In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025, wordt de zaak behandeld van belanghebbenden die in beroep zijn gegaan tegen de aanmaningskosten die door de ontvanger van de belastingdienst in rekening zijn gebracht. Deze aanmaningskosten zijn gerelateerd aan navorderingsaanslagen over de jaren 2008 tot en met 2012. De ontvanger had de aanmaningskosten opgelegd omdat de belanghebbenden de navorderingsaanslagen niet tijdig hadden betaald. Belanghebbenden maakten bezwaar tegen deze kosten, maar de ontvanger verklaarde hun bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen op 22 november 2024 behandeld, waarbij belanghebbenden en hun gemachtigde via een videoverbinding aanwezig waren. De ontvanger werd vertegenwoordigd door mr. [naam 1], [naam 2] en dr. [naam 3].
De rechtbank heeft beoordeeld of de aanmaningskosten terecht zijn opgelegd. Ze concludeert dat de ontvanger bevoegd was om de aanmaningskosten in rekening te brengen, ook al wonen de belanghebbenden sinds 2013 in het buitenland. De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is op de belastingaanslagen en dat er geen uitzonderingen zijn voor belastingplichtigen die in het buitenland wonen. De rechtbank verwerpt ook de stelling van belanghebbenden dat er geen aanmaningskosten in rekening gebracht mogen worden omdat er geen uitstel van betaling is verleend. De rechtbank oordeelt dat de ontvanger niet verplicht was om uitstel van betaling te verlenen, vooral omdat de belanghebbenden geen zekerheid hebben gesteld.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, wat betekent dat de aanmaningskosten in stand blijven. De belanghebbenden krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.