Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vernieling en bedreiging. De zaak werd behandeld op 19 maart 2025, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw, mr. D. Marcus, wel. De officier van justitie, mr. L. van Hemert, presenteerde de aanklacht, die onder andere bestond uit het vernielen van een ruit die toebehoorde aan de wooncorporatie Casade en het bedreigen van zijn moeder met de dood. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.
De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de vernieling wettig en overtuigend bewezen kon worden. Ook de bedreiging werd bewezen geacht, omdat de verdachte tegen een opsporingsambtenaar had gezegd dat hij zijn moeder wilde doden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, zoals vastgesteld door een psychiater. De verdachte leed aan schizofrenie en was niet in staat om weloverwogen keuzes te maken. Hierdoor werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af, omdat de verdachte niet strafbaar was voor de bewezen verklaarde feiten. De beslissing berustte op de artikelen 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. D.L.J. Martens, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2025.