ECLI:NL:RBZWB:2025:1858
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Rechtszaak over kinderbijslag en hoofdverblijf van een kind
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld met betrekking tot zijn recht op kinderbijslag voor zijn zoon. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat hem kinderbijslag toekende vanaf het tweede kwartaal van 2023. Dit bezwaar werd eerder door de SVB niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank had dit besluit in een eerdere uitspraak vernietigd en de SVB opgedragen een nieuw besluit te nemen. De SVB verklaarde het bezwaar van eiser vervolgens ongegrond.
De rechtbank behandelt de kwestie van het hoofdverblijf van het kind en de gevolgen daarvan voor het recht op kinderbijslag. Er wordt vastgesteld dat het kind sinds 5 september 2022 bij eiser woont, maar dat er een ouderschapsplan is waarin staat dat het hoofdverblijf bij de moeder ligt. De rechtbank legt uit dat de SVB de regels mag hanteren die bepalen dat als er een afwijking van de beschikking of het ouderschapsplan is, en deze zes maanden aanhoudt, er sprake is van een bestendige situatie. In dit geval was er een beschikking van de rechtbank op 24 januari 2023 die het hoofdverblijf bij de vader vastlegde, waardoor de SVB besloot dat eiser recht had op kinderbijslag vanaf 1 april 2023.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt. Partijen worden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.