ECLI:NL:RBZWB:2025:1842

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
02-406834-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal van bankpassen, geld en een auto met oplegging van isd-maatregel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2025, is de verdachte beschuldigd van meerdere diefstallen, waaronder diefstal van bankpassen, geld en een auto. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 maart 2025, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. F. van Peski, heeft de verdenkingen tegen de verdachte uiteengezet, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 december 2024 in Oosterhout bankpassen heeft gestolen en deze heeft gebruikt om geld te pinnen. Daarnaast heeft de verdachte op 25 december 2024 een auto gestolen. De rechtbank oordeelde dat de diefstal van de auto wettig en overtuigend bewezen kon worden op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstallen en heeft een isd-maatregel van twee jaar opgelegd, gezien het langdurige delictspatroon van de verdachte en het hoge recidiverisico. De benadeelde partij, [aangeefster 2], vorderde schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte partieel was vrijgesproken van de diefstal van de goederen waarvoor schadevergoeding werd gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-406834-24
vonnis van de meervoudige kamer van 1 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 maart 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. F. van Peski en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting is als deskundige gehoord mevrouw. [reclasseringswerker] , reclasseringswerker.
Onderhavige strafzaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen verdachte onder parketnummer 02-390653-24.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich
- op 20 december 2024 in Oosterhout heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van goederen (waaronder bankpassen) uit een auto (feit 2);
- op tijdstippen op 20 december 2024 in Oosterhout en/of Tilburg heeft schuldig gemaakt aan diefstal van geld door dit geld te pinnen met een eerder die dag gestolen bankpas (feit 3);
- op 25 december 2024 in Tilburg heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van een personenauto, dan wel aan opzet- of schuldheling van die auto (feit 1).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit ten aanzien van feit 1 primair (de diefstal van de auto op 25 december 2024) vrijspraak, nu verdachte heeft ontkend en niet is vastgesteld wie de auto heeft weggenomen.
Ook voor feit 1 subsidiair (de opzet- dan wel schuldheling van genoemde auto) dient vrijgesproken te worden, nu verdachte enkel als passagier bij anderen in de auto is ingestapt en niets over die auto wist of had moeten weten of vermoeden.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 voert de raadsman aan dat er onvoldoende bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 diefstal van auto
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de diefstal van de auto heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De auto is, zo geeft [aangeefster 1] aan, ontvreemd rond 11:30 uur op het moment dat deze geparkeerd stond in de [straat] te Tilburg.
Op camerabeelden van de gemeente Tilburg met zicht op de [straat] blijkt de auto die straat te verlaten rond 11:29 uur. Vervolgens wordt de auto op verschillende locaties door verschillende camera’s tussen 11:29 uur en 11:32 uur rijdend op beeld vastgelegd. Omstreeks 11:34 uur ziet de politie de auto rijden met daarin slechts één persoon. De politie volgt de auto en brengt deze even later tot stoppen waarbij de bestuurder, verdachte, wordt aangehouden. Het is dan 11:40 uur. Er zijn geen aanwijzingen dat er in de tussentijd personen in of uit de auto zijn gestapt. De politie heeft ook geen andere personen dan verdachte in de auto waargenomen. Met behulp van de Anwb-routeplanner stelt de rechtbank vast dat de auto, gelet op de route die volgt uit de camerabeelden en de waarnemingen van de politie, een afstand van ruim 9 kilometer heeft afgelegd.
De verdachte verklaart dat hij niet de bestuurder is geweest van de auto, maar in [wijk] in die auto is ingestapt bij twee andere jongens en dat één van die jongens vervolgens is afgezet op het station. Wat verdachte hier aangeeft over de locaties waar de gestolen auto zou zijn geweest is naar het oordeel van de rechtbank, gezien het tijdsbestek en de afstanden, niet mogelijk.
De verdachte geeft verder aan dat hij slechts bijrijder was en dat de bestuurder van de auto is gevlucht toen de auto door de politie tot stoppen werd gebracht. De politie ziet echter vanaf 10:34 uur, het moment dat ze de auto zijn gaan volgen, tot aan het moment van aanhouding van verdachte niemand anders dan verdachte in de auto.
Aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen voorwerp (in dit geval de auto) kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat verdachte de auto ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden moet worden gehecht zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de korte tijdspanne tussen het moment van diefstal en het moment van aanhouding van verdachte, te weten ongeveer 11 minuten, en de in die tijd met de auto afgelegde afstand in onderhavige situatie voor het bewijs doorslaggevende omstandigheden zijn. Bij die beoordeling speelt een rol dat verdachte geen aannemelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van de gestolen auto. Dat is voor de rechtbank een omstandigheid die in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen redengevend is voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2 diefstal uit auto
Op basis van het de bewijsmiddelen stelt de rechtbank ten aanzien van feit 2 de volgende feiten en omstandigheden vast.
Bij een diefstal uit een auto op 20 december 2024 tussen 8:05 uur en 8:35 uur te Oosterhout zou, zo geeft [aangeefster 2] aan, een pinpas van de Rabobank zijn ontvreemd. Met deze pinpas wordt op dezelfde dag om 8:56 uur en om 9:33 uur gepind, allebei de keren voor een bedrag van € 25,-. De eerste pintransactie vindt plaats bij een benzinepomp van Total en is vastgelegd door een bewakingscamera. Aan de hand van foto’s van de camerabeelden herkent de politie verdachte als de man die de pintransactie verricht.
Op 25 december 2024 wordt verdachte voor feit 1 aangehouden. Bij zijn fouillering treft de politie twee Rabobankpassen aan op naam van [aangeefster 2] .
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 20 december 2024 de twee bankpassen op naam van [aangeefster 2] heeft gestolen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de volgende doorslaggevende omstandigheden: de korte tijdspanne tussen de diefstal en de pintransactie bij Total en het uitblijven van een aannemelijke, ontzenuwende verklaring van verdachte omtrent de wijze waarop hij in het bezit is gekomen van de bankpassen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de diefstal van de overige goederen genoemd in de tenlastelegging, omdat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat verdachte die goederen heeft gestolen.
De rechtbank spreekt verdachte eveneens vrij van de tenlastegelegde braak of verbreking. Het procesdossier bevat hierover geen informatie.
Feit 3 diefstal van geld
Voor de feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover onder de bespreking van feit 2 is vastgesteld door de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 20 december 2024 tweemaal diefstal van een geldbedrag van € 25,- door middel van een valse sleutel heeft gepleegd.
De eerste diefstal, te weten die om 8:56 uur bij de benzinepomp van Total, kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen op grond van de aangifte van [aangeefster 2] , de camerabeelden van Total en de herkenning van verdachte op die beelden door de politie. De tweede diefstal, te weten die om 9:33 uur, kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden bewezen. Relatief kort na de eerste diefstal waarbij verdachte op camera is te zien (namelijk 37 minuten later) is opnieuw een geldopname gedaan met een van aangeefster gestolen pinpas voor eenzelfde bedrag als bij de eerste diefstal. De rechtbank ziet deze omstandigheden als voor het bewijs doorslaggevende omstandigheden. En ook voor dit feit 3 geldt dat een aannemelijke verklaring van verdachte ten aanzien van het gebruik van de bankpassen is uitgebleven wat bijdraagt aan de bewijskracht van bovengenoemde bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 25 december 2024 te Tilburg een auto ( [kenteken] ), die aan [aangeefster 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 20 december 2024 te [geboorteplaats] meerdere bankpassen, die aan [aangeefster 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
op tijdstippen op 20 december 2024 te [geboorteplaats] of Tilburg, telkens een geldbedrag van 25 euro, (in totaal 50 euro), dat aan [aangeefster 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een betaalpas toebehorend aan die [aangeefster 2] voornoemd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging c.q. de oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: isd-maatregel) voor de duur van 2 jaren .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich, indien een bewezenverklaring voor één of meerdere feiten volgt, aan het oordeel van de rechtbank over de oplegging van de isd-maatregel. Hij verzoekt de duur van de isd-maatregel te beperken tot één jaar en te bepalen dat een tussentijdse beoordeling volgt na zes maanden, zodat dan de stand van zaken kan worden besproken met betrekking tot het vinden van een woonplek.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen een paar dagen schuldig gemaakt aan diefstal van bankpassen uit een auto, vervolgens aan diefstal van geld door met die gestolen bankpas(sen) geld te pinnen en tenslotte aan diefstal van een auto. Dit betreffen vervelende feiten die voor de samenleving als geheel en voor de direct betrokkenen in het bijzonder, overlast en schade opleveren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij vanaf 12-jarige leeftijd (vanaf 2005) meermalen is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de reclasseringsadviezen van 27 december 2024 (vroeghulprapportage) en 12 maart 2025 die over verdachte zijn uitgebracht, en de toelichting daarop van de ter zitting aanwezige deskundige van de reclassering, mevrouw [reclasseringswerker] . De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het overzicht van reclasserings- en hulpverleningscontacten van verdachte over de jaren heen, opgenomen in een reclasseringsadvies van 24 december 2024, welk rapport ter zitting is overgelegd door de deskundige.
De rapporten komen er in de kern op neer dat er sprake is van een langdurig delictspatroon van gewelds- en vermogensdelicten bij verdachte, die als zeer actieve veelpleger wordt aangemerkt. De reclassering ziet op alle leefgebieden instabiliteit. Verdachte heeft geen dagbesteding, geen huisvesting, heeft schulden en is bekend met problematisch middelengebruik. Daarbij vertoont hij agressief gedrag, is er sprake van problematiek voorkomend uit een licht verstandelijke beperking en heeft hij een pro-criminele houding, aldus de reclassering. Vanuit zowel vrijwillig als strafrechtelijk kader hebben ingezette interventies volgens de reclassering niet kunnen leiden tot een afname van het als hoog ingeschatte recidiverisico. Eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasseringstoezichten of andere justitiële maatregelen hebben immers niet geleid tot (blijvende) gedragsverandering. De reclassering is van mening dat gedragsverandering alleen haalbaar is, wanneer dit in een drang- en dwangkader, zoals de isd-maatregel, plaatsvindt. Een verplicht reclasseringstoezicht biedt hiervoor naar de mening van de reclassering onvoldoende kader.
De rechtbank is op grond van de bevindingen van de reclassering en het verhandelde ter zitting van oordeel dat het opleggen van de isd-maatregel wenselijk en noodzakelijk is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaromtrent stelt. Immers, op de door verdachte begane misdrijven is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl hij in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf is veroordeeld. De in deze zaak bewezen geoordeelde diefstallen - gepleegd op 20 en 25 december 2024 - zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verder moet, zoals blijkt uit de rapporten van de reclassering, er ernstig rekening mee worden gehouden, dat verdachte weer een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel. Tot slot wordt ook aan de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers voldaan. Er zijn namelijk over een periode van vijf jaren tegen verdachte meer dan tien processen-verbaal opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank zal de isd-maatregel opleggen voor de duur van twee jaar. Een beperking van de duur tot één jaar, zoals door de verdediging bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toereikend om een bestendige gedragsverandering te kunnen bereiken, gelet op de vele pogingen tot gedragsverandering die er in de loop van de tijd al – zonder resultaat – hebben plaatsgevonden en op de door de reclassering noodzakelijk geachte langdurige zorg en begeleiding. Daarbij vertrouwt de rechtbank er wel op dat zo voortvarend mogelijk aan de slag gegaan wordt met het opstellen van een plan van aanpak gericht op het vinden van een stabiele en geschikte woonplek met de juiste nazorg. De rechtbank gaat ervan uit dat bij het opstellen van dat plan van aanpak de eerdere onderzoeken over verdachte als startpunt worden genomen. Nu ter zitting namens de reclassering door mevrouw [reclasseringswerker] is toegezegd dat in lijn met het bovenstaande zal worden gehandeld, zal de rechtbank niet beslissen tot een tussentijdse beoordeling, zoals gevraagd door de verdediging. Zo nodig kan de verdediging gedurende de uitvoering van de isd-maatregel verzoeken om een tussentijdse beoordeling.
De rechtbank zal, gelet op de noodzakelijk geachte langdurige zorg en begeleiding, de door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd niet in mindering brengen op de duur van de isd-maatregel.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert een schadevergoeding van in totaal
€ 3.966,45 voor feit 2.
Het betreft vergoeding voor materiële schade bestaande uit:
*laptop HP € 1149,00
*voeding laptop € 18,95
*identiteitskaart € 78,50
*schoudertas goyard € 2500,00
*apple airpods pro € 220,00
Nu verdachte partieel is vrijgesproken van diefstal van de goederen waarvoor schadevergoeding wordt gevorderd, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat mocht zij aan beoordeling zijn toegekomen dat zij net als de officier van justitie en de verdediging ziet dat de vordering onvoldoende onderbouwd zou zijn om voor toewijzing in aanmerking te komen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Diefstal;
feit 2:Diefstal;
feit 3:Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 april 2025
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 25 december 2024 te Tilburg, althans in Nederland, een auto ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 december 2024 te Tilburg, althans in Nederland, een auto, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 20 december 2024 te Oosterhout, althans in Nederland, een adapter van een laptop en/of een tas en/of een identiteitskaart en/of een of meerdere bankpassen en/of Apple airpods en/of een laptop, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster 2] en/of [bedrijf] B.V., in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 20 december 2024 te Oosterhout en/of Tilburg, althans in Nederland, (telkens) een geldbedrag (van 25 euro, in totaal
50 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed en/of geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een of meerdere betaalpassen toebehorend aan die [aangeefster 2] voornoemd;
( art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )