ECLI:NL:RBZWB:2025:1908

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
02-235125-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne met vrijspraak voor 245 kilo

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de invoer van 245 kilo cocaïne, omdat er sterke aanwijzingen waren dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de lading bananen, maar er ontbrak concreet bewijs om dit buiten redelijke twijfel vast te stellen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van 113,8 kilo en 71,1 kilo cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn bedrijven betrokken was bij de invoer van deze hoeveelheden cocaïne vanuit Zuid- en Midden-Amerika naar Nederland, en dat zijn verklaringen inconsistent en ongeloofwaardig waren. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de cocaïnehandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-235125-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ( [land 1] )
wonende te [woonplaats] ( [land 2] )
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond
raadsman mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 en 26 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Ch.F.J. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 3 april 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op een drietal momenten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (verlengde) invoer van respectievelijk ongeveer 245, 114 en 71 kilo cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft hierbij zijn legale bedrijven gebruikt om de criminele activiteiten te verhullen. Voor het uitgebreide standpunt wordt verwezen naar het schriftelijke requisitoir dat als bijlage bij dit vonnis is gevoegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van alle drie de tenlastegelegde feiten omdat geen betrokkenheid bij en wetenschap van de invoer van de cocaïne kan worden vastgesteld. Van medeplegen is evenmin sprake nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte een intellectuele bijdrage aan de invoer heeft geleverd. Bij alle drie de feiten is er misbruik gemaakt van zijn bedrijf. Voor het uitgebreide standpunt wordt verwezen naar de pleitnota die als bijlage bij dit vonnis is gevoegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van het dossier stelt de rechtbank over dit feit vast dat er op 20 oktober 2022 vanuit Ecuador via de haven van Vlissingen een lading bananen Nederland is binnengekomen waarin 245 kilo cocaïne was verwerkt. De cocaïne zat verstopt in de onderste 3 lagen van de pallet met dozen bananen, wat betekent dat de cocaïne er niet zomaar ingestopt en uitgehaald kon worden. Volgens de Bill of Lading was deze lading bananen bestemd voor de firma [GmbH] , gevestigd in Duitsland sinds 6 juli 2021. Verdachte is CEO van deze firma en stond ook als contactpersoon voor deze lading geregistreerd. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn onderneming [GmbH] fruit importeert en dat [GmbH] ook de importeur was van de desbetreffende partij bananen.
Verdachte wordt verweten betrokken te zijn geweest bij de invoer van deze hoeveelheid cocaïne. De vraag is of bewezen kan worden dat hij wist dat die cocaïne in de dozen van de bananen was verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier daarvoor zeker sterke aanwijzingen bevat. Zo lijkt de vestiging van [GmbH] als groothandel in fruit op het woonadres van verdachte in Duitsland niet logisch of voor de hand te liggen, temeer nu dit adres een appartement betreft. Daarnaast is er sprake van een onlogische routing van de partij bananen met een extra transport van [bedrijf 1] in Vlissingen naar en stop bij [B.V. 1] in De Lier, eveneens een koelhuis, om vervolgens te worden getransporteerd naar de uiteindelijke afnemer in Polen. Dit vanwege de onnodige kosten die daarmee gepaard gaan, terwijl de winstmarges in de bananenhandel heel klein zijn. Uit de kostenberekening volgt ook dat verdachte een lading bananen heeft geïmporteerd met een negatieve economische waarde wat opnieuw onlogisch is. Verder bevat het dossier Whatsappgesprekken van verdachte met de leverancier van de bananen in Ecuador over nog niet betaalde leveringen en facturen waarop op verzoek van verdachte een lagere prijs dan de daadwerkelijke prijs moet worden gezet, omdat de overheid anders vragen zou gaan stellen waarom er zaken worden gedaan als er geen winst wordt gemaakt. Ook volgt hieruit dat verdachte ook na de ontdekking van de cocaïne nog zaken wil doen met deze partij. Tot slot zijn er diverse verdachte contante stortingen gedaan op de bankrekening van verdachte. Deze feiten en omstandigheden roepen de nodige vragen op die onder andere op zitting aan verdachte zijn gesteld en hij heeft daarop ook antwoord gegeven.
Wat hier ook van zij, deze feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank, ook in onderling verband en samenhang bezien, geen concreet bewijs om buiten redelijke twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte de wetenschap had, eventueel in voorwaardelijke zin, dat vanuit Ecuador een lading bananen onderweg was met in de dozen 245 kilo cocaïne, die binnen Nederland zou worden gebracht. Dit geldt temeer nu in het dossier gesprekken of berichten van verdachte ontbreken waarin over invoer van cocaïne (al dan niet in verhullend taalgebruik) wordt gesproken of hieraan gerelateerde berichten. Dit betekent dat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Naar aanleiding van de inbeslaggenomen hoeveelheid cocaïne onder feit 1, is in oktober 2023 een printertap aangesloten op twee telefoonnummers van verdachte. Daarnaast is er een camera geplaatst, die gericht was op de toegangsdeur van de loods van verdachte in Heerhugowaard. Uit de hierdoor verkregen gegevens volgt dat verdachte op 22 maart 2024 omstreeks 14.28 uur bij zijn loods in Heerhugowaard aankomt. Ongeveer anderhalf uur later, namelijk om 16.06 uur, komt ook een vrachtwagen van [transportbedrijf] bv bij de loods aan, die achteruit voor de reeds geopende roldeur parkeert. Zowel verdachte als de vrachtwagenchauffeur en de bijrijder proberen met trekkers water van de vloer in de loods te verwijderen. Vervolgens wordt de vrachtwagen gelost, waarbij pallets met gember buiten het koelgedeelte van de loods worden gezet en is de vrachtwagen vertrokken. Hierna is verdachte nog bezig om het koelgedeelte van de loods droog te krijgen en verplaatst hij in totaal tien van de geloste pallets naar dit gedeelte van de loods. Om 17.48 uur sluit verdachte de loods af en vertrekt.
Vervolgens arriveert er om 20.12 uur een Mini Cooper bij de loods. De bestuurder van deze Mini Cooper opent de loods en rijdt vervolgens de Mini Cooper naar binnen waarna de loods weer wordt gesloten. Om 21.57 uur valt de politie de loods binnen en worden vier medeverdachten op heterdaad aangehouden terwijl zij bezig zijn met het uitpakken van cocaïne die verwerkt zat in de bodemflappen van de dozen gember. In totaal zijn in de loods 460 pakketten cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 113,8 kilo.
Verdachte wordt verweten betrokken te zijn geweest bij de invoer van deze hoeveelheid cocaïne. De vraag is of bewezen kan worden dat hij wist dat de cocaïne in de dozen van de gember was verwerkt. Verdachte ontkent dit zowel bij de politie als ter terechtzitting en stelt dat misbruik van hem en zijn bedrijf is gemaakt. De rechtbank volgt dit niet en overweegt daartoe als volgt
De partij gember met in de dozen daarvan de verwerkte cocaïne is door [bedrijf 3] geïmporteerd uit Costa Rica, terwijl op de Bill of Lading al is vermeld dat de partij bestemd was voor [GmbH] en dat de factuur daar naartoe kan. Verdachte heeft verklaard dat hij de partij gember met zijn bedrijf [GmbH] bij [bedrijf 3] heeft aangekocht. De partij gember is vanuit de haven van Antwerpen vervoerd naar [B.V. 2] en vervolgens door het [transportbedrijf] bv afgeleverd bij de door verdachte gehuurde loods in Heerhugowaard. Van gember is bekend dat dit droog en koel bewaard moet worden maar ten tijde van de aflevering van de gember was er een probleem met het afgesloten koelgedeelte van de loods waardoor deze niet werkte. Ook stond er water in deze ruimte. Daarbij komt dat er in het koelgedeelte van de loods al sinds 19 december 2023 een partij pompoenen stond, die inmiddels beschimmeld was, wat ook een duidelijke aanwijzing vormt dat de koeling niet werkte. Dit maakt dat de loods ongeschikt was om de gember op een juiste wijze te bewaren. Het verzetten van de tien pallets naar het koelgedeelte waar de rottende pompoenen stonden, had daardoor ook geen enkele betekenis. Deze situatie is opmerkelijk omdat verdachte naar eigen zeggen zijn brood verdient met de fruithandel en hij hiervoor de loods huurt voor een huurprijs van maar liefst € 3.812,65 per maand, exclusief gas, licht en water, terwijl die loods dus ongeschikt was voor het doel daarvan, te weten het opslaan van fruit. Het bevreemdt in dat licht bovendien dat verdachte in de periode van 30 november 2023 tot 22 maart 2024 maar drie keer bij zijn loods is geweest en dat hij de partij pompoenen niet heeft verkocht en daar al die tijd heeft laten staan. Deze omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank dan ook sterke aanwijzingen op dat de loods niet (alleen) voor de fruithandel van verdachte werd gebruikt maar voor andere zaken, zoals drugsgerelateerde zaken. Dit wordt versterkt door het feit dat de partij pompoenen op dezelfde wijze door [GmbH] is aangekocht als de partij gember, namelijk door tussenkomst van [bedrijf 3] . Uit door de politie bij de douane opgevraagde informatie volgt dat dit een manier is waarop criminele organisaties hun transporten uit het zicht van de douane proberen te houden. Doordat de ontvanger op de Bill of Lading wordt aangepast naar een ander bedrijf wordt het lastiger om een partij te volgen aangezien men pas later hoort wie de ontvanger is. De gang van zaken roept in deze zaak ook vragen op mede omdat is gebleken dat [bedrijf 3] een niet bestaand btw-nummer hanteert op een rekening aan [GmbH] .
Verder heeft verdachte verklaard dat hij de enige is die gebruik maakt van de loods en daarvan een sleutel heeft. Uit de camerabeelden blijkt echter dat dit niet het geval is. Gebleken is dat bij de loods op meerdere momenten ladingen zijn gelost door vrachtwagens, ook op momenten dat verdachte daar niet aanwezig was. Zo is de partij pompoenen die op 22 maart 2024 inmiddels beschimmeld was, op 19 december 2023 in de haven van Antwerpen aangekomen en vervolgens naar de loods van verdachte getransporteerd. Nu verdachte op de camerabeelden in de periode na 16 december 2023 tot 22 maart 2024 niet is te zien, moeten deze pompoenen door anderen zijn gelost. Daarnaast was het [medeverdachte] die op 21 en 22 maart 2024 met een sleutel de loods opent en daarmee op die momenten over een sleutel beschikte. Op de camerabeelden is bovendien te zien dat een persoon, waarvan uit onderzoek blijkt dat deze persoon [naam 1] heet, toegang heeft tot de loods en daarvan gebruik maakt. Verdachte en [naam 1] zijn op 9 december 2023 samen op de beelden te zien en vervolgens is op 11 december 2023 te zien dat [naam 1] de loods met een sleutel afsluit. Verdachte heeft in eerste instantie ontkend deze [naam 1] te kennen maar wanneer hij ter terechtzitting wordt geconfronteerd met de afbeeldingen in het dossier, bevestigt hij deze persoon te kennen als [naam 2] . Ook overigens verklaart verdachte inconsistent en is weinig transparant over, kortgezegd, diverse aspecten van zijn bedrijfsvoering.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de loods van verdachte een plaats was die werd gebruikt om cocaïne uit dozen met dekladingen fruit dan wel groente te halen waardoor deze loods een belangrijke rol had bij drugsgerelateerde zaken. Zij is gezien de voornoemde omstandigheden ook van oordeel dat verdachte daarvan op de hoogte was. De partij gember was bestemd voor [GmbH] , verdachte heeft de pallets met gember gelost en de cocaïne bevond zich in de loods die door verdachte werd gehuurd. Gelet op de wijze van preparen van de cocaïne in de dozen was er bovendien tijd en gelegenheid nodig om dit eruit te kunnen halen. In dat licht is het moeilijk voorstelbaar dat een organisatie achter de partij verdovende middelen van ruim honderd kilo met een grote financiële waarde, het risico wil lopen dat die verdovende middelen in handen komen van een onwetende ontvanger en dat zij moet gokken op een geschikt moment tijdens het transport van de deklading waarop zij de cocaïne eruit kan laten halen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met de import en het transport van de deklading naar zijn loods door middel van zijn bedrijven betrokken was bij de invoer van de cocaïne en dat zijn andersluidende verklaring terzijde moet worden geschoven.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin ligt besloten dat een verdachte het opzet heeft gehad op zowel de samenwerking als op het gronddelict. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Het een feit van algemene bekendheid dat het logistieke traject rond de invoer van verdovende middelen per schip ingewikkeld is, omdat het smokkelen heimelijk en onopvallend moet plaatsvinden. Voor de verschillende voorbereidings- en uitvoeringshandelingen worden meerdere personen ingeschakeld, maar niet meer dan strikt noodzakelijk vanwege het clandestiene karakter van de operatie en de aanzienlijke straatwaarde die de drugs vertegenwoordigen. Dit brengt met zich dat de betrokken personen wetenschap van de drugssmokkel moeten hebben om hun rol te kunnen vervullen en taken met elkaar af te stemmen. Dit impliceert opzet op de samenwerking tussen de betrokken personen en het gronddelict: de invoer van de drugs.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van de 113,8 kilo cocaïne.
Feit 3
Op 30 april 2024 is er in de haven van Antwerpen in een lading bananen 71,1 kilo cocaïne-pasta in pakketten aangetroffen. Deze cocaïne-pasta zat verwerkt in de flappen van de bananendozen. Verdachte wordt verweten betrokken te zijn geweest bij de invoer van deze hoeveelheid cocaïne-pasta. Verdachte erkent dat hij degene is geweest die met zijn bedrijf [GmbH] de container met deze lading bananen samen met nog twee andere containers vanuit Peru heeft besteld en zou gaan ontvangen, maar ontkent echter betrokken te zijn bij en wetenschap te hebben gehad van de invoer van deze hoeveelheid cocaïne pasta. Er zou ook hier misbruik van hem en zijn bedrijf zijn gemaakt.
De rechtbank overweegt in dat verband dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de drie containers op 20 april 2024 in de haven van Antwerpen zijn gelost en dat op 25 april 2024 de ontvanger van de drie containers van [GmbH] is gewijzigd naar [bedrijf 2] . Uit onderzoek naar de [bedrijf 2] blijkt dat het bedrijf pas op 27 juni 2022 is opgericht en de eigenaar 66 jaar is. Het bedrijf is gevestigd in een appartement van 80m² in een flatgebouw in [plaats] . Het telefoonnummer blijkt een doorgeschakeld nummer te zijn waarvan geen historische gegevens bekend zijn. Verder blijkt [bedrijf 4] onderdeel te zijn van de [bedrijf 2] maar hiervan zijn evenmin verdere vestigingsgegevens bekend. Daarnaast blijkt uit de douanesystemen dat [bedrijf 2] op geen enkele manier voorkwam terzake van invoer van goederen. Op grond van deze omstandigheden lijkt het erop dat ten aanzien van [bedrijf 2] sprake is van een schimmige bedrijfsconstructie dan wel dat deze onderneming heeft opgetreden als katvanger en is het vreemd te achten dat deze onderneming de uiteindelijke ontvanger van de containers met bananen betreft.
De rechtbank stelt vast dat, net als bij de lading gember van feit 2 de ontvanger is gewijzigd, met dien verstande dat [GmbH] niet de uiteindelijke ontvanger was en dit achteraf bij correctie heeft plaatsgevonden toen de partij bananen al in Antwerpen was aangekomen. Zoals ten aanzien van feit 2 is overwogen kan deze gang van zaken duiden op criminele intenties om een drugstransport uit het zicht te houden.
Vaststaat ook dat verdachte op 23 maart 2024 in voorlopige hechtenis is geraakt in verband met de verdenking van het tenlastegelegde onder feit 2. In eerste instantie zat hij in beperkingen, maar deze zijn op 10 april 2024 opgeheven. Hierdoor bestond de mogelijkheid voor verdachte om op 25 april 2024 de ontvanger op de vrachtbrief van de lading bananen aan te (laten) passen. Desgevraagd op de terechtzitting heeft verdachte dit ontkend, maar op de vraag hoe dit dan kan zijn gebeurd, heeft hij echter geen duidelijke en plausibele verklaring gegeven. Zoals de rechtbank eerder ten aanzien van feit 2 heeft overwogen, is verdachte weinig transparant over de wijze waarop hij zaken doet. Hetzelfde geldt voor zijn niet nader onderbouwde verklaring dat voor de bananen pas bij ontvangst ervan zou betalen, nu uit de booking confirmation volgt dat er al was betaald en uit de douaneaangifte dat dit contant is gebeurd.
Daarbij komt dat de specifieke wijze van verpakken van de cocaïne in de bodemflappen van de dozen bananen dezelfde is als die van de ingevoerde cocaïne onder feit 2. Zoals hiervoor al is overwogen, is bij deze wijze van verpakken tijd en gelegenheid nodig voor het uithalen daarvan en kan dit niet ongemerkt gebeuren omdat de dozen (deels) gedemonteerd moeten worden. Het kan daardoor niet anders dan dat de cocaïne voor de oorspronkelijke ontvanger, [GmbH] dus, was bestemd. Verdachte had er ook belang bij dat de ontvanger werd gewijzigd omdat hij door zijn detentie geen invloed meer kon uitoefenen op containers en de lading. Ook hier geldt dat het moeilijk voorstelbaar is dat importeurs van een partij verdovende middelen van tientallen kilo’s met een grote financiële waarde, het risico willen lopen dat die verdovende middelen in handen komen van een onwetende ontvanger en dat zij moeten gokken op een geschikt moment tijdens het transport van de deklading waarop zij de cocaïne eruit kunnen halen.
Op grond van dit alles in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij van niets wist en dat zijn onderneming is misbruikt als ongeloofwaardig moet worden bestempeld. Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte door middel van de import van de deklading met zijn bedrijf betrokken bij de invoer van de cocaïne en had hij daarvan wetenschap. Gelet op het feit dat dit de derde lading fruit van verdachte was waarin een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, kan bovendien van misbruik en toeval geen sprake meer zijn.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen voor een zeeschip alleen bereikbaar is via het binnen de grenzen van Nederland gelegen gedeelte van de Westerschelde. Als er dus iets wordt verscheept naar of van de haven van Antwerpen, moet het schip via de Nederlandse wateren. Het drugstransport van Peru naar Antwerpen levert dan ook de invoer in Nederland op van die drugs.
Onder verwijzing naar de overweging over het medeplegen bij feit 2 is de rechtbank van oordeel dat medeplegen ook hier kan worden bewezen.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van de 71,1 kilo cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 22 maart 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 114 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3
op 30 april 2024 te Antwerpen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 71 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zeven en een half jaar met aftrek van voorarrest en daarnaast een geldboete van € 50.000,- subsidiair te vervangen door 100 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS bij de strafoplegging niet als leidraad te gebruiken. Hiervoor wordt verwezen naar diverse uitspraken in soortgelijke zaken waarin lagere straffen zijn opgelegd. Verder wordt verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de duur van het voorarrest van bijna een jaar, wat zwaarder is dan een normale detentie door onder meer de beperkte luchttijd van slechts één uur per dag. Daarnaast zijn de gevolgen van de detentie van verdachte zwaar voor zijn partner en kinderen nu zij zijn ondersteuning in hun leven nodig hebben en hij bovendien kostwinner is. Bepleit wordt daarom om in het uiterste geval een gevangenisstraf van hooguit vier jaar op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van
113,8 kilo en de invoer van 71 kilo cocaïne. De cocaïne was verstopt in de bodemflappen van de dozen van een partij gember afkomstig uit Costa Rica en van een partij bananen afkomstig uit Peru.
Verdachte heeft met zijn bedrijven de import van cocaïne vanuit Zuid- en Midden-Amerika naar Nederland gefaciliteerd en mogelijk gemaakt. Verdachte vormde hiermee een cruciale schakel in de grootschalige internationale cocaïnehandel waardoor hij een bijdrage aan de instandhouding hiervan heeft geleverd. Gelet op de ingevoerde hoeveelheden kan het namelijk niet anders dan dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel met als einddoel het gebruik van cocaïne te doen plaatsvinden. Omdat cocaïne stoffen bevat die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en sterk verslavend zijn, vormt het op de markt brengen van deze harddrugs een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt bovendien veel geld verdiend waardoor deze handel zowel in de invoer- als de uitvoerlanden vaak gepaard gaat met vele vormen van – ook zeer ernstige – criminaliteit die onder meer een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Verdachte is kennelijk geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. Dat er in 2022 nog 245 kg cocaïne is onderschept in een door verdachte gekochte partij bananen (feit 1), en verdachte ten gevolge daarvan flinke kosten heeft moeten maken, heeft hem er duidelijk ook niet van weerhouden om zich in te laten met ernstige drugsfeiten. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor de georganiseerde handel in cocaïne in ruime zin beschouwd, waaronder ook de verlengde invoer wordt begrepen, lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting van de samenleving waar de dader indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van vrijheidsstraffen tot doel anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde criminaliteit in te laten.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de rechterlijke
oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het invoeren van cocaïne, bij een hoeveelheid
van meer dan 20 kilogram in georganiseerd verband, geldt als uitganspunt een gevangenisstraf van 72 maanden of hoger. De rechtbank slaat verder acht op de straffen die in vergelijkbare gevallen, rekening houdend met de rol en plaats in de organisatie, voor overtreding van artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet doorgaans worden opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij zowel in Nederland als in Duitsland niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte, maar hierin ziet zij geen aanleiding om daarmee in strafmatigende zin rekening te houden. Het hebben van een partner en kinderen en het leven met hen heeft verdachte er immers ook niet van weerhouden om bewust te kiezen voor het snelle geld en het plegen van deze ernstige strafbare feiten.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit is met name ingegeven door het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Daarnaast wordt onvoldoende aanleiding gezien om een geldboete op te leggen. Hoewel geldelijk gewin doorgaans kennelijk het enige doel is om de bewezenverklaarde feiten te plegen, zijn er onvoldoende concrete aanwijzingen voorhanden dat het plegen van deze feiten ook zichtbaar lucratief voor verdachte is geweest. Zo is er vrijwel niets bekend over de levensstijl die hij erop nahield en evenmin volgt uit het dossier dat er waardevolle en luxe goederen bij hem zijn aangetroffen en inbeslaggenomen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Zij bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering moet worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

De teruggave
Onder verdachte is een personenauto van het merk BMW X5M met [kenteken] en met goednummer PL2000-2024073307-2706408 in beslag genomen. De rechtbank zal hiervan de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 personenauto van het merk BMW X5M met [kenteken] en met goednummer PL2000-2024073307-2706408.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 april 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Vlissingen, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 245 kilogram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 10 lid 5 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 2 ahf/ond A Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 22 maart 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 114 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet)
3
hij op of omstreeks 30 april 2024 te Antwerpen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 71 kilogram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )