ECLI:NL:RBZWB:2025:1838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
11414317 CV EXPL 24-4183 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens huurachterstand met bijzondere overwegingen voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting Thuisvester en gedaagden, die een woning huren van Thuisvester. De eisende partij, Thuisvester, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van meer dan vijf maanden. De huurachterstand was ontstaan door financiële problemen van gedaagden, die onder andere te maken hadden met ontslag van [gedaagde 1] en een afwijzing van een bijstandsuitkering. Thuisvester had voldaan aan de verplichtingen uit het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening en stelde dat de huurachterstand inmiddels was opgelopen tot € 5.477,06, waarvan gedaagden € 2.366,04 hadden betaald, waardoor er nog een achterstand van € 3.111,02 resteerde.

Tijdens de zitting erkenden gedaagden de huurachterstand, maar voerden zij aan dat hun situatie was verslechterd door intimidatie en bedreigingen in hun woonomgeving. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand van meer dan vijf maanden een ernstige tekortkoming vormde, die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De belangen van de minderjarige kinderen van gedaagden werden meegewogen, maar de rechter concludeerde dat dit niet voldoende was om de ontbinding te voorkomen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op twee maanden na betekening van het vonnis, rekening houdend met de belangen van de kinderen. Thuisvester werd ook in het gelijk gesteld wat betreft de gevorderde huurachterstand en de proceskosten, die gedaagden moesten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11414317 \ CV EXPL 24-4183
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
STICHTING THUISVESTER,
te Oosterhout,
eisende partij,
hierna te noemen: Thuisvester,
gemachtigde: W.A. Mies en M.J.F. Bakkers,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: gedaagden en afzonderlijk aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
procederend in persoon door [gedaagde 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 december 2024
- de mondelinge behandeling van 21 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en het door Thuisvester bij die gelegenheid overgelegde overzicht van de huidige huurachterstand.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
- Gedaagden huren van Thuisvester de woning aan het [adres] te [plaats] . Tot het gezin van gedaagden behoren ook hun drie minderjarige kinderen.
- De laatstelijk verschuldigde huurprijs bedraagt € 606,96 per maand.
- De maandelijkse huur dient bij vooruitbetaling te worden voldaan.
- Thuisvester heeft voldaan aan de verplichtingen uit het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening.

3.Het geschil

3.1.
Thuisvester vordert - samengevat - om bij vonnis:
1. de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden,
2. gedaagden te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde,
3. gedaagden te veroordelen tot betaling van € 3.111,02 aan achterstallige huur, gebruiksvergoeding/schadevergoeding, te vermeerderen met rente en kosten,
4. gedaagden te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt Thuisvester in haar dagvaarding dat sprake is van een ernstige tekortkoming aan de zijde van gedaagden, nu zij de maandelijkse huurbedragen onbetaald laten. Gedaagden hebben over de periode van september 2022 tot en met november 2024 een huurachterstand laten ontstaan van € 5.057,70. Vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten bedraagt dit € 5.477,06. Gedaagden hebben een bedrag van € 2.366,04 betaald, zodat de achterstand nog € 3.111,02 bedraagt. Ontbinding van de huurovereenkomst is daarom gerechtvaardigd.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer, ook namens [gedaagde 2] . Gedaagden erkennen dat er een huurachterstand is ontstaan. De oorzaak hiervan is dat [gedaagde 1] ontslag heeft moeten nemen van zijn werk omdat hij vreest voor de veiligheid van zijn gezin. Hierdoor mist hij inkomsten. Ook ontvangt hij geen bijstandsuitkering, omdat een verzoek daartoe is afgewezen. Gedaagden leven van leningen en financiële hulp van familie en vrienden. Volgens [gedaagde 1] is zijn gezin niet veilig in de huidige woonomgeving. Hij voert aan dat zij geïntimideerd en bedreigd worden door de buurt en dat sprake is van haatzaaiing. Hij stelt dat hij hiervan melding heeft gemaakt bij de gemeente en Thuisvester, maar dat zij geen hulp krijgen. Het gezin wil graag verhuizen naar Breda of een andere plaats waar zij veilig kunnen wonen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Huurachterstand
4.1.
Ter zitting heeft Thuisvester een nieuw overzicht overgelegd waaruit blijkt dat de huurachterstand tot en met de maand februari 2025 € 3.905,58 bedraagt. [gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat hij nog een maand huur heeft betaald van € 606,96. De ontvangst van deze betaling is door Thuisvester bevestigd. De huidige huurachterstand bedraagt na aftrek van deze betaling € 3.298,62. Gedaagden hebben de door Thuisvester gestelde huurachterstand niet betwist, zodat voornoemd bedrag aan huurachterstand toewijsbaar is. Ook de gevorderde verschenen rente tot en met 1 november 2024 van € 261,47 zal worden toegewezen evenals de gevorderde toekomstige rente over € 2.691,66 vanaf 2 november 2024.
Ontbinding en ontruiming
4.2.
Ingevolge artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.3.
Gedaagden zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun betalingsverplichtingen aan Thuisvester. Op het moment van dagvaarden bestond er een huurachterstand van ruim vijf maanden en tijdens de procedure is deze achterstand niet ingelopen. In zijn algemeenheid wordt een achterstand van drie maanden huur in beginsel voldoende geacht om een huurovereenkomst te ontbinden en de huurder te veroordelen om het gehuurde te ontruimen. Omdat sprake is van een huurachterstand van meer dan vijf maanden, is van een tekortkoming van geringe betekenis daarom geen sprake.
4.4.
Het belang van de minderjarige kinderen van gedaagden moet ingevolge artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind een eerste overweging vormen. Dat betekent echter niet dat een huurovereenkomst met een huurder met minderjarige kinderen niet mag worden ontbonden. Ook de ouders van minderjarige kinderen zijn in principe verantwoordelijk voor tekortkomingen die tot ontruiming kunnen leiden. Het feit dat gedaagden minderjarigen kinderen hebben weegt dus wel mee, maar het betekent niet dat gedaagden in de woning kunnen blijven wonen zonder huur te betalen. Hierbij geldt dat de daartegenover staande belangen van Thuisvester steeds groter worden, omdat er geen zicht is op een inkomen, gedaagden geen uitkering ontvangen maar leven van hulp van familie en vrienden en de kans groot is dat de huurachterstand verder zal oplopen. Daarnaast komen de door gedaagden aangevoerde persoonlijke omstandigheden, te weten dat [gedaagde 1] zijn baan heeft opgegeven in verband met vrees voor onveiligheid van zijn gezinsleden, hoe vervelend ook, voor zijn rekening en risico en weegt dit niet op tegen het belang van Thuisvester bij eventuele ontbinding en ontruiming van de woning opdat zij deze kan verhuren aan een huurder die wel tijdig en volledig de huurpenningen voldoet.
4.5.
Gezien het bovenstaande rechtvaardigt de huidige huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst. Daarom wordt de huurovereenkomst ontbonden. Als gevolg daarvan wordt de vordering tot ontruiming ook toegewezen. Wel ziet de kantonrechter, gezien de belangen van de minderjarige kinderen aanleiding om een ruimere ontruimingstermijn te bepalen dan gevorderd. De ontruimingstermijn zal worden bepaald op twee maanden na betekening van het vonnis. De gevorderde gebruiks-/schadevergoeding tot aan het moment van ontruiming is eveneens toewijsbaar. De wettelijke huurverhoging is enkel toewijsbaar over de bedragen die op grond van de overeenkomst verschuldigd zijn, zodat de wettelijke huurverhoging over de gebruiks-/schadevergoeding, na ontbinding van de huurovereenkomst, niet wordt toegewezen.
4.6.
De kantonrechter merkt nog op dat Thuisvester – na het betoog van [gedaagde 1] tijdens de mondelinge behandeling over zijn vrees voor de veiligheid van zijn gezin vanwege de buurt, waarvan Thuisvester niet op de hoogte was - heeft aangeboden om in gesprek te willen gaan met gedaagden en om te bezien wat de mogelijkheden zijn voor het vinden van andere woonruimte waar gedaagden en hun kinderen zich veilig zouden kunnen voelen. De kantonrechter merkt in dit kader op dat Thuisvester niet verplicht is van het vonnis tot ontruiming gebruik te maken. Een goede betalingsregeling, die stipt wordt nagekomen, en tijdige betaling van de lopende huur leiden er vaak toe dat het niet tot een ontruiming van het gehuurde komt. Daarbij is wel van belang dat [gedaagde 1] in gesprek gaat met Thuisvester en een oplossing zoekt voor de betalingsproblemen. De kantonrechter heeft het vorenstaande meegewogen bij de belangenafweging en gaat ervan uit dat beide partijen zich conform het vorenstaande zullen handelen.
4.7.
Thuisvester vordert een bedrag van € 157,89 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Thuisvester heeft aan gedaagden een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.8.
Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Thuisvester worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,75
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.228,75

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt met ingang van de dag na heden de tussen Thuisvester en gedaagden bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen te [plaats] , [adres] ,
5.2.
veroordeelt gedaagden om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, en de woning ter vrije en algehele beschikking te stellen van Thuisvester,
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van € 3.560,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.691,66 vanaf 2 november 2024 tot de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 157,89 aan buitengerechtelijke incassokosten
5.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk aan Thuisvester tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 606,96 per maand, te rekenen vanaf de dag van ontbinding van de huurovereenkomst tot de dag waarop Thuisvester weer de beschikking over het gehuurde krijgt,
5.6.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten van € 1.228,75, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.