ECLI:NL:RBZWB:2025:1821

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
10966273 \ CV EXPL 24-711 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor het verliezen van leaseauto door deze mee te geven aan een derde

In deze zaak vordert BMW Financial Services Nederland B.V. hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag van € 60.523,32, als gevolg van het verlies van een leaseauto. De leaseovereenkomst voor een BMW X2 werd op 17 maart 2020 gesloten, maar de auto werd niet teruggebracht na een proefrit door een derde. De auto werd later met valse kentekenplaten in Duitsland teruggevonden. BMW heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesommeerd tot betaling van de vervangende waarde van de auto, maar slechts een deel van het bedrag is betaald. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, omdat [gedaagde 2] verwijtbaar heeft gehandeld door de auto aan een derde mee te geven zonder toestemming van BMW. De rechtbank bevestigt dat de voorwaarden van de leaseovereenkomst van toepassing zijn en dat de boekwaarde van de auto moet worden vergoed. De vordering van BMW wordt grotendeels toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10966273 \ CV EXPL 24-711
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
BMW FINANCIAL SERVICES NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: BMW,
gemachtigde: [gemachtigde] c.s.,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende in de gemeente Bergen op Zoom op een geheim adres,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juni 2024 en de daarin genoemde stukken,
- het bericht van 23 oktober 2024 met producties van BMW,
- het bericht van 1 november 2024 met producties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
- de mondelinge behandeling van 5 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] is de bestuurder van [gedaagde 1] .
2.2.
[gedaagde 1] heeft met BMW een leaseovereenkomst gesloten voor de huur van een BMW X2 met [kenteken] (hierna: de auto) met ingang van 17 maart 2020, voor de duur van 2 jaar. De auto had bij aanvang van de overeenkomst een nieuwprijs van € 60.316,79.
2.3.
In de ‘Algemene voorwaarden operational lease’ (hierna: de voorwaarden) is onder andere het volgende opgenomen:
[…]
14.4.
Als de verzekering is opgenomen in de Overeenkomst, dan mag Lessor in de volgende gevallen de Overeenkomst direct beëindigen zonder dat een ingebrekestelling nodig is:
[…]
- Bij diefstal of verlies.
U moet dan de boekwaarde van het Voertuig aan Lessor vergoeden.[…]
[…]
18.2.
Als u de Overeenkomst wilt laten overnemen door een derde, dan moet u dit schriftelijk bij Lessor aanvragen. In het geval dat Lessor hiervoor toestemming verleent, mag Lessor aanvullende
voorwaarden en eisen stellen. U moet bovendien een vergoeding aan Lessor betalen voor administratie- en onderzoekskosten.
[…]”
2.4.
[gedaagde 1] heeft de auto aan de heer [naam] samen met het kentekenbewijs afgegeven voor het maken van een proefrit van twee dagen. [naam] heeft de auto niet teruggebracht.
2.5.
De auto is nadien met valse kentekenplaten in Duitsland teruggevonden. Een derde heeft de auto voor € 20.000,00 te goeder trouw gekocht.
2.6.
BMW heeft, nadat zij via [gedaagde 2] bekend is geworden dat de auto was ontvreemd, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 31 augustus 2021 verzocht om binnen tien dagen tot betaling van de vervangende waarde van de auto over te gaan.
2.7.
[gedaagde 1] heeft na herhaalde sommatie in totaal € 5.400,00 betaald.

3.Het geschil

3.1.
BMW vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 60.523,32 (bestaande uit € 47.544,03 aan hoofdsom, € 7.131,60 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 11.247,69 aan wettelijke handelsrente, minus € 5.400,00 aan ontvangen betalingen), te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 23 januari 2024, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.
BMW legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] heeft met BMW een overeenkomst gesloten voor de lease (huur) van een auto. Op de overeenkomst zijn de voorwaarden van toepassing, waarin onder meer is opgenomen dat de huurder bij verlies of diefstal van de auto gehouden is de boekwaarde van de auto te betalen. De boekwaarde van de auto bedroeg op 6 juni 2021 € 41.744,51. Op grond van de voorwaarden heeft BMW ook kosten in rekening gebracht voor de meer dan afgesproken aantal gereden kilometers van € 4.267,24. Daarnaast vordert BMW een onbetaalde leasetermijn van € 664,28, motorrijtuigenbelasting van € 459,00 en vergoeding van een verkeersboete van € 409,00. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen op grond van de voorwaarden 15% van de hoofdsom. [gedaagde 2] is naast [gedaagde 1] ook aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad en bestuurdersaansprakelijkheid. Doordat [gedaagde 2] de auto aan [naam] heeft meegegeven, heeft hij verwijtbaar gehandeld. Daardoor heeft [gedaagde 2] ook bewerkstelligd dat BMW is benadeeld in haar verhaalsmogelijkheden, wat bestuurdersaansprakelijkheid oplevert. Daarnaast is [gedaagde 1] na de ontvreemding gestopt met betalen voor de auto, wat als wanbestuur van [gedaagde 2] kan worden aangemerkt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn meermaals gesommeerd tot betaling, waardoor zij buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn. Ook verkeren zij in verzuim, zodat zij rente verschuldigd zijn.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van BMW, met veroordeling van BMW in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde 1] voert primair het volgende aan. De voorwaarden zijn niet van toepassing, omdat deze niet bij het aangaan van de overeenkomst ter hand zijn gesteld. Ook zijn de voorwaarden niet geparafeerd, zoals in de overeenkomst is voorgeschreven. Subsidiair betwist [gedaagde 1] de hoogte van de boekwaarde. De auto is in Duitsland verkocht voor € 20.000,00 met een kilometerstand van ongeveer 104.000 km. De vordering van BMW is daarom voor slechts € 20.000,00 toewijsbaar. [gedaagde 1] betwist de overige posten van de hoofdsom, nu deze niet zijn onderbouwd, evenals de redelijkheid van de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.5.
[gedaagde 2] voert primair het volgende aan. [gedaagde 2] vindt dat hem geen persoonlijk, ernstig verwijt valt te maken. Hij heeft gedaan wat in de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verwacht. Zo heeft hij een kopie van het rijbewijs van [naam] gemaakt, voordat hij de auto aan hem meegaf. [gedaagde 2] vindt dat hij daarom niet aansprakelijk is voor de boekwaarde van de auto. De overige posten van de hoofdsom zijn het gevolg van de ontbinding van de overeenkomst met [gedaagde 1] en dus niet gerelateerd aan het handelen van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is de buitengerechtelijke incassokosten niet verschuldigd, omdat geen brief in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW is verzonden. Voor zover [gedaagde 2] rente verschuldigd is, is dat hooguit de wettelijke rente en niet de wettelijke handelsrente. Subsidiair deelt [gedaagde 2] de verweren van [gedaagde 1] .
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De voorwaarden zijn van toepassing
4.1.
Anders dan door [gedaagde 1] aangevoerd, zijn de voorwaarden wel op de overeenkomst van toepassing. [gedaagde 1] heeft voor ontvangst van de voorwaarden getekend. Dat houdt in dat de kantonrechter ervan uitgaat dat de voorwaarden wel ter hand zijn gesteld en deze dus op de overeenkomst van toepassing zijn.
De boekwaarde van de auto moet worden vergoed
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] de auto is verloren, althans dat deze is gestolen. Dat houdt in dat BMW op grond van de voorwaarden de overeenkomst met [gedaagde 1] mocht ontbinden en [gedaagde 1] de boekwaarde van de auto aan BMW moet terugbetalen.
4.3.
[gedaagde 2] is naar oordeel van de kantonrechter persoonlijk aansprakelijk. Hij heeft immers met zijn handelswijze bewerkstelligd dat [gedaagde 1] haar verplichtingen niet kon nakomen (namelijk het teruggeven van de auto), terwijl hij wist of had moeten begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [gedaagde 2] had moeten dan wel kunnen begrijpen dat hij de auto niet zonder toestemming van BMW aan een derde mocht aanbieden, ongeacht of hij mocht vertrouwen op de betrouwbaarheid van die derde. Dit volgt mede uit artikel 18.2 van de voorwaarden. Dat maakt dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de opgetreden schade, omdat hem een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Deze schade voor BMW bestaat uit de boekwaarde van de auto.
Hoogte van de boekwaarde
4.4.
Zoals hiervoor overwogen, zijn zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk tot betaling van de boekwaarde van de auto. Ter zitting heeft BMW de hoogte van de boekwaarde nader gemotiveerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben tegen deze nadere motivering geen inhoudelijk nader verweer gevoerd. Dat houdt in dat de kantonrechter aan de aanvankelijke verweren van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voorbij zal gaan en dat de kantonrechter van € 41.744,51 als de hoogte van de boekwaarde van de auto, zoals door BMW opgegeven, zal uitgaan.
Overige kosten
4.5.
De overige door BMW gevorderde kosten als onderdeel van de hoofdsom, zoals onder meer de afrekening van het aantal gereden kilometers, motorrijtuigenbelasting en leasetermijn, van in totaal € 5.799,52 zijn door BMW deugdelijk onderbouwd en als onvoldoende door [gedaagde 1] weersproken jegens [gedaagde 1] toewijsbaar.
4.6.
De kilometerafrekening is een direct gevolg van de ontbinding van de overeenkomst tussen BMW en [gedaagde 1] , welke ontbinding het gevolg is van het handelen van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is daarom tevens aansprakelijk voor deze kosten van in totaal € 4.267,24. Nu BMW onvoldoende heeft onderbouwd waarom [gedaagde 2] aansprakelijk is voor het overige deel van de kosten, zullen deze jegens [gedaagde 2] worden afgewezen.
Rente
4.7.
Nu aan de wettelijke vereisten is voldaan, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wettelijke rente verschuldigd. De gevorderde wettelijke rente is op grond van de wet niet toewijsbaar over al berekende rente voor zover deze niet over een geheel jaar verschuldigd is.
4.8.
Omdat de betalingsverplichting van [gedaagde 1] voortvloeit uit een handelsovereenkomst, is zij de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd. De grondslag voor de betalingsverplichting van [gedaagde 2] is niet die overeenkomst, maar onrechtmatige daad. [gedaagde 2] is daarom wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
BMW vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 7.131,60 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.250,44 bij € 47.544,03 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 1.250,44 toe. [gedaagde 2] zal slechts worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding behorende bij het bedrag dat hij aan BMW verschuldigd is, zijnde € 1.235,12.
Totaal te betalen bedragen
4.10.
De reeds verrichte betalingen van in totaal € 5.400,00 van [gedaagde 1] strekken in mindering op de vorderingen.
4.11.
Het voornoemde houdt in dat [gedaagde 1] in totaal € 43.394,47 (€ 41.744,51 + € 5.799,52 + € 1.250,44 - € 5.400,00) en dat [gedaagde 2] tot een bedrag van € 41.846,87 (€ 41.744,51 + € 4.267,24 + € 1.235,12 - € 5.400,00) mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling aan BMW.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van BMW worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
116,39
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.290,39
Hoofdelijkheid
4.13.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag (waarvoor zij mede aansprakelijk is) te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, en wel zo dat als de een betaalt de ander tot het bedrag van die (deel-)betaling zal zijn gekweten, om aan BMW te betalen een bedrag van € 41.846,87 aan boekwaarde, kilometerafrekening en buitengerechtelijke incassokosten,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] voorts om aan BMW te betalen een bedrag van € 1.547,60, bestaande uit € 1.532,28 aan overige kosten en het meerdere aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over (het totaalbedrag van) € 43.394,47, met ingang van 23 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over (het mede voor zijn rekening komende bedrag van) € 41.846,87, met ingang van 23 januari 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, en wel zo dat als de een betaalt de ander tot het bedrag van die (deel-)betaling zal zijn gekweten, in de proceskosten van € 3.290,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.