beperkte voorwaardelijke gevangenisstraf onder de geadviseerde voorwaarden. Mocht de rechtbank oplegging van een nadere onvoorwaardelijke straf passend vinden, wordt verzocht dit in de vorm van een taakstraf te doen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan mishandelingen van zijn partner die op dat moment zwanger was. Ook heeft hij haar bedreigd door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op haar te richten en tegen haar hoofd te houden. Juist binnen de relationele sfeer moeten veiligheid, vertrouwen en lichamelijke integriteit gewaarborgd zijn. Verdachte heeft hier met zijn handelen ernstig inbreuk op gemaakt.
Daarnaast heeft verdachte de broer van zijn partner bedreigd door datzelfde op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hem te richten en meermalen de trekker over te halen en heeft hij hem mishandeld. Ook bij hem heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke en mentale integriteit. Oog in oog staan met de persoon die zojuist je zus heeft mishandeld, waarbij die persoon een wapen op je richt en ook nog de trekker overhaalt moet doodeng zijn geweest. De rechtbank neemt strafverzwarend mee dat deze feiten overdag en in het openbaar plaatsvonden, midden in een woonwijk, en daardoor ook bij omstanders en buurtbewoners gevoelens van onveiligheid teweeg hebben gebracht.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafverzwarend weegt de rechtbank mee dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden vaker voor geweldsfeiten is veroordeeld.
Uit het psychologisch rapport over verdachte van 20 december 2024 blijkt dat bij verdachte sprake is van stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne, een amfetamineachtig middel (flakka), een hypnoticum of anxiolyticum (GHB en benzodiazepines) en tabak, en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tijdens het plegen van het tenlastegelegde waren deze stoornissen aanwezig en beïnvloedden deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Er wordt geen advies gegeven over de mate van toerekening aan verdachte van de feiten, met uitzondering van het voorhanden hebben van een gaspistool dat aan verdachte kan worden toegerekend. Het risico op gewelddadige recidive is hoog. Verdachte kent een steunend netwerk in de vorm van zijn directe familie en geeft aan zijn leven te willen beteren voor zijn kind dat hij inmiddels samen met [slachtoffer 1] heeft gekregen. Hij heeft echter geen vaste woon- of verblijfplaats, geen inkomen of realistische plannen in deze te voorzien, schulden en onderhoudt een instabiele conflictueuze relatie met de moeder van zijn kind, tevens aangeefster in onderhavige zaak. De verwachting is dat het verdachte zonder verdere interventie ook in de toekomst tekort zal schieten aan strategieën om meer constructief om te gaan met de aanwezige hoge schuldenlast en het gebrek aan werk en inkomen, gebrek aan vaste woon- of verblijfplaats en het dragen van de zorg voor zijn kind. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Het gaat dan om een ambulante behandeling in de forensische verslavingszorg met aansluitende ambulante behandeling voor zijn persoonlijkheidspathologie. Daarnaast het meewerken aan begeleiding bij en controle op zijn middelengebruik en sociaal-maatschappelijke omstandigheden als het vinden van een woning, dagbesteding, schuldhulpverlening en relationeel functioneren. Dit advies sluit aan bij het hierna te bespreken advies van de reclassering.
Uit het reclasseringsrapport van 11 maart 2025 blijkt dat de reclassering bij verdachte een beginnend delictpatroon ziet ten aanzien van het plegen van (huiselijk) geweldsdelicten. Op dit moment is het middelengebruik van verdachte in vroege remissie als gevolg van de huidige preventieve hechtenis. Er zou sprake zijn van beperkte cognitieve vermogens, waarbij verdachte functioneert op een laaggemiddeld niveau. Vanwege zorgen omtrent de veiligheid van zijn partner en hun pasgeboren kind is er een onderzoek uitgevoerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast is Jeugdbescherming Brabant betrokken. In 2024 is de casus tevens bekend geweest bij Veilig Thuis. De reclassering merkt het middelengebruik van verdachte, de relatie met zijn partner en het psychosociaal functioneren aan als de voornaamste risicoverhogende factoren. Verder is er weinig stabiliteit op het gebied van huisvesting, dagbesteding en financiën. Verdachte heeft sinds zijn 18e levensjaar geen zinvolle dagbesteding gehad en hield zich in het verleden bezig met criminele activiteiten. Het sociale netwerk van verdachte bestaat uit zowel positieve als negatieve contacten. Het risico op recidive wordt hoog ingeschat evenals het risico op letsel. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met verschillende bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal het advies van de reclassering en de psycholoog overnemen en een deels voorwaardelijke straf opleggen met de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Zij zal deze straf aan verdachte opleggen en hieraan alle bijzondere voorwaarden verbinden die de reclassering adviseert.
De rechtbank zal ook de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering. De bewezen verklaarde feiten zelf zijn gericht tegen of hebben gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen. Gelet op de bij verdachte vastgestelde stoornissen en het door de psycholoog en de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom zo een misdrijf zal begaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 7.943,29 voor feiten 2 en 3.
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat deze te laat is ingediend. De verdediging is niet in de gelegenheid geweest de stukken adequaat te bestuderen of met verdachte te bespreken. Hierdoor is geen sprake van
equality of arms.
De rechtbank stelt allereerst vast dat een vordering door een benadeelde partij zelfs ter zitting nog mag worden ingediend. In dit geval gaat het niet om een complexe vordering. De vordering ziet op een beperkt aantal kostenposten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het moment van indienen van de vordering geen aanleiding vormt om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feiten 2 en 3 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade met betrekking tot het ambulancevervoer en de farmaceutische hulp toewijsbaar zijn. Deze schadeposten zijn door de verdediging ook niet betwist. Het gevorderde bedrag met betrekking tot de gederfde inkomsten is door de verdediging wel gemotiveerd betwist. Voor een juiste beoordeling van deze kostenpost is nader onderzoek nodig, wat een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De benadeelde partij zal voor dat deel van de materiële schade niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank, gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 billijk. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.883,29, waarvan € 383,29 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/241700-24
mishandeling;
02/283544-24
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3 subsidiair:mishandeling;
feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de
verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Laan van Brabant 22, 4701 BK, te Roosendaal. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie BORG of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte, indien door de reclassering noodzakelijk geacht, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte meewerkt aan controles van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
van rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.883,29, waarvan € 383,29 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering van materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering van immateriële schade voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
(feiten 2 en 3), € 1.883,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 augustus 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 28 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2025.
Mr. Speekenbrink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
02-285344-24
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 17 augustus 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door die [slachtoffer 1] (telkens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of dat vuurwapen, althans dat op een
vuurwapen gelijkende voorwerp, op die [slachtoffer 1] te richten en/of op/tegen haar hoofd te houden;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 17 augustus 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die
[slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, op
die [slachtoffer 2] te richten en/of (hierbij) meermalen, althans eenmaal, de trekker over te halen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 17 augustus 2024 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen, althans een op
een vuurwapen gelijkend wapen, (hard) tegen en/of op het hoofd te slaan en/of stompen, en/of meermalen, althans eenmaal, met één of meer vuist(en) (hard)
tegen en/of op het hoofd te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal,
met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend wapen, (hard) tegen en/of op het hoofd te slaan en/of stompen, en/of meermalen, althans eenmaal, met
één of meer vuist(en) (hard) tegen en/of op het hoofd te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4.
hij op of omstreeks 17 augustus 2024 te [plaats 2] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool,
van het merk Erma-Werken, type EGP 45, kaliber 8 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
5.
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een glazen fles, althans een hard
voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen, en/of met een vork in de buik van die [slachtoffer 1] te prikken en/of aan het haar van die [slachtoffer 1]
te trekken en/of meermalen, althans eenmaal, met één of meer vuist(en) tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen;
en/of
hij op of omstreeks 15 augustus 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met één of
meer vuist(en) tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer 3] te slaan en/of stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
02-241700-24
hij op of omstreeks 26 juli 2024 te [plaats 1] , gemeente Halderberge, althans in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
-(met kracht) aan de haren te trekken, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en/of
-meermalen, althans eenmaal, te slaan tegen het lichaam.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht )