ECLI:NL:RBZWB:2025:1898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
BRE 22/3884
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2025 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 14 maart 2023. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting en later beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar. Dit beroep werd echter ingetrokken met het verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank had dit verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen, wat leidde tot het verzet van belanghebbende.

De rechtbank heeft in deze uitspraak beoordeeld of de eerdere afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding terecht was. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar in een brief had aangegeven dat het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk zou worden behandeld, wat volgens hem een reden was voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeerde dat het verzet gegrond was, omdat de eerdere uitspraak ten onrechte het verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 566,88, verdeeld over de beroepsprocedure en de verzetprocedure. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien voor een vergoeding van kosten voor de bezwaarfase, omdat het beroep niet betrekking had op de inhoudelijke uitspraak op bezwaar. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Op 12 april 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer]. Belanghebbende heeft op 10 augustus 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar. Dit beroep is op 26 september 2022 ingetrokken met het verzoek de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Bij uitspraak van 14 maart 2023 is het verzoek van belanghebbende om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten als kennelijk ongegrond afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.1.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 14 maart 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het verzoek als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
2.1.
Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken naar aanleiding van de brief van de heffingsambtenaar aan de rechtbank van 24 augustus 2022. De heffingsambtenaar constateert in deze brief dat de gang van zaken niet correct is verlopen en geeft aan dat het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk wordt behandeld. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar hiermee tegemoet is gekomen aan zijn gronden en daarom een proceskostenvergoeding op zijn plaats is.
2.2.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Bij de intrekking van een beroep is een proceskostenveroordeling uitsluitend mogelijk als het beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen. Belanghebbende heeft beroep ingesteld omdat de heffingsambtenaar niet had gereageerd op het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft in het schrijven van 24 augustus 2022 bevestigd dat er ten tijde van het indienen van het beroep nog geen bezwaarprocedure was gestart en dat wordt overgegaan tot inhoudelijke behandeling van het bezwaar. Kennelijk heeft belanghebbende het beroep daarna ingetrokken omdat hij meende dat de heffingsambtenaar daarmee tegemoetkwam aan zijn beroep. Hoewel daarvan strikt genomen nog geen sprake was - er was immers nog geen uitspraak op bezwaar gedaan – zal de rechtbank daarvan ook uitgaan. Belanghebbende had immers het beroep ingesteld om te bewerkstelligen dat zijn bezwaar alsnog in behandeling zou worden genomen. De rechtbank acht het verzet daarom gegrond. De rechtbank zal ook opnieuw beslissen over het verzoek om een proceskostenvergoeding.
2.3.
Nu het verzet gegrond is ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de beroepsprocedure vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5) en voor de verzetprocedure € 113,38 (1 punt voor het indienen van een verzetschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,25). De rechtbank heeft voor de beroepsprocedure wegingsfactor 0,5 toegepast, omdat het beroep uitsluitend gaat over het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft voor de verzetprocedure 0,25 toegepast, omdat het verzet enkel slaagt omdat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten.
2.4.
Voor een vergoeding van kosten voor de bezwaarfase is geen aanleiding. Omdat dit beroep niet ziet op de inhoudelijk genomen of nog te nemen uitspraak op bezwaar en – daardoor – ook geen betrekking kan hebben op de vraag of de heffingsambtenaar een onjuiste primaire beslissing heeft genomen die door een aan hem te wijten onrechtmatigheid bij de uitspraak op bezwaar wordt gecorrigeerd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase [2] .

Conclusie en gevolgen

3. Uit de beoordeling van het verzet volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 14 maart 2023 ten onrechte het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat die uitspraak vervalt. De rechtbank zal het verzoek alsnog toewijzen en bepalen dat de heffingsambtenaar proceskosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
3.1.
De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op totaal € 566,88. Voor een kostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het verzet gegrond en verklaart de uitspraak van 14 maart 2023 vervallen;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor zover het ziet op de beroepsprocedure tot een bedrag van € 453,50;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor zover het ziet op de verzetprocedure tot een bedrag van € 113,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 4 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Beroep

Tegen de uitspraak op het verzoek kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 7:15, tweede lid Awb.