ECLI:NL:RBZWB:2025:1902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/02/423743 / JE RK 24-1154, C/02/423737 / JE RK 24-1153, C/02/430891 / JE RK 25- 84
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en wijziging zorgregeling voor minderjarigen

Op 28 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en wijziging van de zorgregeling voor drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 3 april 2025 tot 3 augustus 2025. Dit besluit is genomen op basis van de vaststelling dat de ontwikkeling van de kinderen nog steeds bedreigd wordt door de onduidelijke en zorgelijke dynamiek tussen de ouders. De kinderrechter heeft benadrukt dat er nog steeds hulpverlening nodig is voor de minderjarigen en dat de ouders niet in staat zijn om samen afspraken te maken over de zorgregeling. De kinderrechter heeft ook de zorgregeling voor [minderjarige 3] gewijzigd naar een regeling die nagenoeg neerkomt op een 50-50 regeling, waarbij de wensen van de minderjarige in acht zijn genomen. De nieuwe regeling gaat in op 5 mei 2025 en houdt in dat [minderjarige 3] in de even weken van donderdag na school tot maandag voor school bij de vader verblijft en in de oneven weken van woensdag na school tot vrijdag 19.30 uur bij de vader. De zomervakantie en andere vakanties worden ook 50-50 verdeeld tussen de ouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct kan ingaan, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
C/02/423743 / JE RK 24-1154
(verlenging ondertoezichtstelling)
C/02/423737 / JE RK 24-1153
(verlenging machtiging uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
C/02/430891 / JE RK 25- 84
(wijziging zorgregeling [minderjarige 3] )
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en een wijziging zorgregeling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N. Wouters te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
In zaaknummers C/02/423743 / JE RK 24-1154 en C/02/423737 / JE RK 24-1153
- de beschikking van 5 september 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de brief van de GI met bijlagen van 15 januari 2025, ontvangen op 15 januari 2025.
In zaaknummer C/02/430891 / JE RK 25- 84
- het verzoekschrift van de GI met bijlagen van 17 januari 2025, ontvangen op 17 januari 2025;
- het verweerschrift en tevens zelfstandig verzoek van de moeder van 5 maart 2025, ingediend door mr. Wouters en ontvangen op 6 maart 2025.
1.2.
Op 14 maart 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 januari 2023 is bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vrouw zal zijn. Tevens is overeenkomstig de afspraken van partijen bepaald dat de volgende zorgregeling zal gelden:
- De man heeft de zorg voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende een steeds terugkerende cyclus van vier weken, te weten:
- eenmaal op zondag van 09.00 uur tot 18.30 uur;
- eenmaal op zaterdag van 09.00 uur tot 21.30 uur;
- eenmaal op zondag van 09.00 uur tot 18.30 uur;
- waarna de minderjarigen gedurende het vierde weekend van de cyclus bij de vrouw zijn.
- de man heeft iedere donderdag van 16.00 uur tot na de voetbal (± 19.30 uur) de zorg voor [minderjarige 3] . De man haalt [minderjarige 3] dan op van school en brengt hem weer terug bij de vrouw;
- in de schoolvakanties - met uitzondering van de kerstvakantie en de zomervakantie - loopt de reguliere regeling door, met dien verstande dat de man dan de zorg heeft voor [minderjarige 3] gedurende de donderdag van 09.00 uur tot 21.30 uur;
- ter uitvoering van de zorgregeling brengt de vrouw de minderjarigen naar de man en de man brengt de minderjarigen weer terug bij de vrouw aan het einde van de zorgregeling;
- de man heeft de zorg voor alle kinderen gedurende twee aaneengesloten weken van de eerste vier weken van de zomervakantie. Als duur van de zomervakantie wordt aangehouden de duur van de schoolvakantie voor de basisscholen, zoals gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid. De man geeft uiterlijk 1 mei van het desbetreffende jaar door welke twee van de vier weken hij de zorg voor de minderjarigen wil hebben. In de laatste twee weken van de zomervakantie heeft de vrouw de zorg voor de minderjarigen en vervalt de reguliere regeling. In de weken die overblijven, loopt de reguliere regeling door alsof de vakantieweken er niet tussen hebben gezeten;
- voor wat betreft de kerstvakantie geldt een week voor de vrouw en een week voor de man, waarbij de volgorde van deze weken ieder jaar wordt gewisseld, met daarbij het wisselmoment op zaterdag om 09.00 uur, ongeacht hoe de feestdagen in die vakantie vallen.
2.3.
Bij vonnis in kort geding van 27 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de vrouw de man tweewekelijks, op elke eerste en derde vrijdag van de maand, per emailbericht informeert omtrent het welzijn van en belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en waarbij in het geval zich omstandigheden voordoen waarover de vader geïnformeerd moet worden, bijv. bij ziekte van één van de kinderen, de vrouw de man buitenom deze informatieregeling per ommegaande zal informeren. Tevens heeft de voorzieningenrechter de Raad in voornoemd vonnis verzocht om - vooruitlopend op een nog aanhangig te maken bodemprocedure - onderzoek te verrichten naar en te rapporteren over de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders het meest tegemoet komt aan de belangen van de kinderen en de vraag of er een noodzaak voor een kinderbeschermende maatregel bestaat.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 november 2023, op schrift gesteld op 17 november 2023, (inzake zaaknummer: C/02/414354 / JE RK 23-1716) zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming West, regio Zeeland, met ingang van 3 november 2023 tot 3 augustus 2024.
2.5.
Bij beschikking van 7 februari 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de bij beschikking van 11 januari 2023 vastgestelde zorgregeling met ingang van 1 maart 2024 als volgt wordt gewijzigd:
Reguliere regeling:
- de kinderen gaan om de week van vrijdag na school (op niet-schooldagen vanaf 16.00 uur) tot zondag na het avondeten (± 18.30 uur) naar de man, waarbij de man de kinderen ophaalt uit school (op niet-schooldagen bij de vrouw/BSO) en de vrouw hen op zondagavond ophaalt bij de man;
- [minderjarige 3] gaat daarnaast iedere week van donderdag na school (op niet-schooldagen vanaf 16.00 uur) naar de man tot na het avondeten en de voetbal, waarbij de man [minderjarige 3] ophaalt uit school (op niet-schooldagen bij de vrouw/BSO), zorgt dat hij avondeten krijgt en [minderjarige 3] na de voetbal (± 19.30 uur) terugbrengt bij de vrouw;
Vakantieregeling:
* Zomervakantie: de kinderen zijn de eerste twee aaneengesloten weken van de vakantie
bij de man en de laatste twee aaneengesloten weken bij de vrouw, waarbij de
volgorde van deze weken ieder jaar wordt gewisseld. In de tussenliggende
weken loopt de reguliere regeling door;
* Kerstvakantie: de kinderen zijn een week bij de man en een week bij de vrouw, waarbij de
volgorde van deze weken ieder jaar wordt gewisseld, met daarbij het
wisselmoment op zaterdag om 09.00 uur, ongeacht hoe de feestdagen in die
vakantie vallen.
* In de overige vakanties zijn de kinderen de helft van de tijd bij de man en de helft van de
tijd bij de vrouw, waarbij de volgorde van de helft van de week ieder jaar wordt
gewisseld, gedurende de ondertoezichtstelling zo nodig in afstemming met de GI.
Feestdagen:
* Voor feestdagen buiten de vakanties geldt dat deze in onderling overleg tussen de ouders en, gedurende de ondertoezichtstelling zo nodig in afstemming met de GI, worden verdeeld.
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen geldt dat de man de kinderen bij aanvang ophaalt bij de vrouw en de vrouw de kinderen bij het eind ophaalt bij man.
2.6.
Bij beschikking van 4 april 2024 is een machtiging verleend om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, met ingang van 4 april 2024 en tot 3 augustus 2024.
2.7.
Bij beschikking van 26 juli 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd met ingang van 3 augustus 2024 en tot 3 oktober 2024 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd met ingang van 3 augustus 2024 en tot 3 oktober 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI.
2.8.
Bij beschikking van 5 september 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd met ingang van tot 3 oktober 2024 en 3 april 2025 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd met ingang van 3 oktober 2024 en tot 3 april 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI.
2.9.
[minderjarige 1] verblijft op basis van deze beschikking bij de vader. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij de moeder.

3.De verzoeken

In zaaknummers C/02/423743 / JE RK 24-1154 en C/02/423737 / JE RK 24-1153
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Op deze verzoeken is bij de hiervoor onder 2.7 en 2.8. genoemde beschikkingen van 26 juli 2024 en 5 september 2024 reeds gedeeltelijk beslist. Thans is aan de orde het in laatstgenoemde beschikking aangehouden resterende deel van deze verzoeken voor wat betreft de periode van 3 april 2025 tot 3 augustus 2025.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ingetrokken vanwege het feit dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] inmiddels volgens de Basisregistratie Personen ingeschreven staat op het adres van de vader.
3.3.
Ter beoordeling ligt thans nog voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] over de periode van 3 april 2025 en tot 3 augustus 2025.
In zaaknummer C/02/430891 / JE RK 25- 84
3.4.
De GI verzoekt de kinderrechter op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) de zorgregeling als volgt te wijzigen: een 50-50-regeling met daarin de wensen van [minderjarige 3] meegenomen en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de GI. De moeder heeft bij wege van een zelfstandig verzoek de kinderrechter verzocht te bepalen dat de zorgregeling, zoals vastgesteld in de beschikking van 7 februari 2024, gewezen onder kenmerk C/02/4111242 / FA RK 23-3060 als volgt wordt gewijzigd, waar het gaat om de zorgregeling tussen de man en [minderjarige 3] :
  • Gedurende één weekend in de veertien dagen, te weten de even weekenden, van vrijdag na schooltijd (of op niet-schooldagen vanaf 09.00 uur) tot maandag voor schooltijd, waarbij de vader [minderjarige 3] ophaalt uit school of bij moeder en vader hem op maandag brengt naar school;
  • [minderjarige 3] gaat daarnaast iedere week van donderdag na school (op niet-schooldagen vanaf 09.00 uur) naar de man tot na het avondeten en de voetbal, waarbij de man [minderjarige 3] ophaalt uit school (op niet-schooldagen bij de vrouw/BSO), zorgt dat hij avondeten krijgt en [minderjarige 3] na de voetbal (± 19.30 uur) terugbrengt bij de vrouw.
  • Bovenstaande regeling wordt tezamen met de GI geëvalueerd en uitgebreid naar een regeling waarbij:
o [minderjarige 3] één keer in de twee weken van donderdag na schooltijd t/m maandag voor schooltijd bij vader is;
o [minderjarige 3] de andere week van donderdag na schooltijd t/m vrijdag voor schooltijd bij vader is;
o De uitbreiding vinden plaats in drie stappen.
- De schoolvakanties worden 50-50% tussen ouders verdeeld. Hierbij wordt verwezen naar bijlage 2 van het verweerschrift, waarin de verdeling van de vakanties en feestdagen is neergelegd.
Dan wel dat een regeling wordt getroffen die u in goede justitie juist acht.

4.De standpunten

4.1.
De vertegenwoordiger van de GI heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling toegelicht dat zij sinds kort de zaak heeft overgenomen en dat dit geen goede overdracht is geweest. De afgelopen zes maanden is er weinig tot niets gebeurd in het kader van de ondertoezichtstelling. Zij wil hiervoor haar excuses aanbieden. Voor wat betreft het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] geeft zij aan dat het er tussen de ouders overeenstemming is bereikt over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en dat om die reden het verzoek wordt ingetrokken. De GI is van mening dat het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling moet worden toegewezen om toe te werken naar een borging. In de komende periode moet worden bezien welke hulpverlening voor [minderjarige 3] en [minderjarige 1] passend is. Juist omdat [minderjarige 1] momenteel gemotiveerd is om hulpverlening aan te gaan, moet dat nu wel geregeld gaan worden. Het is van belang dat er eerst rust komt in de omgang tussen de ouders alvorens de hulpverlening voor [minderjarige 3] opgestart kan worden. De komende periode moet hieraan gewerkt worden. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor [minderjarige 3] geeft de GI aan dat verzocht is om een 50-50 regeling, met daarin de wensen van [minderjarige 3] meegenomen. Dit verzoek is gebaseerd op een kindgesprek dat met [minderjarige 3] is gevoerd. Hierin heeft hij aangegeven dat hij zowel zijn vader als zijn moeder evenveel wil zien. De ene keer geeft hij hierbij aan dat hij geen week op, week af wil, en op het andere moment wordt het tegenovergestelde benoemd. De GI verzoekt om die reden een 50-50 regeling, maar kan niet concretiseren hoe deze er inhoudelijk uit moet zien, omdat de vertegenwoordiger van de GI pas recent de zaak heeft overgenomen. De zorgregeling zoals die is voorgesteld door de moeder lijkt de GI vrij complex. Een 50-50 regeling, waarbij er sprake is van een week op, week af, kan meer rust creëren, omdat er dan minder wisselmomenten zijn. De GI vindt het daarnaast positief om te horen dat de vader videobelmomenten wil inlassen en zou dit ook graag willen meenemen. De GI geeft tot slot aan dat er pas kan worden overgegaan tot een borging van de ondertoezichtstelling, als de zorgregeling vast staat. Het is vooral van belang dat er een duidelijke regeling komt om de rust te bewaren en om verdere discussies tussen de ouders hierover te voorkomen, want zij komen hier onderling niet uit.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft aangegeven dat de moeder zich herkent in het feit dat er het afgelopen half jaar niks is gebeurd. De advocaat van de moeder heeft samen met de moeder een concept ouderschapsplan opgemaakt, met de bedoeling om dit te delen met de mediator en de vader. De door de GI ingeschakelde mediator is echter uitgevallen en hier is geen alternatief voor gekomen. Ondanks deze teleurstelling staat de moeder wel achter een toewijzing van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling geeft de moeder een bepaalde rust in het contact met de vader. Ten aanzien van de zorgregeling licht de advocaat van de moeder toe dat een week op, week af regeling veel onrust met zich meebrengt en dat [minderjarige 3] dit echt niet wilt. De advocaat en de moeder hebben geprobeerd om tot een 50-50 regeling te komen, waarbij [minderjarige 3] acht dagen bij de moeder verblijft, en zes dagen bij de vader. De moeder is bereid om een handreiking te doen, door de zorgregeling uit te breiden, door voorafgaand aan het weekend dat [minderjarige 3] niet bij de vader is, te bepalen dat [minderjarige 3] de donderdag en de vrijdag, tot 19.30 uur, bij de vader kan verblijven. Zo ziet de vader [minderjarige 3] de ene week donderdag na school tot vrijdag 19.30 uur en de andere week van donderdag na school tot maandag voor school (voor het volledige schema wordt verwezen naar rechtsoverweging 3.5.). Er is voor een opbouwregeling gekozen om zo uit te breiden naar de draagkracht van [minderjarige 3] . De regeling kan onder regie van de GI uitgebreid worden, waarop de ondertoezichtstelling uiteindelijk kan worden afgesloten. Een week op, week af regeling is niet in het belang van [minderjarige 3] . Het betreft een ingrijpende verandering voor een jongen van negen jaar. Daarnaast heeft de moeder ook haar werkschema aangepast op de huidige regeling (de moeder werkt op maandag, woensdag (onder schooltijd), donderdag en vrijdag (onder schooltijd)) en zou [minderjarige 3] vaker naar de BSO moeten brengen als het een week op, week af regeling betreft. Dit is belastend voor [minderjarige 3] . Ten aanzien van de vakantieregeling is het nu zo dat de zomervakantie wordt verdeeld in ieder twee weken, waarna de reguliere regeling weer gaat gelden. De moeder verzoekt om de regeling aan te passen zodat zowel de vader als de moeder drie weken aaneengesloten hebben. Voor de komende zomervakantie zijn er al afspraken gemaakt, waardoor de moeder graag zou willen dat [minderjarige 3] de eerste drie weken van de zomervakantie bij haar is. Voor wat betreft de overige vakanties verwijst de advocaat naar het schema in bijlage 2 van het verweerschrift. Tot slot vindt de moeder het fijn dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf het initiatief nemen tot het contact met beide ouders. Beiden zijn op leeftijd dat zij het zelf willen bepalen.
4.3.
De advocaat van de vader verzoekt primair om afwijzing van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Namens de vader is hiertoe aangevoerd dat er geen juridische grondslag bestaat om het restant toe te wijzen. Indien de kinderrechter beslist om de ondertoezichtstelling te verlengen, moet de komende periode bedoeld zijn om tot een afronding van de ondertoezichtstelling te komen, waarbij er een borgingsplan opgesteld moet worden. Het afgelopen half jaar is er in het kader van de ondertoezichtstelling niks gebeurd. De mediator heeft geprobeerd in te zetten op dat vader een ouderschapsplan zou maken. Het heeft echter geen zin om hier tijd en aandacht aan te besteden nu er een concept ouderschapsplan van de moeder ligt en de ouders er samen niet uit komen. Ook is de hulpverlening voor [minderjarige 1] in de afgelopen periode niet van de grond gekomen. Een ondertoezichtstelling is hiervoor niet noodzakelijk, nu [minderjarige 1] inmiddels zelf gemotiveerd is om hulpverlening aan te gaan. Daarnaast vindt de vader de ondertoezichtstelling een inbreuk op zijn leven. De ouders kunnen over het algemeen goed genoeg communiceren. Deze wijze van communicatie is het dan ook voor deze ouders. Meer wordt het niet. Het enkel hebben van communicatieproblemen tussen de ouders is bovendien onvoldoende om een ontwikkelingsbedreiging voor een minderjarige aan te nemen. Ten aanzien van de zorgregeling is de vader het eens met het voorstel van de moeder omtrent de zomervakantie dat [minderjarige 3] bij zowel de vader als de moeder drie weken aaneengesloten verblijft. Voor wat betreft de overige vakanties sluit de vader zich aan bij het schema conform bijlage 2 van het verweerschrift van de moeder. De vader is het niet eens met het voorstel van de moeder voor wat betreft de reguliere regeling. De vader zou graag een 50-50 regeling willen. Bij voorkeur een week op, week af zodat er de minste wisselingen plaatsvinden, maar het is voor de vader vooral belangrijk dat de verdeling 50-50 is. De vader stelt voor om op maandag dan de wissel te laten plaatsvinden. Dit kan plaatsvinden op school waardoor de ouders geen contact met elkaar moeten hebben. Daarnaast kunnen er ook videobelmomenten ingelast worden en kan [minderjarige 3] na school altijd even bij zijn moeder langsgaan. Dat is voor de vader geen enkel probleem. Hij is van mening dat naar de wens van [minderjarige 3] geluisterd moet worden. [minderjarige 3] wil al een tijdje dat hij langer bij de vader kan verblijven. De vader zou graag volwaardig vader willen zijn, wat voor hem betekent dat hij de helft van de tijd de zorg voor [minderjarige 3] kan dragen en dat hij meer betrokken wordt met de schoolgang van [minderjarige 3] . De vader vindt het tot slot, ondanks de praktische bezwaren, prima dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf het initiatief nemen tot het contact met beide ouders.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (C/02/423743 / JE RK 24-1154)
5.1.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek toewijzen. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt verlengd, met ingang van 3 april 2025 en tot 3 augustus 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderrechter overweegt allereerst dat er een positieve ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Ondanks dat er in de afgelopen periode in het kader van de ondertoezichtstelling weinig van de grond is gekomen, hebben beide ouders positieve stappen gezet. Zo hebben zij ondanks het uitvallen van de interne mediator toch een vorm van communicatie gevonden. De kinderrechter wil hiervoor beide ouders complimenteren.
5.5.
Hoewel er duidelijk een stijgende lijn is ingezet door beide ouders, vindt de kinderrechter de situatie op dit moment nog onvoldoende stabiel om de ondertoezichtstelling nu abrupt te beëindigen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. Er is nog steeds sprake van een strijd en een zorgelijke dynamiek tussen de ouders. Dit brengt als risico met zich mee dat aan de kinderen geen emotionele toestemming wordt verleend om bij de andere ouder te zijn. Hierdoor blijven de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten. Daarnaast is de hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , die volgens alle betrokkenen nodig was en is, nog niet geregeld. De kinderrechter vindt het belangrijk dat dit de komende periode gaat gebeuren. De kinderrechter ziet twee goede ouders die het beste met hun kinderen voor hebben, maar die niet in staat zijn om samen afspraken te maken. Zo hebben de ouders nog geen oversteenstemming bereikt over een ouderschapsplan en de daarmee samenhangende zorgregeling van [minderjarige 3] . De ouders hebben een vorm van communicatie gevonden, maar verzanden ook regelmatig in discussie, waardoor het niet altijd lukt om sluitende afspraken te maken. Het is jammer dat de GI de afgelopen periode hierin weinig heeft kunnen betekenen en dat het door de GI ingezette traject bij de mediator door oorzaken buiten de ouders gelegen is gestrand. Beide ouders zijn van mening dat de huidige manier van communicatie die zij gevonden hebben wellicht het hoogst haalbare is. De GI onderschrijft dit. De moeder wenst dat het resterende deel van de ondertoezichtstelling nog wordt verlengd, de vader is het daar niet mee eens. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de komende periode door de GI regie wordt gevoerd en sturing wordt geboden om te werken aan een afronding van de ondertoezichtstelling. Het is van belang dat, alvorens de ondertoezichtstelling wordt afgesloten, de benodigde hulp voor [minderjarige 3] en [minderjarige 1] nog wordt geregeld en dat er een goed borgingsplan komt, van waaruit de ouders met de minimale communicatie die zij nu hebben zelf in het vrijwillig kader verder kunnen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij de komende periode hierop actief inzet en van de ouders dat zij zich in blijven zetten om tot een vorm van ouderschap (inclusief het maken van afspraken) te komen om zo de stijgende lijn voort te kunnen zetten en na afloop van de ondertoezichtstelling, na een goede borging, hun ouderschap zelf in het vrijwillig kader verder invulling te geven in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (C/02/423737 / JE RK 24-1153)
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het resterende deel van het verzoek omtrent de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ingetrokken. Nu dit verzoek is ingetrokken, behoeft dit geen beoordeling meer. De kinderrechter zal het verzoek omtrent de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] daarom afwijzen.
Wijziging zorgregeling van [minderjarige 3] C/02/430891 / JE RK 25- 84
5.7.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.8.
Op grond van lid 3 geldt dat zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 253a, tweede lid, onder a, dan wel artikel 377a, tweede lid. Met andere woorden, de in deze beschikking eventueel te bepalen zorgregeling blijft na het einde van de ondertoezichtstelling doorlopen als geldende regeling.
5.9.
Het is de kinderrechter gebleken dat het de ouders, onder begeleiding van de GI, niet is gelukt om tot een mogelijke uitbreiding van de huidige zorgregeling (zoals die is vastgesteld bij beschikking van 7 februari 2024) te komen. Een van de doelen van de ondertoezichtstelling zoals die destijds was vastgesteld is om tot een vorm van communicatie tussen de ouders te komen zodat zij onderling afspraken kunnen maken in de vorm van een ouderschapsplan. Hiervoor zijn ook meerdere hulpverleningstrajecten ingezet, maar zonder het gewenste resultaat. Het door de GI ingezette traject om met behulp van een mediator tot sluitende afspraken te komen is, door oorzaken buiten de ouders gelegen, mislukt. Beide ouders kunnen zich er in vinden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf regelen hoe het contact wordt vormgegeven en dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 3] uitgebreid wordt, maar het lukt de ouders niet om onderling tot afspraken te komen over de wijze waarop dit vormgegeven moet worden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI en beide ouders graag willen dat de kinderrechter hierover een knoop doorhakt, zodat de discussies hierover beëindigd kunnen worden. Nu de ouders het niet eens kunnen worden over de wijze waarop de zorgregeling moet worden gewijzigd, zal de kinderrechter daarover beslissen op de wijze die zij het meest in het belang van [minderjarige 3] acht.
5.10.
De kinderrechter is allereerst van oordeel dat de regeling zoals die is verzocht door de GI onvoldoende geconcretiseerd en te onduidelijk is. Door de rechtbank is al meermaals heel gedetailleerd beslist op een (wijziging) van de zorgregeling om discussies tussen de ouders te voorkomen. Als de kinderrechter meegaat in het verzoek van de GI, wordt de situatie enkel onduidelijker terwijl de ouders juist veel duidelijkheid en afbakening behoeven. Daarnaast vraagt de kinderrechter zich af hoeveel druk de voorgestelde regeling van de GI op [minderjarige 3] legt, nu het een onbepaald verzoek is waarbij de wensen van [minderjarige 3] die niet nader geconcretiseerd zijn centraal staan.
5.11.
Ten aanzien van de zomervakantie zijn de ouders het er over eens om de huidige regeling aan te passen in die zin dat zowel de vader als de moeder drie weken aaneengesloten met [minderjarige 3] heeft. Ook ten aanzien van de overige vakanties en feestdagen hebben de ouders overeenstemming bereikt en kan de vader zich aansluiten bij het voorstel van de moeder zoals is weergegeven in bijlage 2 van het verweerschrift van de moeder. In geschil is met name het uitbreiden van de reguliere regeling. De moeder verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek om tot een uitbreiding te komen, die leidt tot ongeveer een 50-50 regeling, waarbij – kort samengevat – de vader [minderjarige 3] de ene week van donderdag na school tot vrijdag 19.30u en de andere week van donderdag na school tot maandag voor school ziet. De vader heeft geen concreet verzoek ingediend, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij graag een 50-50 regeling zou willen, waarbij [minderjarige 3] de ene week bij de vader is en de andere week bij de moeder en waarbij het wisselmoment zal plaatsvinden op maandag na school, waardoor de ouders weinig tot geen contact met elkaar moeten hebben.
5.12.
Gezien het feit dat de ouders er samen en ook onder begeleiding van de GI niet uit komen, zal de kinderrechter de bij beschikking van 7 februari 2024 vastgestelde zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 3] in zijn belang wijzigen naar een regeling die nagenoeg neerkomt op een 50-50 regeling, waarbij wel tegemoet wordt gekomen aan het verlangen dat [minderjarige 3] bij de GI heeft geuit om niet een week op, week af regeling te hebben, maar wel een regeling waarbij hij zowel zijn vader als zijn moeder zo veel mogelijk ziet en waarbij de wisseling iets meer plaatsvindt via school. Dit om spanningen tussen partijen te beperken en tegemoet te komen aan de wens van de vader om meer schooldagen met [minderjarige 3] door te brengen, om zo ook regelmatiger contact te kunnen hebben met school. Tijdens de mondelinge behandeling is ten aanzien van de wens van de moeder om tussentijds met de GI te evalueren en daarna tot een uitbreiding over te gaan besproken dat ook gekozen zou kunnen worden voor een concrete datum waarop de nieuwe regeling ingaat, zo lang hier maar duidelijkheid over is. De kinderrechter zal daarom bepalen dat de nieuwe regeling zal ingaan met ingang van 5 mei 2025, zodat de nieuwe regeling van start kan gaan na de meivakantie van [minderjarige 3] en [minderjarige 3] hierop voorbereid kan worden. Dit betekent dat met ingang van 5 mei 2025 de volgende regeling zal gelden:
Reguliere regeling:
- [minderjarige 3] gaat gedurende één weekend in de veertien dagen, te weten de even weekenden, van donderdag na schooltijd (of op niet-schooldagen vanaf 09.00 uur) tot maandag voor schooltijd (of op niet-schooldagen vanaf 09.00 uur) naar de vader, waarbij de vader [minderjarige 3] ophaalt uit school of bij moeder en vader hem op maandag naar school brengt;
- De andere, oneven, week gaat [minderjarige 3] van woensdag na school (op niet-schooldagen vanaf 09.00 uur) tot vrijdag 19.30 uur naar de vader, waarbij de vader [minderjarige 3] ophaalt uit school (op niet-schooldagen bij de vrouw/BSO), en [minderjarige 3] op vrijdagavond terugbrengt bij de moeder.
Vakantieregeling:
- De zomervakantie: [minderjarige 3] is de eerste drie aaneengesloten weken van de vakantie bij de moeder en de laatste drie aaneengesloten weken bij de vader waarbij de volgorde van deze weken ieder jaar wordt gewisseld. In de zomervakantie 2025 zal [minderjarige 3] de eerste drie aaneengesloten weken bij de moeder zijn en de laatste drie aaneengesloten weken bij de vader.
- De overige schoolvakanties en feestdagen worden 50-50% tussen ouders verdeeld, zoveel mogelijk conform het door de vrouw als bijlage 2 bij het verweerschrift overgelegde schema, waarbij de rechtbank in geval van onduidelijkheden of discrepanties met de gewijzigde reguliere zorgregeling in het belang van [minderjarige 3] op onderstaande wijze nadere duiding heeft gegeven en er daarbij van uit gaat dat de ouders zich, in overige voorkomende gevallen, waarin het schema niet voorziet, flexibel zullen opstellen en in onderling overleg zullen trachten om in het belang van [minderjarige 3] nadere afspraken te maken
*Herfstvakantie: de vader en de moeder hebben ieder 50% van deze vakantie de zorg voor [minderjarige 3] , aansluitend op het weekend dat zij ingevolge de reguliere zorgregeling de zorg voor [minderjarige 3] zouden dragen. Dit betekent dat [minderjarige 3] de eerste helft van de herfstvakantie doorbrengt bij de ouder bij wie hij ingevolge de reguliere regeling het eerste weekend van de herfstvakantie zou zijn en de tweede helft van de herfstvakantie bij de ouder bij wie hij ingevolge de reguliere regeling het tweede weekend van de herfstvakantie zou zijn. Het wisselmoment vindt plaats op woensdag om 17.00 uur.
*Kerstvakantie: [minderjarige 3] is één week bij de vader en één week bij de moeder, waarbij de volgorde ieder jaar wordt gewisseld. In de oneven jaren heeft de vader de eerste vakantieweek en de moeder de tweede vakantieweek. In de even jaren heeft moeder de eerste vakantieweek en vader de tweede vakantieweek. Het wisselmoment vindt plaats op zaterdag om 09.00 uur. Deze regeling geldt ongeacht hoe de feestdagen vallen.
*Voorjaarsvakantie: de vader en de moeder hebben ieder 50% van deze vakantie de zorg voor [minderjarige 3] , aansluitend op het weekend dat zij ingevolge de reguliere zorgregeling de zorg voor [minderjarige 3] zouden dragen. Dit betekent dat [minderjarige 3] de eerste helft van de voorjaarsvakantie doorbrengt bij de ouder bij wie hij ingevolge de reguliere regeling het eerste weekend van de voorjaarsvakantie zou zijn en de tweede helft van de voorjaarsvakantie bij de ouder bij wie hij ingevolge de reguliere regeling het tweede weekend van de voorjaarsvakantie zou zijn. Het wisselmoment vindt plaats woensdag om 17.00 uur.
*Meivakantie: [minderjarige 3] is één week bij de vader en één week bij de moeder. De ouder die de zorg heeft in het eerste weekend van de meivakantie, heeft ook de zorg over [minderjarige 3] in de eerste week van de meivakantie. Het wisselmoment vindt plaats op vrijdag 19.30 uur.
- De feestdagen worden als volgt verdeeld.
*Hemelvaart: Hemelvaartsdag valt altijd op een donderdag. [minderjarige 3] is dan bij zijn vader.
*Pasen/Pinksteren: Bij Pasen verblijft [minderjarige 3] bij zijn vader. Bij Pinksteren verblijft [minderjarige 3] bij zijn moeder.
*Vaderdag: [minderjarige 3] is bij de vader vanaf de avond ervoor vanaf 19.00u tot de dag erna aan school of tot 09.00u indien het geen schooldag betreft.
*Moederdag: [minderjarige 3] is bij de moeder vanaf de avond ervoor vanaf 19.00u tot de dag erna aan school of tot 09.00u indien het geen schooldag betreft.
*Studiedagen school: de ouder waarbij [minderjarige 3] op grond van de zorgregeling verblijft op een studiedag, zorgt die dag voor opvang.
5.13.
Voor wat betreft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn de vader en de moeder het er over eens dat zij zelf het contact met de ouder waar zij niet wonen, kunnen afstemmen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.14.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 3 april 2025 en tot 3 augustus 2025;
6.2.
wijzigt de bij beschikking van 7 februari 2024 vastgestelde zorgregeling met ingang van 5 mei 2025 als volgt:
Reguliere regeling:
- [minderjarige 3] gaat gedurende één weekend in de veertien dagen, te weten de even weekenden, van donderdag na schooltijd (of op niet-schooldagen vanaf 09.00 uur) tot maandag voor schooltijd (of op niet-schooldagen vanaf 09.00 uur) naar de vader, waarbij de vader [minderjarige 3] ophaalt uit school of bij moeder en vader hem op maandag naar school brengt;
- De andere, oneven, week gaat [minderjarige 3] van woensdag na school (op niet-schooldagen vanaf 09.00 uur) tot vrijdag 19.30 uur naar de vader, waarbij de vader [minderjarige 3] ophaalt uit school (op niet-schooldagen bij de vrouw/BSO), en [minderjarige 3] op vrijdagavond terugbrengt bij de moeder.
Vakantieregeling:
- De zomervakantie: [minderjarige 3] is de eerste drie aaneengesloten weken van de vakantie bij de moeder en de laatste drie aaneengesloten weken bij de vader waarbij de volgorde van deze weken ieder jaar wordt gewisseld. In de zomervakantie 2025 zal [minderjarige 3] de eerste drie aaneengesloten weken bij de moeder zijn en de laatste drie aaneengesloten weken bij de vader.
- De overige schoolvakanties en feestdagen worden 50-50% tussen ouders verdeeld, zoveel mogelijk conform het door de vrouw als bijlage 2 bij het verweerschrift overgelegde schema, waarbij de rechtbank in geval van onduidelijkheden of discrepanties met de gewijzigde reguliere zorgregeling in het belang van [minderjarige 3] op onderstaande wijze nadere duiding heeft gegeven en er daarbij van uit gaat dat de ouders zich, in overige voorkomende gevallen, waarin het schema niet voorziet, flexibel zullen opstellen en in onderling overleg zullen trachten om in het belang van [minderjarige 3] nadere afspraken te maken
*Herfstvakantie: de vader en de moeder hebben ieder 50% van deze vakantie de zorg voor [minderjarige 3] , aansluitend op het weekend dat zij ingevolge de reguliere zorgregeling de zorg voor [minderjarige 3] zouden dragen. Dit betekent dat [minderjarige 3] de eerste helft van de herfstvakantie doorbrengt bij de ouder bij wie hij ingevolge de reguliere regeling het eerste weekend van de herfstvakantie zou zijn en de tweede helft van de herfstvakantie bij de ouder bij wie hij ingevolge de reguliere regeling het tweede weekend van de herfstvakantie zou zijn. Het wisselmoment vindt plaats op woensdag om 17.00 uur.
*Kerstvakantie: [minderjarige 3] is één week bij de vader en één week bij de moeder, waarbij de volgorde ieder jaar wordt gewisseld. In de oneven jaren heeft de vader de eerste vakantieweek en de moeder de tweede vakantieweek. In de even jaren heeft moeder de eerste vakantieweek en vader de tweede vakantieweek. Het wisselmoment vindt plaats op zaterdag om 09.00 uur. Deze regeling geldt ongeacht hoe de feestdagen vallen.
*Voorjaarsvakantie: de vader en de moeder hebben ieder 50% van deze vakantie de zorg voor [minderjarige 3] , aansluitend op het weekend dat zij ingevolge de reguliere zorgregeling de zorg voor [minderjarige 3] zouden dragen. Dit betekent dat [minderjarige 3] de eerste helft van de voorjaarsvakantie doorbrengt bij de ouder bij wie hij ingevolge de reguliere regeling het eerste weekend van de voorjaarsvakantie zou zijn en de tweede helft van de voorjaarsvakantie bij de ouder bij wie hij ingevolge de reguliere regeling het tweede weekend van de voorjaarsvakantie zou zijn. Het wisselmoment vindt plaats woensdag om 17.00 uur.
*Meivakantie: [minderjarige 3] is één week bij de vader en één week bij de moeder. De ouder die de zorg heeft in het eerste weekend van de meivakantie, heeft ook de zorg over [minderjarige 3] in de eerste week van de meivakantie. Het wisselmoment vindt plaats op vrijdag 19.30 uur.
- De feestdagen worden als volgt verdeeld.
*Hemelvaart: Hemelvaartsdag valt altijd op een donderdag. [minderjarige 3] is dan bij zijn vader.
*Pasen/Pinksteren: Bij Pasen verblijft [minderjarige 3] bij zijn vader. Bij Pinksteren verblijft [minderjarige 3] bij zijn moeder.
*Vaderdag: [minderjarige 3] is bij de vader vanaf de avond ervoor vanaf 19.00u tot de dag erna aan school of tot 09.00u indien het geen schooldag betreft.
*Moederdag: [minderjarige 3] is bij de moeder vanaf de avond ervoor vanaf 19.00u tot de dag erna aan school of tot 09.00u indien het geen schooldag betreft.
*Studiedagen school: de ouder waarbij [minderjarige 3] op grond van de zorgregeling verblijft op een studiedag, zorgt die dag voor opvang.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen het contact met de ouder waar zij niet wonen zelf afstemmen.
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, kinderrechter, en in tegenwoordigheid van de griffier mr. Verplanke in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.