ECLI:NL:RBZWB:2025:1888

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
25/1825
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter bij verzoek om voorlopige voorziening inzake parkeerproblemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 3 april 2025, behandelt de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die problemen ondervindt met geparkeerde auto’s voor haar woning. Verzoekster heeft via de Fixi app een melding gemaakt bij de gemeente Tilburg, waarin zij verzoekt om het plaatsen van paaltjes om het parkeren te reguleren. De gemeente heeft deze melding op 26 maart 2025 afgehandeld en aangegeven geen paaltjes te plaatsen. Hierop heeft verzoekster bezwaar gemaakt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat hij kennelijk onbevoegd is om op het verzoek te beslissen. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de voorzieningenrechter alleen bevoegd om te oordelen over verzoeken om voorlopige voorzieningen als er sprake is van een aanvraag en een besluit van een bestuursorgaan. De voorzieningenrechter concludeert dat de melding van verzoekster geen aanvraag is en de afhandeling door de gemeente geen besluit in de zin van de Awb. De voorzieningenrechter legt uit dat verzoekster niet om een publiekrechtelijke rechtshandeling heeft verzocht, maar om een feitelijke handeling, wat betekent dat de mededeling van de gemeente niet kan worden gekwalificeerd als een besluit.

Aangezien er geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb, verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd om te oordelen over het verzoek. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1825

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster,

(gemachtigde: mr. P.W. Masselink),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster.
Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is om op het verzoek te beslissen doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Verzoekster heeft een melding gemaakt bij de gemeente Tilburg, via de Fixi app. Verzoekster heeft in die melding opgenomen dat ter hoogte van haar woning aan [adres] vaak auto’s geparkeerd staan, waardoor zij niet met haar scootmobiel uit de poort kan komen. Zij heeft de gemeente Tilburg gevraagd om daar paaltjes te plaatsen. De gemeente Tilburg heeft die melding op 26 maart 2025 afgehandeld en heeft daarbij vermeld dat ze geen paaltjes plaatsen. Verzoekster heeft daar op 26 maart 2025 bezwaar tegen gemaakt bij verweerder.
2. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald in welke gevallen de voorzieningenrechter bevoegd is om te oordelen op een verzoek om een voorlopige voorziening. Hiervoor is nodig dat verzoekster een aanvraag heeft gedaan en een bestuursorgaan een besluit in de zin van de Awb heeft genomen. Volgens de Awb is sprake van een aanvraag bij een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. [1] Een besluit is op grond van de Awb een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [2]
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de melding van verzoekster geen aanvraag is en de afhandeling van de melding van verweerder van 26 maart 2025 geen besluit is. Verzoekster heeft verweerder niet verzocht om een beslissing over een publiekrechtelijke rechtshandeling, maar om een feitelijke handeling, namelijk het plaatsen van paaltjes, die kennelijk het parkeren van auto’s in de nabijheid van de poort van haar woning moeten verhinderen. De mededeling van verweerder van 26 maart 2025 over de afhandeling van de melding kan daarom niet worden gekwalificeerd als een beslissing over een publiekrechtelijke rechtshandeling. De mededeling van verweerder is namelijk niet op rechtsgevolg gericht, maar is slechts de weigering om een feitelijke handeling te verrichten.
4. Nu geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb is de voorzieningenrechter onbevoegd om te oordelen over het ingediende verzoek.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 3 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, vierde lid, van de Awb.
2.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.