ECLI:NL:RBZWB:2025:1909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
02-100386-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verlengde invoer van 113,8 kilo cocaïne met betrekking tot verdachte en medeverdachten

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 maart 2024 te Heerhugowaard samen met medeverdachten betrokken was bij de invoer van ongeveer 114 kilo cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de invoer van deze cocaïne, die was verstopt in dozen met gember. De verdachte was op het moment van de inval door de politie bezig met het scheiden van de cocaïne van de deklading. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten een cruciale schakel vormden in de grootschalige internationale cocaïnehandel en dat zij een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de instandhouding hiervan. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bevestigd en de verdediging verworpen die stelde dat er sprake was van een schending van de verbaliseringsplicht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank heeft benadrukt dat de handel in cocaïne een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-100386-24
vonnis van de meervoudige kamer van 3 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad
raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 en 26 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Ch.F.J. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 3 april 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 114 kilo cocaïne.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid in de vervolging van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) is geschonden waardoor de waarheidsvinding is belemmerd. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op, wat ertoe dient te leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat het proces-verbaal van de doorzoeking en het proces-verbaal van relaas (pagina’s 17-20) moeten worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe wordt aangevoerd dat er in het dossier onjuist is opgeschreven hoeveel pakketten er reeds waren uitgepakt op het moment van binnentreden. In het dossier is immers geverbaliseerd dat er in de loods 460 pakketten zijn aangetroffen waardoor het beeld wordt geschetst dat deze er op het moment van binnentreden al lagen. Dit, terwijl er op dat moment nog maar 31 pakketten uit de dozen waren gehaald en de rest vervolgens door de politie moet zijn uitgepakt. Op welk moment en hoe dit is gebeurd, blijft eveneens onduidelijk.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen. Volgens hem is het niet zozeer van belang hoeveel pakketten er daadwerkelijk door de verdachten waren uitgepakt op het moment dat in de loods werd binnengetreden. Het gaat erom dat de verdachten bezig waren met het uitpakken van de pakketten cocaïne uit de lading gember en dat die lading uiteindelijk 460 pakketten bevatte.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De verbaliseringsplicht is omschreven in artikel 152 Sv. Deze houdt in dat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing, zoals gedefinieerd in artikel 132a Sv, is verricht of bevonden. Daaruit volgt dat de verbaliseringsplicht alles omvat wat relevant kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Opsporingsambtenaren hebben hierdoor in het opsporingsonderzoek een sleutelrol bij de waarheidsvinding. Volledigheid en juistheid van de vastlegging van hun bevindingen is daarom van belang, zodat hierop kan worden vertrouwd en om latere controle en toetsing mogelijk te maken.
Voor wat betreft de verbaliseringsplicht ten aanzien van de situatie in de loods overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal doorzoeking, opgenomen op pagina 362 en verder van het dossier, is gerelateerd wat er door de verbalisanten ter plaatse in de loods is aangetroffen op het moment van binnentreding. Dit proces-verbaal dient te worden gelezen in samenhang met de andere stukken in het dossier over de situatie ter plaatse. In dat licht bezien is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van onjuistheden en/of onvolledigheden. Meer in het bijzonder volgt hieruit namelijk hoeveel pakketten er al lagen en waren uitgepakt op het moment van binnentreding. Ook is duidelijk hoeveel pakketten er uiteindelijk in totaal zijn aangetroffen en hoeveel er op het moment van binnentreden dus nog niet waren uitgepakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldaan aan de verbaliseringsplicht, waardoor geen sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging en de rechtbank ziet geen reden om over te gaan tot bewijsuitsluiting.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 114 kilo cocaïne. Er is volgens hem sprake van verlengde invoer nu de dozen met gember en cocaïne nog op pallets stonden met spanbanden erom heen en de cocaïne nog niet van de deklading was gescheiden. Gelet op het feit dat gember niet in Nederland groeit en op de dozen met daarin de gember en cocaïne een sticker zat waarop stond “product of Costa Rica” was het ook duidelijk dat er sprake was ingevoerde goederen. Daarbij komt dat verdachte ook wist dat betrekkelijk kort voordat hij en drie van zijn medeverdachten in de loods de deklading en de cocaïne scheidden, de cocaïne door een medeverdachte Nederland in was gebracht. Voor het uitgebreide standpunt wordt verwezen naar het schriftelijke requisitoir dat als bijlage bij dit vonnis is gevoegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 november 2024 wordt vrijspraak bepleit omdat er geen sprake is van verlengde invoer van de cocaïne. De verdachten waren immers niet betrokken bij de daadwerkelijke invoer en hadden daarvan geen wetenschap. Verdachte heeft de totale hoeveelheid cocaïne evenmin voorhanden gehad, nu deze niet geheel door hem is uitgepakt en de plakken in de dozen zich niet in zijn machtssfeer bevonden. Voor het uitgebreide standpunt wordt verwezen naar de pleitnota die als bijlage bij dit vonnis is gevoegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het tenlastegelegde feit
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 22 maart 2024 samen met drie medeverdachten (hierna: de medeverdachten) in een loods in Heerhugowaard is aangetroffen. Zij bevonden zich op dat moment in een ruimte van de loods die in het dossier wordt aangeduid als ruimte 4. In de loods stonden verdeeld over ruimtes 1 en 4 diverse pallets met daarop dozen met gember. In ruimte 4 werden op de grond voor een pallet 31 ingepakte pakketten cocaïne aangetroffen. Naast de schuifdeur van ruimte 4 lagen 93 ingepakte pakketten cocaïne. In de dozen met gember in ruimte 1 werden nog eens 336 pakketten cocaïne aangetroffen. In totaal werden in ruimtes 1 en 4 van de loods 460 pakketten cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 113,8 kilo.
Uitpakken van de cocaïne door verdachte
De rechtbank stelt verder op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en drie medeverdachten op het moment van binnentreden door de politie, bezig waren met het scheiden van de cocaïne van de dozen met de deklading gember. Dat de verdachten in de loods waren voor opruim- en schoonmaakwerkzaamheden, zoals door enkele van hen is verklaard, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Over de aangetroffen situatie ter plaatse hebben vier verbalisanten apart van elkaar verklaard, dat zij aldaar geen schoonmaak-middelen en benodigdheden hebben gezien en de geur van schoonmaakmiddelen ook niet hebben geroken. Daarentegen zijn in ruimte 4 waar verdachte en de medeverdachten zich bevonden wel afbreekmesjes, handschoenen en vuilniszakken met hierin de korte bodemflappen van de kartonnen dozen van de gember en cocaïne, aangetroffen. Gebleken is dat de pakketten cocaïne waren verwerkt in de bodemflappen van de dozen met gember, waarvoor mesjes en handschoenen nodig waren om deze uit te pakken. Daarbij komt dat in de ruimte waar verdachte is aangetroffen ook pakketten met cocaïne lagen, die al uit de dozen waren gehaald.
Toerekenen totale aangetroffen hoeveelheid cocaïne
Zoals hiervoor overwogen waren er op het moment van binnentreden door de politie in de loods reeds 124 pakketten cocaïne door verdachte en zijn medeverdachten uitgepakt. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat er in de resterende dozen met gember nog eens 336 pakketten cocaïne zaten, die door de politie zijn uitgepakt. Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten wetenschap en beschikkingsmacht hadden over de totale hoeveelheid aangetroffen pakketten cocaïne in de loods. Gebleken is namelijk dat verdachte en zijn medeverdachten bezig waren met het uithalen van de pakketten cocaïne uit de dozen met gember en deze activiteiten door de inval van de politie werden onderbroken. Daarnaast is het zo dat de pallets met dozen gember in ruimte 4 samen met de pallets met dozen gember in ruimte 1 als één partij zijn geleverd. Verdachte en/of zijn medeverdachten hebben niet verklaard dat hun opdracht was beperkt tot het uitpakken van enkel de cocaïne die in de dozen met gember in ruimte 4 van de loods stonden. Voor het bestaan van een dergelijk beperkte opdracht biedt het dossier verder ook geen enkel aanknopingspunt. Dat zou namelijk ook betekenen dat er naast verdachte en zijn medeverdachten nog een andere ploeg betrokken zou zijn bij het uithalen van de cocaïne uit de dozen van deze partij gember. Op de camerabeelden van de loods zijn op zowel de dag van de inval als op de dagen ervoor echter geen andere personen gezien dan verdachte en/of zijn medeverdachten. Dat verdachte en drie van zijn medeverdachten in ruimte 4 van de loods zijn aangetroffen, maakt het voorgaande niet anders. Dit geldt te meer nu beide ruimtes in (open) verbinding met elkaar stonden en op camerabeelden is te zien dat verdachte en drie medeverdachten bij binnenkomst eerst tussen de pallets in ruimte 1 hebben gekeken. Bovendien gaat het hier om een forse hoeveelheid cocaïne met een straatwaarde van 2.8 miljoen euro. Gelet op het risico van ontdekking en/of rippen hiervan is het onwaarschijnlijk dat deze partij aan willekeurige personen zou worden toevertrouwd of dat onwetende personen in de loods zouden worden toegelaten. Op grond van het voorgaande en nu alle pakketten zich in hun machtssfeer bevonden, acht de rechtbank het opzet van verdachte en zijn medeverdachten op zowel de nog verpakte cocaïne in ruimte 1 als de reeds uitgepakte cocaïne in ruimte 4 aldus aanwezig.
Verlengde invoer
Voor een bewezenverklaring van (verlengde) invoer moet kunnen worden vastgesteld dat de cocaïne het grondgebied van Nederland binnen is gebracht én vervolgens dat verdachte daar wetenschap van heeft gehad. De rechtbank stelt hierover op basis van het dossier vast dat de pallets met dozen gember en cocaïne vanuit Costa Rica via de haven van Antwerpen naar de loods in Heerhugowaard zijn gebracht. Er zijn voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de dozen met gember waarin de cocaïne zat verpakt uit het buitenland afkomstig waren. Het is namelijk algemeen bekend dat gember niet in Nederland groeit maar in landen met een tropisch klimaat. Bovendien zaten er stickers op de dozen met gember en cocaïne waarop stond vermeld ‘shipper: [bedrijf 1] S.A.’ en was op de dozen vermeld ‘product of Costa Rica’, waaruit valt af te leiden dat de lading niet vanuit Nederland is verzonden. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen.
Verder omschrijft de wettekst van artikel 1, vierde lid juncto artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet, wat onder het invoeren van verdovende middelen wordt begrepen. Daaruit blijkt dat dit niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf omvat. Hieronder wordt ook verstaan het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen. Dit kan plaatsvinden nadat de feitelijke invoer al is voltrokken en wordt omschreven als ‘verlengde invoer’. Hierover is uit het dossier gebleken dat de pallets met dozen gember en cocaïne na aankomst in Antwerpen naar de loods in Heerhugowaard zijn gebracht. Op het moment dat verdachte en zijn medeverdachten in de loods arriveerden, was de partij nog geheel intact zoals deze vanuit het buitenland was verzonden. Dat wil zeggen de dozen met gember en cocaïne stonden nog op de pallets met de spanbanden daar nog omheen. Verdachte en zijn medeverdachten hadden de taak om de cocaïne uit de bodemflappen van de dozen gember te halen en zo te scheiden van de deklading. Het scheiden van de cocaïne van de deklading is daarmee een noodzakelijke handeling, gericht op de verdere verspreiding van de drugs, wat ook het uiteindelijke doel van de invoer is. Verdachte en zijn medeverdachten zijn hiermee een essentiële schakel in de keten van het invoertraject geweest en hebben met hun handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de invoer van cocaïne in Nederland. De handelingen van verdachte en zijn medeverdachten kunnen dan ook worden geschaard onder de verlengde invoer. Dat de partij gember met cocaïne via [bedrijf 2] B.V. naar Heerhugowaard is gekomen, maakt het voorgaande niet anders.
Nu verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met andere betrokkenen in het invoertraject is er sprake van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 maart 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 114 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier en een half jaar met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit rekening te houden met de lagere straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van
113,8 kilo cocaïne. In een partij gember afkomstig uit Costa Rica was de 113,8 kilo cocaïne verstopt in de korte omvouwbare onderzijden van de dozen in pakketten van ongeveer 250 gram. Verdachte is samen met zijn medeverdachten op heterdaad aangehouden, op het moment dat zij bezig waren de cocaïne uit de korte omvouwbare onderzijden van de dozen te halen. Nu verdachte over de sleutel van de loods beschikte, was hij kennelijk ook het aanspreekpunt van en de schakel tussen de personen die de cocaïne van de deklading zouden scheiden en andere betrokkenen bij de invoer. Samen met [medeverdachte] is hij de dag ervoor ook al bij de loods geweest, waarbij het verdachte was die zich toen ook al in de loods heeft begeven. Daarnaast is hij degene geweest die de andere drie medeverdachten naar de loods heeft vervoerd. Verdachte had hiermee een meer coördinerende rol.
Met het uithalen van de cocaïne uit de deklading vormt verdachte samen met zijn medeverdachten een cruciale schakel in de grootschalige internationale cocaïnehandel waardoor hij een wezenlijke bijdrage aan de instandhouding hiervan heeft geleverd. Gelet op de ingevoerde hoeveelheid kan het namelijk niet anders dan dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel met als einddoel het gebruik van cocaïne te doen plaatsvinden. Omdat cocaïne stoffen bevat die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en sterk verslavend zijn, vormt het op de markt brengen van deze harddrugs een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt bovendien veel geld verdiend waardoor deze handel zowel in de invoer- als de uitvoerlanden vaak gepaard gaat met vele vormen van – ook zeer ernstige – criminaliteit die onder meer een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Verdachte is kennelijk geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor de georganiseerde handel in cocaïne in ruime zin beschouwd, waaronder ook de verlengde invoer wordt begrepen, lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting van de samenleving waar de dader indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van vrijheidsstraffen tot doel anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde criminaliteit in te laten.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de rechterlijke
oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het invoeren van cocaïne, bij een hoeveelheid
van meer dan 20 kilogram in georganiseerd verband, geldt als uitganspunt een gevangenisstraf van 72 maanden of hoger. De rechtbank slaat verder acht op de straffen die in vergelijkbare gevallen, rekening houdend met de rol in het invoertraject, doorgaans worden opgelegd, zijnde in beginsel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van 3 tot 4 jaren.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in het verleden eerder in aanraking is geweest met politie en justitie voor soortgelijke feiten en daarvoor ook is veroordeeld tot forse gevangenisstraffen. Dat verdachte zich bezig houdt met handel in cocaïne blijkt ook uit de chatgesprekken in de periode januari 2024 tot en met 22 maart 2024 die op zijn telefoon zijn aangetroffen. De rechtbank houdt hiermee in strafverzwarende zin rekening.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Zij bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering moet worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de
officier van justitie ontvankelijkin de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van veertig maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 april 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 22 maart 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans aanwezig heeft/hebben gehad, ongeveer 114 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )