ECLI:NL:RBZWB:2025:1894

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/02/421616 / HA ZA 24-201 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Akdikan
  • J. van Dam
  • R. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering curator tegen oud-bestuurder in faillissement met actio Pauliana en bestuursverbod

In deze zaak vordert de curator van een failliete besloten vennootschap, [bedrijf 1] B.V., betaling van een bedrag van € 71.110,00 van de oud-bestuurder, [gedaagde]. De rechtbank oordeelt dat de curator zich terecht beroept op de actio Pauliana, omdat de oud-bestuurder onverplichte betalingen aan zichzelf heeft verricht, waardoor schuldeisers zijn benadeeld. De rechtbank stelt vast dat de oud-bestuurder, die van 3 september 2014 tot 1 januari 2020 bestuurder was, niet heeft voldaan aan zijn boekhoudplicht en zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, wat een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. De rechtbank legt een bestuursverbod op voor de duur van vijf jaar en veroordeelt de oud-bestuurder tot betaling van een voorschot van € 25.000,00 op het boedeltekort. De proceskosten komen voor rekening van de oud-bestuurder. De uitspraak is gedaan op 2 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/421616 / HA ZA 24-201
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
MR. [de curator] Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V.,
kantoorhoudend in [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de Curator,
advocaat: mr. K. Peters,
tegen
[gedaagde],
verblijvend in [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.C.F. Berkhof.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 18 februari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij de advocaten van partijen spreekaantekeningen hebben voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 24 maart 2020 is [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) in staat van faillissement verklaard met aanstelling van de Curator als curator. [gedaagde] is vanaf de oprichting van [bedrijf 1] op 3 september 2014 tot het faillissement enig aandeelhouder en tot 1 januari 2020 ook bestuurder.
2.2.
[bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) is vanaf 1 januari 2020 tot het faillissement bestuurder van [bedrijf 1] . [naam] (hierna: [naam] ) is bestuurder van [bedrijf 2] in deze periode.
2.3.
In de periode van 18 december 2019 tot en met de faillissementsdatum vinden met de bankpas van [bedrijf 1] die op naam van [gedaagde] staat, geldopnames plaats van in totaal € 47.350,00. In de periode van 13 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 schrijft [bedrijf 1] per bank een totaalbedrag van € 23.760,00 over naar [gedaagde] .
2.4.
[gedaagde] beschikt niet over de boekhouding van [bedrijf 1] . De Curator beschikt alleen, dankzij de voormalig boekhouder van [bedrijf 1] , over het grootboek van 2019.

3.Het geschil

3.1.
De Curator vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de betalingen aan [gedaagde] van 13 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 zijn vernietigd dan wel deze betalingen vernietigt;
II. de contante geldopnames door [gedaagde] tussen 18 december 2019 en faillissementsdatum vernietigt;
III. [gedaagde] veroordeelt om aan de Curator een bedrag van € 71.110,00 te betalen;
IV. voor recht verklaart dat [gedaagde] de aan hem opgedragen taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest;
V. [gedaagde] veroordeelt om aan de Curator te betalen een bedrag gelijk aan het bedrag aan vorderingen die in het faillissement van [bedrijf 1] worden ingediend ter verificatie en worden erkend, alsmede boedelschulden, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten in het faillissement kunnen worden voldaan, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VI. [gedaagde] veroordeelt om een voorschot van € 25.000,00 te betalen op het onder V gevorderde;
VII. aan [gedaagde] een bestuursverbod oplegt voor de duur van vijf jaar;
VIII. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
De Curator legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. De Curator beroept zich op de actio Pauliana. Van 18 december 2019 tot de datum van het faillissement heeft [gedaagde] onverplicht betalingen aan zichzelf verricht, in totaal € 71.110,00, door geld naar zichzelf over te maken en cash op te nemen. Door deze betalingen zijn schuldeisers benadeeld, omdat hierdoor de omvang van de boedel is verminderd. Volgens de Curator waren [bedrijf 1] en [gedaagde] op de hoogte van deze benadeling. Verder is de Curator van mening dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het boedeltekort van [bedrijf 1] , omdat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan kennelijk onbehoorlijk bestuur terwijl dit bestuur het faillissement van [bedrijf 1] heeft veroorzaakt. Tot slot vordert de Curator aan [gedaagde] een bestuursverbod voor de duur van vijf jaar op te leggen, omdat er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid en van doelbewust handelen om schuldeisers van [bedrijf 1] te benadelen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van de Curator, met veroordeling van de Curator in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. Volgens [gedaagde] is er geen sprake van paulianeus handelen. De betalingen die per bank aan [gedaagde] zijn verricht, maakten namelijk deel uit van de overnameovereenkomst tussen [naam] en [gedaagde] , en betreffen dus verplichte rechtshandelingen. Daarnaast zijn deze betalingen gedaan onder het bestuur van [naam] . [naam] heeft het cashgeld opgenomen met de bankpas van [gedaagde] . Ten aanzien van de schending van de publicatieplicht beroept [gedaagde] zich op overmacht, aangezien hij in de periode van deze schending in detentie in België verbleef. Wat betreft de schending van de boekhoudplicht ligt de verantwoordelijkheid hiervoor volgens [gedaagde] bij [naam] en de boekhouder. Gezien het voorgaande verzet [gedaagde] zich tegen een bestuursverbod.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van de Curator wordt toegewezen. Hierna licht de rechtbank dit oordeel toe.
Faillissementspauliana
4.2.
Op grond van artikel 42 Faillissementswet (Fw) kan de Curator, ten behoeve van de boedel, elke rechtshandeling waardoor schuldeisers zijn benadeeld vernietigen die [bedrijf 1] vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht. Dit is mogelijk als [bedrijf 1] op het moment van handelen wist of behoorde te weten dat deze handeling zou leiden tot benadeling van de schuldeisers.
4.3.
In de periode van 13 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 heeft [bedrijf 1] via bankoverschrijvingen een totaalbedrag van € 23.760,00 aan [gedaagde] betaald. De Curator stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag op grond van onverschuldigde betaling. De Curator stelt dat hij deze rechtshandelingen heeft vernietigd.
4.4.
De eerste vraag die in dit verband moet worden beantwoord, is of de betalingen verplichte of onverplichte rechtshandelingen zijn. Onverplicht verrichte handelingen zijn handelingen die verricht worden zonder dat daartoe een op de wet of overeenkomst berustende verplichting bestaat. Een handeling heeft als verplicht te gelden wanneer de schuldenaar rechtens gehouden was de handeling te verrichten.
4.5.
De Curator stelt dat het gaat om onverplichte betalingen. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat de betalingen verplicht zijn, omdat deze betalingen hun grondslag vonden in de overnameovereenkomst tussen hem en [naam] .
4.6.
De rechtbank oordeelt dat de betalingen onverplichte rechtshandelingen zijn. [gedaagde] heeft de stelling van de Curator dat er sprake is van onverplichte betalingen onvoldoende weersproken en zonder onderbouwing gelaten. De overnameovereenkomst tussen [gedaagde] en [naam] is niet overgelegd. De inhoud van deze overeenkomst is ook onduidelijk gebleven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zelfs verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wat in de overeenkomst staat.
4.7.
De tweede vraag die in het kader van de faillissementspauliana moet worden beantwoord, is of er schuldeisers door de betalingen zijn benadeeld. Van benadeling is sprake als het voor verhaal beschikbare vermogen van [bedrijf 1] (per saldo) is verminderd als gevolg van de betrokken rechtshandeling (of als de onderlinge rangorde van de schuldeisers is verstoord). Dit moet worden beoordeeld door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat als [bedrijf 1] de betalingen aan [gedaagde] niet had verricht, haar eigen vermogen niet was verminderd en de schuldeisers dus meer te verdelen hadden. Schuldeisers, waaronder twee oud-werknemers van [bedrijf 1] , een autoleasemaatschappij en de fiscus, zijn namelijk (onweersproken) onbetaald gelaten. Er is daarom sprake van benadeling.
4.9.
De laatste vraag die moet worden beantwoord in verband met het beroep op de actio Pauliana, is of [bedrijf 1] bij het verrichten van de betalingen wist of behoorde te weten dat deze betalingen de schuldeisers zouden benadelen. De wetenschap van benadeling bestaat uit twee onderdelen: ten eerste de wetenschap dat de rechtshandeling benadelend is voor schuldeisers in geval van faillissement en ten tweede de wetenschap van een naderend faillissement met een tekort. Naast de wetenschap van [bedrijf 1] is ook de wetenschap van benadeling bij [gedaagde] vereist als het om een rechtshandeling anders dan om niet gaat (artikel 42 lid 2 Fw).
4.10.
Volgens de Curator wordt de wetenschap van [bedrijf 1] en [gedaagde] vermoed te bestaan, omdat de betalingen plaatsvonden binnen een jaar voor het faillissement en [gedaagde] enig aandeelhouder was van [bedrijf 1] . [gedaagde] betwist dat hij wetenschap had van de benadeling, omdat [naam] destijds de bestuurder was van [bedrijf 1] .
4.11.
In het midden kan worden gelaten of de betalingen om niet waren. De Curator beroept zich immers terecht op artikel 43 lid 1 aanhef en onder 4 sub b Fw. Op grond hiervan wordt vermoed dat zowel bij [bedrijf 1] als bij [gedaagde] wetenschap van benadeling bestaat. Hij was immers al die tijd aandeelhouder. Om dit vermoeden te weerleggen heeft [gedaagde] slechts aangevoerd dat [naam] ten tijde van de betalingen de bestuurder was van [bedrijf 1] . Dit is onvoldoende om het wettelijke vermoeden te weerleggen. Daarom wordt aan (tegen)bewijslevering niet toegekomen. Het staat dus vast dat zowel [bedrijf 1] als [gedaagde] wetenschap had van de benadeling.
4.12.
De conclusie is dat het beroep van de Curator op de actio Pauliana met betrekking tot de betalingen van [bedrijf 1] aan [gedaagde] , ter hoogte van in totaal € 23.760,00, slaagt. Deze betalingen zijn door de Curator vernietigd. Dit betekent dat deze betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht en dus onverschuldigd zijn. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Curator.
4.13.
Tussen 18 december 2019 en de datum van het faillissement is met de bankpas van [bedrijf 1] die op naam van [gedaagde] stond, in totaal € 47.350,00 gepind. Ook in dit geval stelt de Curator zich op het standpunt dat [gedaagde] tot betaling van dit bedrag moet worden veroordeeld. Volgens de Curator moeten de daarmee verrichte betalingen door de rechtbank worden vernietigd, waardoor deze betalingen onverschuldigd zijn omdat deze dan zonder rechtsgrond zijn verricht. [gedaagde] verweert zich door aan te voeren dat niet hij, maar [naam] het geld heeft opgenomen.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] het totale bedrag van € 47.350,00 heeft gepind. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd of gebleken waaruit volgt dat [naam] het geld heeft opgenomen. Bovendien blijkt uit het door de Curator overgelegde mutatieoverzicht dat [gedaagde] de geldopnames heeft verricht. De opnames vonden namelijk zowel voor als na de bestuurderswissel op dezelfde locaties plaats, namelijk in Roosendaal en Etten-Leur, terwijl [naam] volgens [gedaagde] in Spanje woont. Bovendien is zowel voor als na de bestuurderswissel meerdere keren betaald in [plaats 3] , de woonplaats van [gedaagde] . Deze opnames en betalingen deden zich voor in een periode waarin [gedaagde] niet in detentie verbleef.
4.15.
Ook hier is de conclusie dat het beroep van de Curator op de actio Pauliana slaagt. De betalingen van in totaal € 47.350,00 worden door de rechtbank vernietigd en als onverschuldigd aangemerkt. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Curator, wat ertoe leidt dat [gedaagde] in totaal € 71.110,00 aan de Curator moet betalen.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.16.
Op grond van artikel 2:248 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het bestuur van een besloten vennootschap in geval van faillissement jegens de boedel aansprakelijk voor het boedeltekort, als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en het aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Artikel 2:248 lid 2 BW bepaalt dat als het bestuur niet aan zijn boekhoudplicht [1] en/of publicatieplicht [2] heeft voldaan, vaststaat dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Bovendien wordt dan vermoed dat kennelijk onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
4.17.
Volgens de Curator is er sprake van een ondeugdelijke boekhouding die niet voldoet aan de bepaling van artikel 2:10 BW. [gedaagde] heeft dat niet weersproken, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat de boekhouding ondeugdelijk is. Over slechts een jaar zijn onvolledige grootboekrekeningen voorhanden. Verder is geen administratie voorhanden, bewaard gebleven of aan de Curator ter beschikking gesteld. Wat betreft de verantwoordelijkheid hiervoor wijst [gedaagde] echter naar de boekhouder, en [naam] na de bestuurderswissel.
4.18.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het grootboek van 2019 is incompleet, het jaar waarin [gedaagde] bestuurder was van [bedrijf 1] . [gedaagde] erkent dat hij als bestuurder eindverantwoordelijk was voor de boekhouding, maar stelt dat hij niet nalatig is geweest in zijn toezicht op de boekhouder. Deze stelling wordt op geen enkele wijze onderbouwd, waardoor de rechtbank hieraan voorbijgaat. Dit betekent dat vast komt te staan dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld.
4.19.
De conclusie is dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat deze onbehoorlijke taakvervulling geen belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Daarom staat, gelet op het vermoeden in artikel 2:248 lid 2 BW, vast dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. [gedaagde] is dan ook aansprakelijk jegens de boedel voor het boedeltekort van [bedrijf 1] . [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van dit boedeltekort. Omdat de omvang van het tekort nog niet bekend is, verwijst de rechtbank de zaak naar de schadestaatprocedure.
4.17.
Onbesproken kan blijven of het bestuur van [bedrijf 1] het bepaalde in artikel 2:394 BW heeft nageleefd.
Voorschot
4.18.
De rechtbank veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een voorschot van € 25.000,00 op het boedeltekort aan de Curator. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Curator voldoende onderbouwd dat het tekort momenteel ruim een ton bedraagt. Dit bedrag omvat onder meer boedelvorderingen, en vorderingen van de fiscus, het UWV en oud-werknemers. Gelet hierop acht de rechtbank, naast de toewijzing van € 71.110,00 op grond van het geslaagde beroep op de actio Pauliana, ook het voorschot van € 25.000,00 op het boedeltekort toewijsbaar.
Bestuursverbod
4.19.
Op grond van artikel 106a Fw kan de rechtbank op vordering van de Curator een bestuursverbod opleggen aan een (gewezen) bestuurder van een besloten vennootschap. Zoals in dit vonnis is overwogen, is [gedaagde] aansprakelijk voor het boedeltekort van [bedrijf 1] . Op basis hiervan kan aan [gedaagde] een bestuursverbod van maximaal vijf jaar worden opgelegd, ingaande nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. [gedaagde] wil dat het bestuursverbod wordt beperkt tot hooguit 2,5 jaar, maar zonder nadere toelichting van [gedaagde] ziet de rechtbank geen aanleiding om het gevorderde bestuursverbod in duur te beperken.
Proceskosten komen voor rekening van [gedaagde]
4.20.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Curator worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.038,99

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de betalingen aan [gedaagde] van 13 januari 2020 tot en met 12 februari 2020 zijn vernietigd,
5.2.
vernietigt de betalingen die hebben plaatsgevonden door middel van contante geldopnames door [gedaagde] tussen 18 december 2019 en 24 maart 2020,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Curator een bedrag van € 71.110,00 te betalen,
5.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde] de aan hem opgedragen taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Curator te betalen een bedrag gelijk aan het boedeltekort in het faillissement van [bedrijf 1] , een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Curator het voorschot van € 25.000,00 op het boedeltekort te betalen,
5.7.
legt aan [gedaagde] een bestuursverbod op voor de duur van vijf jaar, ingaande nadat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.038,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Akdikan, mr. Van Dam en mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Artikel 2:10 BW.
2.Artikel 2:394 BW.