4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van het dossier stelt de rechtbank over dit feit vast dat er op 20 oktober 2022 vanuit Ecuador via de haven van Vlissingen een lading bananen Nederland is binnengekomen waarin 245 kilo cocaïne was verwerkt. De cocaïne zat verstopt in de onderste 3 lagen van de pallet met dozen bananen, wat betekent dat de cocaïne er niet zomaar ingestopt en uitgehaald kon worden. Volgens de Bill of Lading was deze lading bananen bestemd voor de firma [GmbH] , gevestigd in Duitsland sinds 6 juli 2021. Verdachte is CEO van deze firma en stond ook als contactpersoon voor deze lading geregistreerd. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn onderneming [GmbH] fruit importeert en dat [GmbH] ook de importeur was van de desbetreffende partij bananen.
Verdachte wordt verweten betrokken te zijn geweest bij de invoer van deze hoeveelheid cocaïne. De vraag is of bewezen kan worden dat hij wist dat die cocaïne in de dozen van de bananen was verwerkt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier daarvoor zeker sterke aanwijzingen bevat. Zo lijkt de vestiging van [GmbH] als groothandel in fruit op het woonadres van verdachte in Duitsland niet logisch of voor de hand te liggen, temeer nu dit adres een appartement betreft. Daarnaast is er sprake van een onlogische routing van de partij bananen met een extra transport van [bedrijf 1] in Vlissingen naar en stop bij [B.V. 1] in De Lier, eveneens een koelhuis, om vervolgens te worden getransporteerd naar de uiteindelijke afnemer in Polen. Dit vanwege de onnodige kosten die daarmee gepaard gaan, terwijl de winstmarges in de bananenhandel heel klein zijn. Uit de kostenberekening volgt ook dat verdachte een lading bananen heeft geïmporteerd met een negatieve economische waarde wat opnieuw onlogisch is. Verder bevat het dossier Whatsappgesprekken van verdachte met de leverancier van de bananen in Ecuador over nog niet betaalde leveringen en facturen waarop op verzoek van verdachte een lagere prijs dan de daadwerkelijke prijs moet worden gezet, omdat de overheid anders vragen zou gaan stellen waarom er zaken worden gedaan als er geen winst wordt gemaakt. Ook volgt hieruit dat verdachte ook na de ontdekking van de cocaïne nog zaken wil doen met deze partij. Tot slot zijn er diverse verdachte contante stortingen gedaan op de bankrekening van verdachte. Deze feiten en omstandigheden roepen de nodige vragen op die onder andere op zitting aan verdachte zijn gesteld en hij heeft daarop ook antwoord gegeven.
Wat hier ook van zij, deze feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank, ook in onderling verband en samenhang bezien, geen concreet bewijs om buiten redelijke twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte de wetenschap had, eventueel in voorwaardelijke zin, dat vanuit Ecuador een lading bananen onderweg was met in de dozen 245 kilo cocaïne, die binnen Nederland zou worden gebracht. Dit geldt temeer nu in het dossier gesprekken of berichten van verdachte ontbreken waarin over invoer van cocaïne (al dan niet in verhullend taalgebruik) wordt gesproken of hieraan gerelateerde berichten. Dit betekent dat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Naar aanleiding van de inbeslaggenomen hoeveelheid cocaïne onder feit 1, is in oktober 2023 een printertap aangesloten op twee telefoonnummers van verdachte. Daarnaast is er een camera geplaatst, die gericht was op de toegangsdeur van de loods van verdachte in Heerhugowaard. Uit de hierdoor verkregen gegevens volgt dat verdachte op 22 maart 2024 omstreeks 14.28 uur bij zijn loods in Heerhugowaard aankomt. Ongeveer anderhalf uur later, namelijk om 16.06 uur, komt ook een vrachtwagen van [transportbedrijf] bv bij de loods aan, die achteruit voor de reeds geopende roldeur parkeert. Zowel verdachte als de vrachtwagenchauffeur en de bijrijder proberen met trekkers water van de vloer in de loods te verwijderen. Vervolgens wordt de vrachtwagen gelost, waarbij pallets met gember buiten het koelgedeelte van de loods worden gezet en is de vrachtwagen vertrokken. Hierna is verdachte nog bezig om het koelgedeelte van de loods droog te krijgen en verplaatst hij in totaal tien van de geloste pallets naar dit gedeelte van de loods. Om 17.48 uur sluit verdachte de loods af en vertrekt.
Vervolgens arriveert er om 20.12 uur een Mini Cooper bij de loods. De bestuurder van deze Mini Cooper opent de loods en rijdt vervolgens de Mini Cooper naar binnen waarna de loods weer wordt gesloten. Om 21.57 uur valt de politie de loods binnen en worden vier medeverdachten op heterdaad aangehouden terwijl zij bezig zijn met het uitpakken van cocaïne die verwerkt zat in de bodemflappen van de dozen gember. In totaal zijn in de loods 460 pakketten cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 113,8 kilo.
Verdachte wordt verweten betrokken te zijn geweest bij de invoer van deze hoeveelheid cocaïne. De vraag is of bewezen kan worden dat hij wist dat de cocaïne in de dozen van de gember was verwerkt. Verdachte ontkent dit zowel bij de politie als ter terechtzitting en stelt dat misbruik van hem en zijn bedrijf is gemaakt. De rechtbank volgt dit niet en overweegt daartoe als volgt
De partij gember met in de dozen daarvan de verwerkte cocaïne is door [bedrijf 3] geïmporteerd uit Costa Rica, terwijl op de Bill of Lading al is vermeld dat de partij bestemd was voor [GmbH] en dat de factuur daar naartoe kan. Verdachte heeft verklaard dat hij de partij gember met zijn bedrijf [GmbH] bij [bedrijf 3] heeft aangekocht. De partij gember is vanuit de haven van Antwerpen vervoerd naar [B.V. 2] en vervolgens door het [transportbedrijf] bv afgeleverd bij de door verdachte gehuurde loods in Heerhugowaard. Van gember is bekend dat dit droog en koel bewaard moet worden maar ten tijde van de aflevering van de gember was er een probleem met het afgesloten koelgedeelte van de loods waardoor deze niet werkte. Ook stond er water in deze ruimte. Daarbij komt dat er in het koelgedeelte van de loods al sinds 19 december 2023 een partij pompoenen stond, die inmiddels beschimmeld was, wat ook een duidelijke aanwijzing vormt dat de koeling niet werkte. Dit maakt dat de loods ongeschikt was om de gember op een juiste wijze te bewaren. Het verzetten van de tien pallets naar het koelgedeelte waar de rottende pompoenen stonden, had daardoor ook geen enkele betekenis. Deze situatie is opmerkelijk omdat verdachte naar eigen zeggen zijn brood verdient met de fruithandel en hij hiervoor de loods huurt voor een huurprijs van maar liefst € 3.812,65 per maand, exclusief gas, licht en water, terwijl die loods dus ongeschikt was voor het doel daarvan, te weten het opslaan van fruit. Het bevreemdt in dat licht bovendien dat verdachte in de periode van 30 november 2023 tot 22 maart 2024 maar drie keer bij zijn loods is geweest en dat hij de partij pompoenen niet heeft verkocht en daar al die tijd heeft laten staan. Deze omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank dan ook sterke aanwijzingen op dat de loods niet (alleen) voor de fruithandel van verdachte werd gebruikt maar voor andere zaken, zoals drugsgerelateerde zaken. Dit wordt versterkt door het feit dat de partij pompoenen op dezelfde wijze door [GmbH] is aangekocht als de partij gember, namelijk door tussenkomst van [bedrijf 3] . Uit door de politie bij de douane opgevraagde informatie volgt dat dit een manier is waarop criminele organisaties hun transporten uit het zicht van de douane proberen te houden. Doordat de ontvanger op de Bill of Lading wordt aangepast naar een ander bedrijf wordt het lastiger om een partij te volgen aangezien men pas later hoort wie de ontvanger is. De gang van zaken roept in deze zaak ook vragen op mede omdat is gebleken dat [bedrijf 3] een niet bestaand btw-nummer hanteert op een rekening aan [GmbH] .
Verder heeft verdachte verklaard dat hij de enige is die gebruik maakt van de loods en daarvan een sleutel heeft. Uit de camerabeelden blijkt echter dat dit niet het geval is. Gebleken is dat bij de loods op meerdere momenten ladingen zijn gelost door vrachtwagens, ook op momenten dat verdachte daar niet aanwezig was. Zo is de partij pompoenen die op 22 maart 2024 inmiddels beschimmeld was, op 19 december 2023 in de haven van Antwerpen aangekomen en vervolgens naar de loods van verdachte getransporteerd. Nu verdachte op de camerabeelden in de periode na 16 december 2023 tot 22 maart 2024 niet is te zien, moeten deze pompoenen door anderen zijn gelost. Daarnaast was het [medeverdachte] die op 21 en 22 maart 2024 met een sleutel de loods opent en daarmee op die momenten over een sleutel beschikte. Op de camerabeelden is bovendien te zien dat een persoon, waarvan uit onderzoek blijkt dat deze persoon [naam 1] heet, toegang heeft tot de loods en daarvan gebruik maakt. Verdachte en [naam 1] zijn op 9 december 2023 samen op de beelden te zien en vervolgens is op 11 december 2023 te zien dat [naam 1] de loods met een sleutel afsluit. Verdachte heeft in eerste instantie ontkend deze [naam 1] te kennen maar wanneer hij ter terechtzitting wordt geconfronteerd met de afbeeldingen in het dossier, bevestigt hij deze persoon te kennen als [naam 2] . Ook overigens verklaart verdachte inconsistent en is weinig transparant over, kortgezegd, diverse aspecten van zijn bedrijfsvoering.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de loods van verdachte een plaats was die werd gebruikt om cocaïne uit dozen met dekladingen fruit dan wel groente te halen waardoor deze loods een belangrijke rol had bij drugsgerelateerde zaken. Zij is gezien de voornoemde omstandigheden ook van oordeel dat verdachte daarvan op de hoogte was. De partij gember was bestemd voor [GmbH] , verdachte heeft de pallets met gember gelost en de cocaïne bevond zich in de loods die door verdachte werd gehuurd. Gelet op de wijze van preparen van de cocaïne in de dozen was er bovendien tijd en gelegenheid nodig om dit eruit te kunnen halen. In dat licht is het moeilijk voorstelbaar dat een organisatie achter de partij verdovende middelen van ruim honderd kilo met een grote financiële waarde, het risico wil lopen dat die verdovende middelen in handen komen van een onwetende ontvanger en dat zij moet gokken op een geschikt moment tijdens het transport van de deklading waarop zij de cocaïne eruit kan laten halen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met de import en het transport van de deklading naar zijn loods door middel van zijn bedrijven betrokken was bij de invoer van de cocaïne en dat zijn andersluidende verklaring terzijde moet worden geschoven.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin ligt besloten dat een verdachte het opzet heeft gehad op zowel de samenwerking als op het gronddelict. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Het een feit van algemene bekendheid dat het logistieke traject rond de invoer van verdovende middelen per schip ingewikkeld is, omdat het smokkelen heimelijk en onopvallend moet plaatsvinden. Voor de verschillende voorbereidings- en uitvoeringshandelingen worden meerdere personen ingeschakeld, maar niet meer dan strikt noodzakelijk vanwege het clandestiene karakter van de operatie en de aanzienlijke straatwaarde die de drugs vertegenwoordigen. Dit brengt met zich dat de betrokken personen wetenschap van de drugssmokkel moeten hebben om hun rol te kunnen vervullen en taken met elkaar af te stemmen. Dit impliceert opzet op de samenwerking tussen de betrokken personen en het gronddelict: de invoer van de drugs.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van de 113,8 kilo cocaïne.
Feit 3
Op 30 april 2024 is er in de haven van Antwerpen in een lading bananen 71,1 kilo cocaïne-pasta in pakketten aangetroffen. Deze cocaïne-pasta zat verwerkt in de flappen van de bananendozen. Verdachte wordt verweten betrokken te zijn geweest bij de invoer van deze hoeveelheid cocaïne-pasta. Verdachte erkent dat hij degene is geweest die met zijn bedrijf [GmbH] de container met deze lading bananen samen met nog twee andere containers vanuit Peru heeft besteld en zou gaan ontvangen, maar ontkent echter betrokken te zijn bij en wetenschap te hebben gehad van de invoer van deze hoeveelheid cocaïne pasta. Er zou ook hier misbruik van hem en zijn bedrijf zijn gemaakt.
De rechtbank overweegt in dat verband dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de drie containers op 20 april 2024 in de haven van Antwerpen zijn gelost en dat op 25 april 2024 de ontvanger van de drie containers van [GmbH] is gewijzigd naar [bedrijf 2] . Uit onderzoek naar de [bedrijf 2] blijkt dat het bedrijf pas op 27 juni 2022 is opgericht en de eigenaar 66 jaar is. Het bedrijf is gevestigd in een appartement van 80m² in een flatgebouw in [plaats] . Het telefoonnummer blijkt een doorgeschakeld nummer te zijn waarvan geen historische gegevens bekend zijn. Verder blijkt [bedrijf 4] onderdeel te zijn van de [bedrijf 2] maar hiervan zijn evenmin verdere vestigingsgegevens bekend. Daarnaast blijkt uit de douanesystemen dat [bedrijf 2] op geen enkele manier voorkwam terzake van invoer van goederen. Op grond van deze omstandigheden lijkt het erop dat ten aanzien van [bedrijf 2] sprake is van een schimmige bedrijfsconstructie dan wel dat deze onderneming heeft opgetreden als katvanger en is het vreemd te achten dat deze onderneming de uiteindelijke ontvanger van de containers met bananen betreft.
De rechtbank stelt vast dat, net als bij de lading gember van feit 2 de ontvanger is gewijzigd, met dien verstande dat [GmbH] niet de uiteindelijke ontvanger was en dit achteraf bij correctie heeft plaatsgevonden toen de partij bananen al in Antwerpen was aangekomen. Zoals ten aanzien van feit 2 is overwogen kan deze gang van zaken duiden op criminele intenties om een drugstransport uit het zicht te houden.
Vaststaat ook dat verdachte op 23 maart 2024 in voorlopige hechtenis is geraakt in verband met de verdenking van het tenlastegelegde onder feit 2. In eerste instantie zat hij in beperkingen, maar deze zijn op 10 april 2024 opgeheven. Hierdoor bestond de mogelijkheid voor verdachte om op 25 april 2024 de ontvanger op de vrachtbrief van de lading bananen aan te (laten) passen. Desgevraagd op de terechtzitting heeft verdachte dit ontkend, maar op de vraag hoe dit dan kan zijn gebeurd, heeft hij echter geen duidelijke en plausibele verklaring gegeven. Zoals de rechtbank eerder ten aanzien van feit 2 heeft overwogen, is verdachte weinig transparant over de wijze waarop hij zaken doet. Hetzelfde geldt voor zijn niet nader onderbouwde verklaring dat voor de bananen pas bij ontvangst ervan zou betalen, nu uit de booking confirmation volgt dat er al was betaald en uit de douaneaangifte dat dit contant is gebeurd.
Daarbij komt dat de specifieke wijze van verpakken van de cocaïne in de bodemflappen van de dozen bananen dezelfde is als die van de ingevoerde cocaïne onder feit 2. Zoals hiervoor al is overwogen, is bij deze wijze van verpakken tijd en gelegenheid nodig voor het uithalen daarvan en kan dit niet ongemerkt gebeuren omdat de dozen (deels) gedemonteerd moeten worden. Het kan daardoor niet anders dan dat de cocaïne voor de oorspronkelijke ontvanger, [GmbH] dus, was bestemd. Verdachte had er ook belang bij dat de ontvanger werd gewijzigd omdat hij door zijn detentie geen invloed meer kon uitoefenen op containers en de lading. Ook hier geldt dat het moeilijk voorstelbaar is dat importeurs van een partij verdovende middelen van tientallen kilo’s met een grote financiële waarde, het risico willen lopen dat die verdovende middelen in handen komen van een onwetende ontvanger en dat zij moeten gokken op een geschikt moment tijdens het transport van de deklading waarop zij de cocaïne eruit kunnen halen.
Op grond van dit alles in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij van niets wist en dat zijn onderneming is misbruikt als ongeloofwaardig moet worden bestempeld. Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte door middel van de import van de deklading met zijn bedrijf betrokken bij de invoer van de cocaïne en had hij daarvan wetenschap. Gelet op het feit dat dit de derde lading fruit van verdachte was waarin een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, kan bovendien van misbruik en toeval geen sprake meer zijn.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de haven van Antwerpen voor een zeeschip alleen bereikbaar is via het binnen de grenzen van Nederland gelegen gedeelte van de Westerschelde. Als er dus iets wordt verscheept naar of van de haven van Antwerpen, moet het schip via de Nederlandse wateren. Het drugstransport van Peru naar Antwerpen levert dan ook de invoer in Nederland op van die drugs.
Onder verwijzing naar de overweging over het medeplegen bij feit 2 is de rechtbank van oordeel dat medeplegen ook hier kan worden bewezen.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van de 71,1 kilo cocaïne.