ECLI:NL:RBZWB:2025:1900

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
BRE 22/4569
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over proceskostenvergoeding in belastingzaak met betrekking tot parkeerbelasting

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2025 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen de uitspraak van 13 september 2023. De belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting en had het beroep ingetrokken na tegemoetkoming door de heffingsambtenaar, met een verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank had de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, maar de belanghebbende stelde dat er ten onrechte geen punt was toegekend voor een hoorzitting in de bezwaarfase. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 1 april 2025, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, maar de heffingsambtenaar niet. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk een hoorzitting had plaatsgevonden, ondanks dat de heffingsambtenaar dit ontkende. De rechtbank oordeelde dat de proceskostenvergoeding onjuist was vastgesteld en dat er alsnog een punt moest worden toegekend voor de hoorzitting. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, zowel voor de bezwaarfase als voor het verzet. De kosten werden vastgesteld op € 161,75 voor de hoorzitting en € 113,38 voor het verzet. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 september 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 september 2022 beroep ingesteld. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].
1.1.
Wegens tegemoetkoming door de heffingsambtenaar heeft belanghebbende het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.2.
Bij uitspraak van 13 september 2023 heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het verzet op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft gemachtigde deelgenomen. Het verzet is gelijktijdig behandeld met het verzet van belanghebbende in de zaak met zaaknummer BRE 22 / 4570.
1.4.
Namens de heffingsambtenaar is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De griffier heeft op 27 februari 2025 in het digitaal dossier een bericht geplaatst waarbij de heffingsambtenaar is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum notificatie aan de heffingsambtenaar verzonden naar het door de heffingsambtenaar voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat de heffingsambtenaar het bericht 27 februari 2025 heeft ontvangen [1] . De rechtbank stelt daarmee vast dat de heffingsambtenaar correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraken van 13 september 2023 de te vergoeden proceskosten tot een juist bedrag zijn vastgesteld. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
2.1.
Belanghebbende meent dat de proceskostenvergoeding onjuist is vastgesteld. Gemachtigde is op 17 augustus 2022 uitgenodigd voor een hoorzitting op 1 september 2022 om 10:30 uur. Deze hoorzitting heeft volgens belanghebbende plaatsgevonden. Belanghebbende stelt dat er dan ook een punt had moeten worden toegekend voor het bijwonen van een hoorzitting bij de heffingsambtenaar.
2.2.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar verzocht om te reageren op het standpunt van belanghebbende dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden. De heffingsambtenaar kan niets terugvinden over een hoorzitting. De heffingsambtenaar geeft aan dat weliswaar een uitnodiging voor een telefonische hoorzitting is verzonden, maar dat van horen is afgezien. De reden hiervoor is dat het bezwaar kennelijk gegrond is verklaard.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door het heffingsambtenaar overlegde e-mailwisseling slechts kan blijken dat er niets over een hoorzitting kan worden teruggevonden. Daar staat tegenover dat gemachtigde al schriftelijk en ook nog ter zitting stellig heeft aangevoerd dat er wel telefonisch is gehoord en hij heeft daarbij ook de naam van de medewerker van verweerder genoemd.
Dit betekent dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte geen punt heeft toegekend voor de hoorzitting. Uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) volgt dat er een procespunt moet worden toegekend voor het bijwonen van een hoorzitting. Het verzet is gegrond. De rechtbank zal alsnog aanvullend bepalen dat de heffingsambtenaar de kosten aan belanghebbende dient te vergoeden wat betreft de hoorzitting in de bezwaarfase.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is – gelet op het verzet met zaaknummer
BRE 22 / 4570 – sprake van twee samenhangende zaken [2] en dienen de zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb als één zaak te worden aangemerkt. [3] Beide zaken zijn gelijktijdig op de hoorzitting besproken. Het procesverloop van beide zaken is hetzelfde, het verzetschrift is hetzelfde en beide zaken zijn ook gelijktijdig op zitting besproken. Het heeft voor de werkbelasting van gemachtigde dan ook niet uitgemaakt dat hij de procedure over twee zaken heeft gevoerd.
2.5.
De kosten voor de bezwaarfase stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 323,50 (1 punt voor de hoorzitting in de bezwaarfase met een waarde per punt van € 647,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat er sprake is van twee samenhangende zaken, komt dit neer op € 161,75 per zaak.
2.6.
Nu het verzet gegrond is ziet de rechtbank aanleiding voor een
proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 226,75 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,25). De wegingsfactor 0,25 (zeer licht) is toegepast gelet op de eenvoud en het geringe gewicht van de verzetprocedure, aangezien het verzet alleen ziet op een vergoeding van de (proces)kosten van gemachtigde. Omdat er sprake is van twee samenhangende zaken, komt dit neer op € 113,38 per zaak.

Beslissing

De rechtbank
 verklaart het verzet gegrond;
 handhaaft de uitspraak van 13 september 2023 en vult deze als volgt aan;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor zover het ziet op de bezwaarfase (hoorzitting) tot een bedrag van € 161,75;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in verzet tot een bedrag van € 113,38;
 beslist dat voor zover de toegekende proceskostenvergoeding niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 15 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Beroep
Tegen de uitspraak op het verzoek kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.In de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb.
3.Dit volgt uit artikel 3, eerste lid, van het Bpb.