Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting Thuisvester en gedaagden, die een woning huren van Thuisvester. De eisende partij, Thuisvester, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van meer dan vijf maanden. De huurachterstand was ontstaan door financiële problemen van gedaagden, die onder andere te maken hadden met ontslag van [gedaagde 1] en een afwijzing van een bijstandsuitkering. Thuisvester had voldaan aan de verplichtingen uit het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening en stelde dat de huurachterstand inmiddels was opgelopen tot € 5.477,06, waarvan gedaagden € 2.366,04 hadden betaald, waardoor er nog een achterstand van € 3.111,02 resteerde.
Tijdens de zitting erkenden gedaagden de huurachterstand, maar voerden zij aan dat hun situatie was verslechterd door intimidatie en bedreigingen in hun woonomgeving. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand van meer dan vijf maanden een ernstige tekortkoming vormde, die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De belangen van de minderjarige kinderen van gedaagden werden meegewogen, maar de rechter concludeerde dat dit niet voldoende was om de ontbinding te voorkomen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op twee maanden na betekening van het vonnis, rekening houdend met de belangen van de kinderen. Thuisvester werd ook in het gelijk gesteld wat betreft de gevorderde huurachterstand en de proceskosten, die gedaagden moesten vergoeden.