ECLI:NL:RBZWB:2025:1896

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/2310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over invorderingskosten gemeentelijke- en waterschapsbelastingen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2025 uitspraak gedaan op het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 29 november 2024. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de invorderingskosten van de gemeentelijke- en waterschapsbelastingen over het jaar 2022. Na een uitspraak op bezwaar door de invorderingsambtenaar, heeft de belanghebbende beroep ingesteld, maar dit beroep is op 22 oktober 2024 ingetrokken. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep ongegrond was en heeft verzoeken om proceskostenvergoeding en schadevergoeding afgewezen. De belanghebbende stelde in verzet dat de invorderingsambtenaar aan het beroep was tegemoetgekomen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de gronden van het verzet niet slagen en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding, omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. De rechtbank merkte op dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase is overschreden, maar dat dit niet leidt tot een schadevergoeding in dit geval, gezien het geringe financiële belang van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 november 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Roosendaal, de invorderingsambtenaar.

Inleiding

1. Op 28 maart 2023 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte invorderingskosten van de aanslag gemeentelijke- en waterschapsbelastingen over het jaar 2022 met [aanslagnummer]. Op 31 maart 2023 heeft de invorderingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft op 4 april 2023 beroep ingesteld. Dit beroep is op 22 oktober 2024 ingetrokken met het verzoek om de invorderingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Belanghebbende heeft hierbij ook verzocht om een schadevergoeding. Bij uitspraak van 29 november 2024 zijn beide verzoeken als kennelijk ongegrond afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.1.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 29 november 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
2.1.
Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken naar aanleiding van de brief van de heffingsambtenaar aan de rechtbank van 22 oktober 2024. In deze brief heeft de invorderingsambtenaar besloten om de aanslag met [aanslagnummer] en de getroffen invorderingsmaatregelen oninbaar te verklaren. Belanghebbende hoeft de aanslag niet meer te betalen.
2.2.
In de uitspraak van 29 november 2024 is het verzoek om proceskosten als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat de invorderingsambtenaar niet aan het beroep van belanghebbende tegemoet is gekomen. De aanmaningskosten waren terecht opgelegd. De rechtbank is om die reden ook niet bevoegd om te beslissen op een verzoek om schadevergoeding.
2.3.
Belanghebbende stelt in verzet dat de invorderingsambtenaar aan het beroep is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a Awb. Het beroep van belanghebbende is niet inhoudelijk behandeld en daarmee is zij in haar procesbelang geschaad. Zij heeft stress ervaren en verzoekt haar positie als gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire mee te wegen bij de beoordeling. Belanghebbende heeft veel tijd aan de zaak besteed en is van mening dat deze kosten onder het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vallen.
Proceskostenvergoeding
2.4.
De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank merkt op dat belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gehad om haar inhoudelijke gronden aan te voeren. Het beroep is op 3 oktober 2024 op zitting behandeld. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de brief van de invorderingsambtenaar het beroep ingetrokken en daarmee zelf de inhoudelijke beroepsprocedure beëindigd.
2.5.
De rechtbank is overeenkomstig de uitspraak van 29 november 2024 van oordeel dat de aanmaningskosten terecht zijn opgelegd. De oninbaarverklaring van de invorderingsambtenaar heeft enkel tot gevolg dat de invorderingsmaatregelen achterwege worden gelaten. De schuld gaat niet teniet en de invorderingsambtenaar kan – in theorie – zolang de aanslag niet is verjaard hiervoor invorderingsmaatregelen blijven treffen indien is gebleken dat er verhaalsmogelijkheden zijn. De heffingsambtenaar heeft in dit geval echter toegezegd dat de aanslag niet actief zal worden ingevorderd. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de uitspraak van 29 november 2024 terecht is geoordeeld dat geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a Awb. Het verzoek om proceskostenvergoeding is terecht afgewezen.
Schadevergoeding
2.6.
De rechtbank is bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit van dat bestuursorgaan [2] . De rechtbank is van oordeel dat in de uitspraak van 29 november 2024 terecht is geoordeeld dat van een onrechtmatig besluit geen sprake is. Wel is de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase met de verzetsprocedure overschreden.
2.7.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad wordt in belastingzaken waarin de redelijke termijn voor berechting is overschreden, als regel – dat wil zeggen behoudens bijzondere omstandigheden – verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De Hoge Raad heeft in belastingzaken tot bijzondere omstandigheden gerekend het geval dat het financiële belang bij de procedure zeer gering is. In het geval van belanghebbende is het financiële belang € 943,13. Dát belang is echter voor belanghebbende tot nul gereduceerd toen de vordering op 22 oktober 2024 – nog voordat de redelijke termijn eindigde – oninbaar is verklaard. Bij de vaststelling van het financiële belang wordt geen rekening gehouden met beslissingen over vergoeding van proceskosten, griffierechten, wettelijke rente en materiële en/of immateriële schade [3] . Voorgaande houdt in dat de rechtbank, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad van 14 juni 2024, kan volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Conclusie en gevolgen

3. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 29 november 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
3.1.
Voor een proceskostenveroordeling en schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 4 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie hiervoor artikel 8:88 van de Awb.
3.Vgl. Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.