ECLI:NL:RBZWB:2025:1862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
C/02/412644 / HA ZA 23-419 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring met bewijslevering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J.N. Hendriksen-Rattan-Tewari, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Zoutberg, met betrekking tot een bedrag van € 73.520,00 dat hij zou hebben gepind en aan de gedaagde zou hebben overhandigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is geslaagd in het leveren van bewijs voor zijn stelling. De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn niet voldoende concreet en consistent om als bewijs te dienen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet kan aantonen dat hij het bedrag van € 73.520,00 heeft gepind en aan de gedaagde heeft overhandigd, en heeft de vordering in vrijwaring afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 1.000,00 dat wel is toegewezen. Dit bedrag is vergezeld van wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021. De rechtbank heeft ook de proceskosten in de vrijwaringsprocedure toegewezen aan de gedaagde, maar de eiser moet zelf de kosten van het getuigenverhoor betalen, omdat hij niet in het bewijs is geslaagd.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/412644 / HA ZA 23-419
Vonnis in vrijwaring van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. F.J.N. Hendriksen-Rattan-Tewari,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Zoutberg.

1.De verdere procedure in de vrijwaring

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 maart 2024 en de daarin genoemde stukken,
- het getuigenverhoor van 30 september 2024,
- de conclusie na enquête van [eiser]
- de antwoordconclusie na enquête van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in de vrijwaring

2.1.
In het tussenvonnis van 13 maart 2024 is [eiser] opgedragen te bewijzen dat hij van het aan hem door Yarden betaalde geld een bedrag van € 73.520,00 heeft gepind en aan [gedaagde] heeft overhandigd.
2.2.
[eiser] heeft als getuigen [getuige 1] en [getuige 2] laten horen.
2.3.
[eiser] is niet geslaagd in het leveren van het bewijs. De rechtbank zal hieronder toelichten waarom hij daarin niet geslaagd is.
de getuigenverklaringen
2.4.
[getuige 1] heeft het volgende verklaard:
Drie a vier jaar geleden was hij in de Bijlmer met [eiser] . Op enig moment is [eiser] naar een auto gelopen, de getuige stond daar tien a twaalf meter vanaf, en werd er vermoedelijk iets afgegeven. Hij kon niet zien wie er in de auto zat of zaten, hij zag een schim. [eiser] heeft wel gezegd dat het zijn tante was in de auto, maar heeft geen naam genoemd. Waarschijnlijk daarna, hij weet niet meer wanneer, is er een mevrouw in een auto bij hem aan de deur is geweest. Het betrof dezelfde auto als in de Bijlmer. Hij denkt dat het dezelfde persoon was als die hij in de Bijlmer had gezien. Hij kon het zien aan de vorm. Hij kende die vrouw niet. [eiser] had hem gezegd dat zijn tante iets kwam ophalen. [eiser] is naar die persoon, die in de auto bleef, gegaan. De getuige zag dat [eiser] die persoon een envelop gaf. De getuige weet niet wat er in de envelop zat, [eiser] heeft daarover niets gezegd tegen hem. Diezelfde dag, voordat de auto bij zijn deur kwam, is hij met [eiser] op diens verzoek naar twee pinautomaten is gereden. Hij weet niet hoeveel er gepind is. De vrouw waarover het gaat was een beetje Chinees-Indisch. De getuige herkent desgevraagd de bij het verhoor aanwezige [gedaagde] niet als de vrouw die aan de deur is geweest.
2.5.
[getuige 2] heeft het volgende verklaard:
Hij kent zowel [eiser] als [gedaagde] . [eiser] is een goede vriend van hem Hij is er twee keer bij geweest dat [eiser] bedragen heeft gepind en bedragen heeft afgegeven aan [gedaagde] . Het pinnen gebeurde beide keren in [plaats 1] . Getuige is met de trein naar [plaats 1] gekomen op verzoek van [eiser] . De eerste keer was in de zomer van 2021. Er werd eerst gepind bij het station in [plaats 1] . De rest van de pintransactie waren in de stad, een keer of acht a tien. Getuige is met [eiser] lopend langs de pinautomaten gegaan. In totaal is er ongeveer € 17.000,00 gepind. [eiser] had verteld dat hij het geld aan [gedaagde] moest geven. In diezelfde zomer, een paar dagen of een week na de eerste keer, is het nog een keer zo gegaan. Ook toen is de getuige met de trein naar [plaats 1] gekomen op verzoek van [eiser] , en heeft [eiser] in [plaats 1] op verschillende plekken in de stad gepind. Het was een groot bedrag, misschien wel rond de € 22.000,-. De getuige baseert het totaal gepinde bedrag op het aantal keren dat hij [eiser] heeft zien pinnen: er kon € 2.000,00 per keer gepind worden. De gepinde bedragen zijn beide keren in een grote envelop gedaan. Zowel na de eerste als na de tweede dag pinnen zijn de getuige en [eiser] samen naar een treinstation (Sloterdijk en Schiphol) gegaan en heeft [eiser] beide keren de envelop met het geld afgegeven aan [gedaagde] . De getuige was daar beide keren bij aanwezig.
de beoordeling van de getuigenverklaringen
2.6.
De rechtbank oordeelt dat de verklaring van [getuige 1] onvoldoende concreet is om tot bewijs te kunnen dienen. [getuige 1] weet niet wat er is overhandigd aan de door hem genoemde vrouw. [eiser] heeft hierover niets gezegd aan de getuige. Onduidelijk is dus gebleven of het hier om geld ging en, zo ja, hoeveel geld het dan was. Evenmin is voldoende duidelijk geworden dat de vrouw waar de getuige over heeft verklaard [gedaagde] was. [eiser] heeft het over een tante gehad, maar geen naam genoemd. Al met al levert deze getuigenverklaring geen concreet bewijs voor de stelling dat [eiser] € 73.520,00 heeft gepind en aan [gedaagde] heeft overhandigd.
2.7.
Ook de verklaring van [getuige 2] kan niet bijdragen aan dit bewijs. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [getuige 2] niet overeenstemt met het door [eiser] bij dagvaarding overlegde overzicht van de pintransacties (productie 5), waarvan [eiser] zelf stelt dat dit de gepinde geldbedragen zijn die hij aan [gedaagde] heeft overhandigd. Ter zitting van 26 januari 2024 heeft [eiser] hieraan toegevoegd dat hij per keer maximaal € 2.000,00 kon pinnen en dat vijf keer per dag het maximum was.
[getuige 2] heeft het over twee dagen, waarop meerdere pinopnames zijn gedaan: de eerste dag acht a tien pinopnames, de tweede dag, zo begrijpt de rechtbank uit zijn verklaring, tot aan elf pinopnames. In totaal zou per keer ongeveer € 2.000,00 gepind zijn, wat neerkomt op ongeveer € 39.000,00 op die twee dagen, aldus de getuige. De pinopnames zouden op beide dagen in [plaats 1] zijn gedaan bij verschillende geldautomaten, de twee dagen zouden redelijk dicht op elkaar gelegen zijn in de zomer van 2021.
2.8.
Deze door de getuige beschreven gang van zaken valt evenwel niet te rijmen met het eigen overzicht van [eiser] en de bijgevoegde rekeningafschriften. Weliswaar staan daarop pinopnames die in [plaats 1] gedaan zouden kunnen zijn, gelet op de genoemde locatie, maar niet in de frequentie en bij de verschillende pinautomaten die het volgens de getuige zouden zijn geweest. Gelet op deze inconsistentie van de verklaring van [getuige 2] met de door [eiser] gepresenteerde pinopnames en zijn eigen verklaring daarover ter zitting, kan onvoldoende geloof worden gehecht aan de verklaring van [getuige 2] en wordt die voor het bewijs buiten beschouwing gelaten.
2.9.
In het tussenvonnis van 13 maart 2024 is al overwogen dat de rechtbank uit de door [eiser] overgelegde rekeningoverzichten zelf niet kan afleiden dat hij het bedrag van € 73.520,00 heeft gepind en aan [gedaagde] heeft afgestaan. Uit de getuigenverklaringen, ook niet in onderlinge samenhang beschouwd met het schriftelijk bewijs, valt dit dus evenmin af te [plaats 2] . Dit betekent dat [eiser] niet geslaagd is in het door hem te leveren bewijs. De vordering van [eiser] in vrijwaring om [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen datgene waartoe [eiser] in de hoofdzaak tegen Dela is veroordeeld wordt daarom afgewezen, behoudens ten aanzien van hetgeen hieronder wordt overwogen.
toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.000,00
2.10.
Zoals in het tussenvonnis van 13 maart 2024 is overwogen, zal de rechtbank de vordering van [eiser] ten aanzien van € 1.000,00 toewijzen. Nu [eiser] in de hoofdzaak is veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over het aan DELA te betalen bedrag, zal ditzelfde ook worden toegewezen over dit bedrag, zoals gevorderd en niet (voldoende) weersproken. Omdat niet duidelijk is op welk moment dit bedrag door Yarden aan [eiser] is betaald, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag na doorbetaling daarvan aan [gedaagde] , zijnde 25 augustus 2021.
de proceskosten in de hoofdzaak
2.11.
[eiser] heeft veroordeling gevraagd van [gedaagde] tot betaling van zijn kostenveroordeling in de hoofdzaak. Gelet op de uitkomst van deze vrijwaringsprocedure, [eiser] wordt daarin voor het grootste deel in het ongelijk gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om [gedaagde] te veroordelen in de proceskostenveroordeling van [eiser] in de hoofdzaak.
de proceskosten in de vrijwaringszaak
2.12.
[eiser] is voor een (klein) deel in het gelijk gesteld. [gedaagde] moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Daarbij wordt aangesloten bij de tarieven die passen bij het toegewezen bedrag. De rechtbank zal daarbij, omdat een groot deel van de vordering wordt afgewezen, voor de kosten van salaris advocaat uitgaan van 1 punt. De kosten die verband houden met de mondelinge behandeling en het getuigenverhoor moet [eiser] zelf betalen, omdat hij niet is geslaagd in het bewijs dat betrekking heeft op het grootste deel van zijn vordering.
- dagvaarding € 129,85
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
521,00
(1 punt × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.142,85

3.De beslissing in vrijwaring

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 25 augustus 2021 tot aan de dag van betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.142,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
wijst de vorderingen van [eiser] voor het overige af,
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.