ECLI:NL:RBZWB:2025:1817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
02-168324-24; 02-289957-23 (tul); 02-295609-24 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht, bedreiging, voorhanden hebben van balletjespistool en boksbeugel, opzettelijk een telefoon aan het beslag onttrekken, vrijspraak gewapende overval, positieve ontwikkelingen, werkstraf, TUL toegewezen

Op 31 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008. De zaak betreft meerdere feiten, waaronder bedreiging, het voorhanden hebben van een balletjespistool en een boksbeugel, en het opzettelijk onttrekken van een telefoon aan beslag. De zitting vond plaats op 17 maart 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan het vonnis gehecht.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de gewapende straatroof, omdat de verklaringen van de aangever en de verdachte op essentiële punten van elkaar verschilden en er onvoldoende bewijs was om de verklaring van de aangever te ondersteunen. Echter, de rechtbank achtte de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van de boksbeugel en het balletjespistool wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de boksbeugel voorhanden heeft gehad, maar ontkende dat het balletjespistool van hem was.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. Uiteindelijk werd een werkstraf van 80 uren opgelegd, met aftrek van voorarrest, en werd de voorwaardelijke werkstraf van 30 uren die eerder was opgelegd, ten uitvoer gelegd. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-168324-24; 02-289957-23 (tul); 02-295609-24 (ttz gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 17 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02-168324-24
Feit 1: op 13 mei 2024 samen met (een) ander(en) [aangever] met geweld en onder dreiging van een vuurwapen heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van € 30,-.
Dit is primair tenlastegelegd als een gewapende straatroof en subsidiair als mishandeling;
Feit 2: op 16 mei 2024 [aangever] heeft bedreigd;
Feit 3: op 21 mei 2024 een balletjespistool en een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
parketnummer 02-295609-24
op 6 augustus 2024 opzettelijk een telefoon waarop krachtens de wet beslag was gelegd, heeft onttrokken en verborgen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
parketnummer 02-168324-24
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde gewapende straatroof en baseert zich daarbij op de verklaring van de aangever, het WhatsApp-gesprek tussen aangever en [getuige 1] waarin wordt gesproken over het voorval met verdachte en ‘‘
die Nakkoe’’ (dat in straattaal vuurwapen betekent) en de overige bewijsmiddelen in het dossier. De officier van justitie neemt de verklaring van de aangever als uitgangspunt, nu er geen reden is om aan die verklaring te twijfelen en de verklaring van aangever op een aantal essentiële punten door ander bewijs in het dossier wordt ondersteund. Verder hecht zij er waarde aan dat de aangever meerdere keren en gedetailleerd over de gewapende straatroof heeft verklaard, waarbij zijn omschrijving van het vuurwapen overeenkomt met het vuurwapen dat enkele dagen later in de woning van verdachte door de politie is aangetroffen.
Ook feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van [getuige 2] , het camerabeeld waarop te zien is dat verdachte een agressieve houding aanneemt en handbewegingen maakt en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij iets tegen aangever heeft gezegd en dat hij boos was.
De officier van justitie stelt dat ook feit 3 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting ten aanzien van het voorhanden hebben van de boksbeugel en de overige bewijsmiddelen in het dossier, waarbij de officier van justitie opmerkt dat het door de politie aangetroffen balletjespistool enkele dagen eerder door verdachte bij de gewapende straatroof onder feit 1 is gebruikt.
parketnummer 02-295609-24
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02-168324-24
Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit kan komen en verzoekt om die reden verdachte hiervan vrij te spreken. Naast dat het dossier geen steunbewijs voor de verklaring van de aangever bevat, acht de verdediging die verklaring ook ongeloofwaardig. Verdachte heeft met aangever gesproken over het afhandelen van de schade aan de scooter. Daarbij is geen geweld gebruikt en er is niet gedreigd. Dat er in de woning van verdachte enkele dagen later een balletjespistool is aangetroffen, betekent niet dat verdachte aangever daarmee heeft bedreigd. Verder is het op basis van het dossier niet duidelijk geworden met wie verdachte een nauwe en bewuste samenwerking zou hebben gehad.
De verdediging verzoekt verdachte van feit 2 vrij te spreken, nu er geen steunbewijs voor de verklaring van de aangever is. Als het gaat om de geloofwaardigheid van de verklaringen merkt de verdediging op dat aangever niets heeft verklaard over het voorval met het broertje van verdachte dat in de periode tussen feit 1 en 2 heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van feit 3 refereert de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de boksbeugel aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft het balletjespistool verzoekt de verdediging om verdachte hiervan vrij te spreken. Verdachte ontkent dat het balletjespistool van hem is of dat hij er wetenschap van had.
parketnummer 02-295609-24
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank, waarbij de verdediging opmerkt dat verdachte goede intenties had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-168324-24
Feit 1
De aangever heeft, kort samengevat, verklaard dat hij op 13 mei 2024 samen met [getuige 1] van verdachte moest meelopen naar een steegje, nadat hij de scooter (zo bleek later: van verdachte) had verplaatst. Vervolgens heeft verdachte aangever geslagen, een vuurwapen tegen zijn hoofd gehouden en gezegd dat aangever en [getuige 1] op hun knieën moesten, hetgeen zij ook deden. Aangever moest € 100,- betalen, omdat hij de scooter had gestolen en er schade aan de scooter zat. Aangever had slechts € 30,- bij zich, welk bedrag verdachte heeft gepakt.
Verdachte heeft steeds stellig ontkend dat hij betrokken is geweest bij deze gewapende straatroof. Verdachte heeft, kort samengevat, verklaard dat hij aangever met zijn scooter zag lopen, waarna hij aangever heeft aangesproken. Verdachte zag dat er schade aan de scooter zat. Aangever heeft vervolgens voor de schade aan de scooter € 30,- aan verdachte gegeven.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van aangever, verdachte en [getuige 1] af dat verdachte en aangever op 13 mei 2024 in [plaats 1] aanwezig zijn geweest en dat er een voorval met een scooter heeft plaatsgevonden, welke scooter kort daarvoor door aangever is verplaatst. Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, is niet duidelijk geworden wat er vervolgens op 13 mei 2024 precies is gebeurd en of er inderdaad sprake is geweest van een gewapende straatroof en/of een mishandeling. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangever en verdachte op essentiële punten van elkaar verschillen. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om meer gewicht toe te kennen aan de verklaring van aangever of juist aan de verklaring van verdachte. De verklaring van aangever wordt op relevante onderdelen niet ondersteund en zelfs tegengesproken door de verklaring van [getuige 1] . Zo heeft [getuige 1] verklaard dat hij er niet bij was in het steegje, dat hij niet op zijn knieën is gegaan en hij zegt geen vuurwapen te hebben gezien. In het dossier bevinden zich verder geen andere stukken die de verklaring van aangever op essentiële punten voldoende ondersteunt. Gelet daarop kan de rechtbank niet (met voldoende zekerheid) vaststellen wat er zich op 13 mei 2024 heeft afgespeeld. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van zowel de primair tenlastegelegde gewapende straatroof als de subsidiair tenlastegelegde mishandeling.
Feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 16 mei 2024 op de school van aangever aanwezig was, dat hij voor het raam van de kamer van de conciërge heeft gestaan waar aangever zich op dat moment bevond en dat hij iets tegen aangever heeft gezegd. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op dat moment boos was, maar verdachte ontkent dat hij een snijdende beweging met zijn hand heeft gemaakt. De rechtbank stelt op basis van het camerabeeld en de overige bewijsmiddelen in het dossier vast dat verdachte een boze en dreigende houding aanneemt op het moment dat hij voor het raam van de kamer van de conciërge staat en dat verdachte met zijn linkerhand een beweging ter hoogte van de bovenzijde van zijn borst maakt. Die handbeweging en de boze en dreigende houding van verdachte, samen bezien met zijn verklaring ter terechtzitting, is ondersteunend voor de verklaring van de aangever. Die verklaarde dat verdachte riep dat hij aangever dood ging maken, waarbij verdachte met zijn hand een snijdende beweging langs zijn hals maakte. Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met enig misdrijf tegen het leven gericht heeft bedreigd.
Feit 3
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de boksbeugel, die door de politie samen met de identiteitskaart van verdachte in zijn jaszak is aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Verdachte ontkent ter terechtzitting dat het balletjespistool van hem is en dat hij wetenschap van het balletjespistool had. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat het zwarte pistool ‘‘
een balletjespistool van de kermis is’’ en dat de politie ‘‘
er waarschijnlijk nog eentje zal vinden als zij goed gaan zoeken’’. De rechtbank hecht waarde aan deze verklaring van verdachte bij de politie, nu verdachte ter terechtzitting heeft gezegd dat zijn verklaring bij de politie klopt. Hiermee kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte zowel wetenschap van, als beschikkingsmacht over, het balletjespistool heeft gehad. Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zowel de boksbeugel als het balletjespistool voorhanden heeft gehad.
parketnummer 02-295609-24
Uit de bewijsmiddelen in het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte met de telefoon waarop de politie beslag had gelegd, is weggerend en vervolgens zonder telefoon is teruggekeerd. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ook bekend. Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-168324-24
Feit 2
op 16 mei 2024 te [plaats 1] [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je dood maken" en door met zijn, verdachtes, hand, snijbewegingen langs zijn keel te maken, althans woorden en feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 3
op 21 mei 2024 te [plaats 2]
- een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een balletjespistool (merk Walther P99, [serienummer]), en
- een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
parketnummer 02-295609-24
op 6 augustus 2024 te [plaats 1] opzettelijk een telefoon aan het krachtens de wet, te weten artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, daarop gelegd beslag heeft onttrokken.
Voor zover er in de tenlasteleggingen kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uren en een jeugddetentie van 65 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. In de nadien overgelegde schriftelijke vordering heeft de officier van justitie 63 dagen jeugddetentie vermeld maar de rechtbank acht hetgeen zij ter zitting heeft gevorderd leidend en gaat daar vanuit.
De officier van justitie heeft bij haar strafreis rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden en het strafblad van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt de strafeis van de officier van justitie te hoog, nu zij meent dat minder feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en verdachte in de afgelopen periode in positieve zin is veranderd. Daarnaast verzoekt de verdediging om rekening te houden met het voorarrest van verdachte en zijn schorsingsperiode. De verdediging kan zich vinden in het strafadvies van de Raad, te weten een deels voorwaardelijke werkstraf. Zij vindt het niet passend om jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke zin, op te leggen en meent verder dat er geen reden (meer) is om het jeugdreclasseringstoezicht op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft het slachtoffer op zijn school opgezocht, zich dreigend opgesteld en dreigende woorden geuit. Door die bedreiging heeft verdachte vrees en angst bij het slachtoffer veroorzaakt. Ook zorgen dit soort feiten voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een boksbeugel en een balletjespistool. Wapenbezit, ook als het gaat om een nepvuurwapen, gaat gepaard met het grote risico dat dit wordt gebruikt of dat daarop wordt gereageerd met andere wapens. Dat baart de rechtbank grote zorgen. Verder heeft verdachte een telefoon waarop door de politie beslag was gelegd, onttrokken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 7 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten, onder meer voor bedreiging. Dit betekent dat sprake is van recidive. Daarnaast blijkt uit het strafblad dat verdachte ten tijde van de feiten in een proeftijd liep naar aanleiding van de uitspraak van de kinderrechter van 19 januari 2024. Verder neemt de rechtbank in haar beoordeling mee dat verdachte gedurende zijn schorsingsperiode (onder parketnummer 02-168324-24) een nieuwe strafbaar feit gepleegd. De rechtbank acht deze omstandigheden strafverzwarend.
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 maart 2025 dat over verdachte is opgemaakt en de toelichting en het advies dat door de vertegenwoordigster van de Raad tijdens de zitting is gegeven. De vertegenwoordigster handhaaft het advies zoals weergegeven in het rapport. Verdachte heeft in de afgelopen periode positieve stappen gezet en maakt de juiste keuzes. Hierbij is het jeugdreclasseringstoezicht tijdens de schorsingsperiode helpend geweest. Het dynamisch risicoprofiel van verdachte komt uit op heel laag. De Raad is van mening dat het jeugdreclasseringstoezicht niet langer nodig is, nu de (leer)doelen van verdachte te gering zijn. Zij gunt verdachte de kans om te laten zien dat het hem zelfstandig lukt om de positieve lijn voort te zetten. Daarbij komt dat er vanuit het civiele kader binnen de ondertoezichtstelling een vangnet is. De Raad adviseert dan ook om een deels voorwaardelijke werkstraf onder de algemene voorwaarde op te leggen. De Raad vindt het opleggen van jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke zin, niet passend. Dit gelet op de positieve ontwikkelingen en omdat het niet nodig is om te voorkomen dat verdachte recidiveert. Het is de inschatting van de Raad dat een deels voorwaardelijke werkstraf verdachte voldoende motiveert om niet te recidiveren. Verder adviseert de Raad om de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 30 uren (onder parketnummer 02-289957-23) geheel ten uitvoer te leggen.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat verdachte in positieve zin is veranderd. Verdachte is gericht op zijn toekomst en maakt hierin de juiste keuzes. Hij werkt, is gestart met het volgen van een opleiding en heeft een zinvolle vrijetijdsbesteding. De jeugdreclasseerder sluit zich aan bij het strafadvies van de Raad, waarbij hij opgemerkt dat de schorsingsperiode helpend is geweest om te voorkomen dat verdachte zou recidiveren. Verdachte was zich ervan bewust dat de schorsing zou worden opgeheven als hij een fout zou maken en dat heeft hem geholpen. Om die reden kan de jeugdreclasseerder zich voorstellen dat het niet verkeerd zou zijn om het jeugdreclasseringstoezicht door te laten lopen, zodat verdachte nog enige tijd wordt ondersteund om de positieve ontwikkelingen te bestendigen. De jeugdreclasseerder kan zich echter ook wel vinden in de overwegingen van de Raad om geen toezicht op te leggen.
Oplegging van de straf
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de hiervoor genoemde adviezen en omstandigheden in aanmerking, alsook de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat een straf dient te volgen. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is, zonder dat daarbij een voorwaardelijk deel wordt opgelegd. Verdachte wordt hiermee de kans geboden om zelfstandig de positieve ontwikkelingen voort te zetten en om op het rechte pad te blijven. De rechtbank neemt hierbij in bijzonder in overweging de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt en het feit dat de officier van justitie bij haar strafeis is uitgegaan van een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank feit 1 onder parketnummer 02-168324-24 niet wettig en overtuigend bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 80 uren, met aftrek van het voorarrest welke de rechtbank op 5 dagen begroot, passend en geboden is.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

parketnummer 02-168324-24, feit 1
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 949,41 aan materiële schade (bestaande uit het afgenomen geldbedrag van € 30,- en de telefoonkosten van € 919,41) en € 1.500,- aan immateriële schade, die aangever als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering voor een bedrag van € 30,- aan materiële schade voor toewijzing vatbaar is, nu uit de aangifte volgt dat verdachte € 30,- van aangever heeft afgenomen. Zij vordert de toe te wijzen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Voor het overige deel van de materiële schade en voor de immateriële schade vordert zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onduidelijk en onvoldoende onderbouwd is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de verdediging vrijspraak voor het onder 1 tenlastegelegde feit heeft bepleit en de vordering onduidelijk en onvoldoende onderbouwd is. Subsidiair refereert de verdediging zich voor wat betreft het geldbedrag van € 30,- aan materiële schade aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade voor wat betreft het geldbedrag van € 30,- en de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verder zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële kostenpost die ziet op de telefoonkosten afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schade die rechtstreeks verband houdt met het tenlastegelegde feit.

8.Het beslag

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert onttrekking aan het verkeer van het naboots vuurwapen en de
boksbeugel, de teruggave van de geldbedragen van € 20.250,- en € 135,- aan verdachte en de teruggave van de bankpas aan de rechthebbende.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van het beslag aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het naboots vuurwapen en de boksbeugel aan het verkeer onttrekken. Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar het ten laste gelegde feit zijn aangetroffen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten de geldbedragen van
€ 20.250,- en € 135,-, aangezien thans onbekend is wie als rechthebbende kan worden aangemerkt en op dit moment niet is gebleken dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurd verklaring of onttrekking aan het verkeer.
De teruggave aan rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerp, te weten de bankpas. De bankpas staat op naam van installatiebedrijf [bedrijf] en dit bedrijf kan daarom redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 30 uren die aan verdachte is opgelegd bij uitspraak van de kinderrechter van 19 januari 2024 onder parketnummer 02-289957-23 geheel ten uitvoer zal worden gelegd. De verdediging refereert zich voor wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 198 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan feit 1 onder parketnummer 02-168324-24;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-168324-24
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
parketnummer 02-295609-24
opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 (veertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Beslag
parketnummer 02-168324-24
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 naboots vuurwapen, merk Walther PL2000-2024122285-G2727554;
* 1 boksbeugel PL2000-2024122285-G2727549;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* € 20.250,- PL2000-2024122285-G2727675;
* € 135,- PL2000-2024122285-G2728330;
- gelast de teruggave aan installatiebedrijf [bedrijf] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 bankpas PL2000-2024122285-G2727592;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij uitspraak van de kinderrechter van 19 januari 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-289957-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf van 30 (dertig) uren en indien deze niet naar behoren wordt verricht 15 (vijftien) dagen vervangende jeugddetentie zal worden toegepast;
Benadeelde partij
parketnummer 02-168324-24, feit 1
- verklaart de benadeelde partij [aangever] ten aanzien van de materiële schade die ziet op het geldbedrag van € 30,- en de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] ten aanzien van de materiële schade voor wat betreft de telefoonkosten af;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
parketnummer 02-168324-24
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.C.W. Haesen en mr. L. de Jong, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2025.
Mr. De Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.