ECLI:NL:RBZWB:2025:185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/1996 tot en met 24/2000 en BRE 24/2000 tot en met 24/2006
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanmaningskosten in verband met navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025, wordt de zaak behandeld van belanghebbenden die in beroep zijn gegaan tegen de aanmaningskosten die door de ontvanger van de belastingdienst in rekening zijn gebracht. Deze aanmaningskosten zijn gerelateerd aan navorderingsaanslagen over de jaren 2008 tot en met 2012. De ontvanger had de aanmaningskosten opgelegd omdat de belanghebbenden de navorderingsaanslagen niet tijdig hadden betaald. Belanghebbenden maakten bezwaar tegen deze kosten, maar de ontvanger verklaarde hun bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen op 22 november 2024 behandeld, waarbij belanghebbenden en hun gemachtigde via een videoverbinding aanwezig waren. De ontvanger werd vertegenwoordigd door mr. [naam 1], [naam 2] en dr. [naam 3].

De rechtbank heeft beoordeeld of de aanmaningskosten terecht zijn opgelegd. Ze concludeert dat de ontvanger bevoegd was om de aanmaningskosten in rekening te brengen, ook al wonen de belanghebbenden sinds 2013 in het buitenland. De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is op de belastingaanslagen en dat er geen uitzonderingen zijn voor belastingplichtigen die in het buitenland wonen. De rechtbank verwerpt ook de stelling van belanghebbenden dat er geen aanmaningskosten in rekening gebracht mogen worden omdat er geen uitstel van betaling is verleend. De rechtbank oordeelt dat de ontvanger niet verplicht was om uitstel van betaling te verlenen, vooral omdat de belanghebbenden geen zekerheid hebben gesteld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, wat betekent dat de aanmaningskosten in stand blijven. De belanghebbenden krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/1996 tot en met 24/2000 en BRE 24/2002 tot en met 24/2006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbenden] , uit [plaats] ( [land] ), belanghebbenden,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de ontvanger van 5 januari 2024.
1.1.
De ontvanger heeft over de jaren 2008 tot en met 2012 aanmaningskosten in rekening gebracht aan belanghebbenden vanwege het onbetaald laten van de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd over deze jaren (de aanmaningskosten). Belanghebbenden hebben tegen deze aanmaningskosten bezwaar gemaakt.
1.2.
De ontvanger heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard en de aanmaningskosten in stand gelaten. Belanghebbenden zijn hiertegen in beroep gekomen.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 november 2024 op zitting behandeld. Belanghebbenden en de gemachtigde van belanghebbenden hebben deelgenomen aan de zitting via een videoverbinding. Namens de ontvanger zijn verschenen: mr. [naam 1] , [naam 2] en dr. [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of invordering van de aanmaningskosten mag plaatsvinden op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving. Bij bevestigende beantwoording van die vraag beoordeelt de rechtbank of de aanmaningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht omdat ten onrechte geen uitstel van betaling aan belanghebbenden is verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanmaningskosten terecht aan belanghebbenden in rekening zijn gebracht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Met dagtekening 19 juni 2020 zijn aan beide belanghebbenden navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2008, 2009, 2011 en 2012 opgelegd.
4.1.
Met dagtekening 20 oktober 2020 is aan beide belanghebbenden een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 opgelegd.
4.2.
Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2012. Daarbij hebben zij tevens een verzoek gedaan tot uitstel van betaling van de betreffende navorderingsaanslagen.
4.3.
De ontvanger heeft aan belanghebbenden meegedeeld dat alleen uitstel van betaling wordt verleend als zij voldoende zekerheid stellen. Als acceptabele vormen van zekerheid noemt de ontvanger een bankgarantie, een hypotheek, een verpanding of een borgstelling.
4.4.
Belanghebbenden hebben geen zekerheid gesteld. De ontvanger heeft vervolgens de verzoeken tot uitstel van betaling van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2012 afgewezen. De daartegen ingestelde administratieve beroepen zijn op respectievelijk 18 mei 2021 en 27 juli 2022 door de directeur afgewezen.
4.5.
Met dagtekening 16 februari 2023 zijn voor de bovenstaande navorderingsaanslagen aanmaningen verstuurd wegens het onbetaald laten van de navorderingsaanslagen. De in rekening gebrachte aanmaningskosten bedragen € 18 per navorderingsaanslag.
4.6.
Op 28 februari 2023 hebben belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten van 16 februari 2023.
4.7.
Belanghebbenden zijn op 30 oktober 2023 via een digitale (video)verbinding gehoord. Van het gesprek is een hoorverslag gemaakt op 30 november 2023.
4.8.
Met dagtekening 5 januari 2024 doet de ontvanger uitspraak op bezwaar en handhaaft de in rekening gebrachte aanmaningskosten.
4.9.
Belanghebbenden stonden van 6 november 2001 tot 14 oktober 2013 ingeschreven op het [adres 1] .
4.10.
Belanghebbenden stonden van 14 oktober 2013 tot 28 september 2017 ingeschreven op het [adres 2] .
4.11.
Belanghebbenden staan van 28 september 2017 tot heden ingeschreven op het [adres 3] .

Motivering

Vooraf.
5. Belanghebbenden hebben zich op het standpunt gesteld dat niet alle relevante stukken tijdig naar hen zijn toegestuurd en artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (hierna: Awb) geschonden is. In de e-mail van 14 september 2023 en de brief van 26 september 2023 hebben belanghebbenden een specificatie opgenomen van de gevraagde stukken. De ontvanger heeft daarover in het verweerschrift verklaard dat een aantal van de gevraagde stukken niet bestaat. De rechtbank acht dat aannemelijk. Verder betreft het stukken die belanghebbenden aan de ontvanger hebben gestuurd. Deze zijn als bijlagen bij de verweerschriften gevoegd. Nu die stukken niet tijdig ter inzage zijn verstrekt, is in zoverre artikel 7:4 , tweede lid Awb geschonden. Omdat het stukken zijn die reeds in het bezit van belanghebbenden waren zal de rechtbank in dit geval geen gevolgen verbinden aan de schending.
Inhoudelijk
5.1.
Een navorderingsaanslag is invorderbaar één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet. [1] Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. [2] Bij verzending van een aanmaning is een belastingschuldige kosten van de aanmaning verschuldigd. [3] De openstaande bedragen op de navorderingsaanslagen zijn tot op heden niet betaald door belanghebbenden en dus hebben zij deze niet voldaan binnen de gestelde termijn. Op grond daarvan heeft de ontvanger zich op het standpunt gesteld dat de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht.
5.2.
Belanghebbenden betwisten dat de hiervoor vermelde wettelijke bepalingen op hen van toepassing zijn nu zij sinds 2013 niet meer in Nederland wonen. Zij stellen dat de Nederlandse wet- en regelgeving op grond waarvan de ontvanger is overgegaan tot het versturen van aanmaningen niet van toepassing is op het grondgebied van [land] . De ontvanger is volgens belanghebbenden dan ook onbevoegd aanmaningskosten in rekening te brengen bij inwoners van [land] .
5.3.
De rechtbank verwerpt de zienswijze van belanghebbenden. In artikel 3 van de Invorderingswet 1990 (hierna; IW) is bepaald dat de ontvanger is belast met de invordering van de rijksbelastingen. Dit is een algemene bepaling die geldt voor alle (Nederlandse) belastingschulden. Hierin is geen uitzondering gemaakt voor belastingschulden van een persoon die in het buitenland woont. Ook elders in de IW is nergens bepaald dat een aanslag, opgelegd aan een belastingplichtige die in het buitenland woont, niet geïnd mag worden. Belanghebbenden hebben een beroep gedaan op artikel 5 IW, maar deze bepaling houdt geen beperking in van de bevoegdheden van de ontvanger, maar bepaalt slechts onder welke (invorderings)functionaris een belastingschuldige ressorteert. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbenden niet ressorteren onder de ontvanger.
5.4.
Ook de stelling van belanghebbenden dat inning(skosten) achterwege moeten blijven omdat op grond van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) geen belasting geheven kan worden van (ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslagen) in het buitenland wonende personen, faalt. Noch artikel 1 van de AWR noch enige andere bepaling in de AWR verzet zich tegen het opleggen van belastingaanslagen aan in het buitenland wonende personen. Dat in artikel 1 AWR is bepaald dat de bepalingen van de AWR “gelden in Nederland bij de heffing van rijksbelastingen” houdt, voor zover hier van belang, slechts in dat het moet gaan om personen die, zoals belanghebbenden, in Nederland te belasten inkomsten hebben genoten.
5.5.
Derhalve kunnen zowel de heffing als de inning van belastingen ten aanzien van een in het buitenland wonende belastingplichtige plaatsvinden op basis van de Nederlandse wetgeving. Bij de inning van belastingen ontstaan pas problemen indien dwangmaatregelen moeten worden toegepast, waarbij de buitenlandse staat betrokken is. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De aanmaning dient te worden gezien als niets meer dan een betalingsherinnering. De aanmaningskosten zijn dan ook, wettelijk bezien, terecht in rekening gebracht.
5.6.
Belanghebbenden hebben zich ook beroepen op artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM in die zin dat geen sprake zou zijn van ‘lawful’ handelen van de ontvanger. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de ontvanger in overeenstemming met het nationale recht en dus ‘lawful’ gehandeld. Ook overigens is door de ontvanger naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd gehandeld met voormeld artikel 1.
5.7.
Belanghebbenden stellen zich in dat geval op het standpunt dat geen aanmaningskosten in rekening gebracht mogen worden nu ten onrechte geen uitstel van betaling is verleend voor de opgelegde navorderingsaanslagen en de daarbij behorende boetes.
5.8.
De rechtbank stelt voorop dat feitelijk geen uitstel van betaling is verleend en dat dan in beginsel de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. Een uitzondering hierop kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen indien bij het in rekening brengen van aanmaningskosten is gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit is het geval indien de ontvanger op grond van wettelijke- of beleidsregels uitstel van betaling had moeten verlenen, maar dit ten onrechte heeft nagelaten. In een dergelijk geval dienen de beschikkingen inzake de aanmaningskosten te worden vernietigd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
5.9.
Het niet verlenen van uitstel is in dit geval niet in strijd met de wet. Artikel 25, lid 1, van de IW bepaalt immers dat uitstel van betaling
kanworden verleend, maar hij verplicht de ontvanger daartoe niet. Bovendien stelt dit artikel dat uitstel van betaling onder voorwaarden kan worden verleend, wat inhoudt dat bij het niet nakomen van die voorwaarden (zoals hier) geen uitstel wordt verleend.
5.10.
De vraag die vervolgens beoordeeld moet worden, is of er beleid bestaat op grond waarvan de ontvanger in het voorliggende geval uitstel van betaling had moeten verlenen. Naar oordeel van de rechtbank is geen sprake van dergelijk beleid. In de Leidraad Invordering 2008, waarin het beleid met betrekking tot de invordering is opgenomen, staat vermeld dat normaal gesproken bij ter discussie staande aanslagen uitstel van betaling wordt verleend. Echter, daarbij wordt ook bepaald dat zekerheid kan worden gevraagd. Indien deze zekerheid niet wordt verstrekt, kan uitstel van betaling worden geweigerd of ingetrokken. [4] In dit geval zijn zekerheden gevraagd aan belanghebbenden en zijn deze zekerheden niet verstrekt. Het vragen van die zekerheden, zoals een bankgarantie, is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Dat belanghebbenden niet in Nederland wonen, dat de navorderingsaanslagen nog niet onherroepelijk vaststaan en dat er naast navorderingsaanslagen ook boetes zijn opgelegd, doet daar niet aan af. Het verzoek om uitstel van betaling is daarom terecht afgewezen.
5.11.
Belanghebbenden hebben zich ook nog beroepen op de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 en artikel 27 OESO modelverdrag, maar hierin volgt de rechtbank belanghebbenden niet. Er is immers geen belastingverdrag gesloten tussen Nederland en Jersey waardoor de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 en het OESO modelverdrag hier niet van toepassing zijn.
5.12.
Al hetgeen belanghebbenden voor het overige hebben aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanmaningskosten in rekening gebracht ten aanzien van het niet betalen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 in stand blijven. Belanghebbenden krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 10 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 9, tweede lid Invorderingswet 1990.
2.Artikel 11 Invorderingswet 1990.
3.Artikel 2 Kostenwet invordering rijksbelastingen.
4.Artikel 25 Leidraad Invordering 2008.