ECLI:NL:RBZWB:2025:1816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/02/427697 / FA RK 24-4813
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en vervangende toestemming aanvraag paspoort in een echtscheidingszaak met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van een zorgregeling en de vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor de minderjarige [minderjarige 1]. De man, vertegenwoordigd door mr. M. Krijger, verzoekt om wijziging van de zorgregeling die in maart 2024 is overeengekomen, en om toestemming voor het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige 1]. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.V. de Nooijer, verzet zich tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderlinge verhoudingen tussen de ouders sinds de overeenkomst van het ouderschapsplan zijn verslechterd, met veel wantrouwen en spanningen, waardoor zij niet in staat zijn om constructief te communiceren en afspraken te maken. De rechtbank heeft besloten om de verzoeken aan te houden in afwachting van een hulpverleningstraject, waarbij partijen zijn doorverwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld voor de dinsdag en woensdag, waarbij [minderjarige 1] bij de man verblijft. De beslissing op de verzoeken tot wijziging van de zorgregeling en vervangende toestemming voor het paspoort is aangehouden tot 10 maart 2026, waarbij de rechtbank uitvoerbaarheid bij voorraad heeft verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/427697 / FA RK 24-4813
Datum uitspraak: 24 maart 2025
Beschikking betreffende wijziging zorgregeling en vervangende toestemming aanvraag paspoort
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Krijger te Goes,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,
betreffende de minderjarige:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2016, hierna te noemen: [minderjarige 1] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 16 oktober 2024 ontvangen verzoekschrift strekkende tot wijziging van een zorgregeling, tevens tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor een gezagsbeslissing, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Krijger van 31 oktober 2024 met nadere bijlagen;
- het op 13 november 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 20 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
De [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij geen behoefte heeft aan een gesprek met de kinderrechter en dat zij de huidige zorgregeling wil voortzetten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter partijen voorgehouden wat [minderjarige 1] heeft aangegeven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg d.d. 15 maart 2018 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 26 maart 2018 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende, thans nog minderjarige kinderen geboren:
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2007, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 3] 2009, hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2016, hierna te noemen: [minderjarige 1] .
2.3
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.5
Bij voornoemde beschikking van 15 maart 2018 heeft de rechtbank tevens bepaald dat de overige regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking. Uit het ouderschapsplan, ondertekend door partijen op 14 februari 2018, volgt dat partijen de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn overeengekomen:
“De verstandhouding tussen ouders is uitstekend. Zij zijn daardoor goed in staat telkens overleg te hebben over de zorgregeling. Vader woont op dit moment bij zijn oom en heeft dus geen zelfstandige woonruimte tot zijn beschikking. Mede daardoor spraken ouders af dat vader iedere maandag met de kinderen naar de manege gaat en daarnaast eet de man iedere donderdagavond bij de vrouw met de kinderen.
Voorts is de man iedere zaterdag van 12.00 uur tot 18.30 uur bij de kinderen waarna hij bij moeder thuis kookt. Nadat vader eigen woonruimte heeft betrokken, gaan ouders in overleg over de omvang van de definitieve zorgregeling.
Beide ouders zullen in de schoolvakanties steeds gedurende de helft van de tijd de zorg voor de minderjarigen hebben. Wanneer een ouder op enig moment daarvoor geen mogelijkheid heeft, zullen de ouders in overleg treden om een passende oplossing te vinden.
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de toekomst aangepast worden.”
2.6
Op respectievelijk 6 en 22 maart 2024 zijn partijen een aanvullend ouderschapsplan overeengekomen. Uit dit plan volgt dat partijen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor de [minderjarige 1] hebben afgesproken dat:
  • [minderjarige 1] bij de vader verblijft elke dinsdag tot woensdagochtend, waarbij de vader haar dan naar school zal brengen, alsmede gedurende één weekend per veertien dagen, waarbij de overdracht plaatsvindt bij [locatie] in [woonplaats] ;
  • De zorgregeling vindt plaats in de woning van de partner van de vader. Wanneer vader met partner gaat samenwonen in de nieuwe woning zal de omgang aldaar plaatsvinden;
  • Voor de zomervakantie geldt dat [minderjarige 1] bij de vader verblijft in de even jaren de eerste weken van de vakantie en in de oneven jaren de laatste twee weken van de vakantie. Wanneer de vader een extra dag of dagen de zorg over [minderjarige 1] wil hebben tijdens de zomervakantie, kunnen partijen dat in onderling overleg vaststellen. Vader streeft ernaar dit uiterlijk voor eind januari al met moeder te bespreken;
  • Voor de meivakantie geldt dan dat [minderjarige 1] in de even jaren de eerste bij de vader is en in de oneven jaren de laatste week;
  • Met kerst is [minderjarige 1] in de even jaren van kerstavond 19:00 uur tot 27 december 19:00 uur bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder. [minderjarige 1] is in de oneven jaren met oud en nieuw vanaf 30 december 19:00 uur tot 1 januari 19:00 uur bij vader en in de even jaren bij moeder;
  • Ouders gaan een schriftje gebruiken dat telkens in de rugzak van [minderjarige 1] wordt meegegeven van de ene ouder naar de andere ouder. In dat schriftje zullen ouders belangrijke zaken over [minderjarige 1] noteren. Er worden geen negatieve dingen in het schriftje geschreven.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. De in het in maart 2024 door partijen ondertekende ouderschapsplan opgenomen zorgregeling te wijzigen en een zorgregeling vast te stellen op grond waarvan de man de zorg draagt voor [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2016, gedurende een week per veertien dagen van maandag aanvang schooltijd (in de even weken) tot maandag aanvang schooltijd (in de oneven weken), en voorts te bepalen dat de vakanties in onderling overleg en rekening houdend met de belangen van [minderjarige 1] door partijen worden verdeeld, dan wel een zodanige zorgregeling te bepalen als de rechtbank in goede justitie juist acht;
II. De man toestemming te verlenen voor het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2016 en de toestemming van de vrouw door de beslissing te (doen) vervangen.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het de rechtbank gebleken dat de onderlinge verhoudingen van partijen sinds zij in maart 2024 een aanvullend ouderschapsplan zijn overeengekomen, steeds verder zijn verhard. Er is sprake van veel wantrouwen en spanningen tussen partijen, waardoor zij er niet in slagen om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren, samen te werken en afspraken te maken. Zo lukt het partijen niet om samen tot overeenstemming over de zorgregeling ten aanzien van de [minderjarige 1] te komen. Ondanks dat partijen eerder hebben afgesproken om zich te wenden tot het Centrum van Jeugd en Gezin (CJG) van de gemeente Vlissingen voor de inzet van hulpverlening voor het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding en communicatie, is deze hulpverlening tot op heden niet van de grond gekomen. Beide partijen staan nog steeds achter de inzet van de hulpverlening. Daarbij heeft de vrouw aangegeven dat de hulpverlening vanwege haar inmiddels vergevorderde zwangerschap
vanaf september 2025kan worden opgestart.
4.2
Uit het voorgaande blijkt dat partijen op dit moment niet in staat zijn om adequaat en in het belang van de [minderjarige 1] met elkaar te communiceren, afspraken te maken en de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor partijen en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Daarbij zijn partijen overeengekomen
dat de hulpverlening vanwege de zwangerschap van de vrouw pas vanaf 1 september 2025 zal worden ingezet. De verwijzing heeft op 21 maart 2025 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.3
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.4
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (
  • het kind en de ouders hebben onbelast contact met elkaar;
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.5
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op
10 maart 2026 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.6
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het kind.
4.7
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.8
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- In hoeverre komt een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
4.1
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.12
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken om in afwachting van het voornoemde hulpverleningstraject voorlopig af te wijken van de eerder tussen hen overeengekomen regeling voor wat betreft de dinsdag/woensdag en deze als volgt in te vullen:
- [minderjarige 1] zal eens per twee weken op dinsdag, op de vrije dag van de man, niet naar de naschoolse opvang gaan, maar direct uit school bij de man verblijven en, net zoals thans het geval is, aldaar overnachten, waarna de man [minderjarige 1] op woensdagochtend naar de voorschoolse opvang brengt.
Verder zijn partijen overeengekomen dat zij de procedure voor de aanvraag van een paspoort voor [minderjarige 1] in gang gaan zetten. Beide partijen zullen afzonderlijk van elkaar een afspraak maken bij de gemeente Vlissingen voor de aanvraag van het paspoort.
4.13
De rechtbank zal de voorlopige verandering van de zorgregeling op onderstaande wijze vastleggen en houdt de definitieve beslissing op het verzoek van de man tot wijziging zorgregeling in afwachting van het (jeugd)hulpverleningstraject aan tot
10 maart 2026 pro forma. Het verzoek van de man tot vervangende toestemming aanvraag paspoort zal de rechtbank eveneens aanhouden tot
10 maart 2026 pro formain afwachting van nader bericht hieromtrent van partijen.
4.14
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan en het belang dat [minderjarige 1] hierover duidelijkheid ervaart, die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door beide partijen. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat er tussen partijen in afwachting van de uitkomst van de tussen hen aanhangige bodemprocedure voor wat betreft het onderdeel van de geldende zorgregeling betrekking hebbende op dinsdag/woensdag, een voorlopige zorgregeling geldt, waarbij [minderjarige 1] eens per twee weken op dinsdag, op de vrije dag van de man, niet naar de naschoolse opvang zal gaan, maar direct uit school bij de man zal verblijven en, net zoals thans het geval is, aldaar zal overnachten, waarna de man [minderjarige 1] op woensdagochtend naar de voorschoolse opvang brengt;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4
verzoekt het loket om uiterlijk op
10 maart 2026 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.5
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.6
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.7
verzoekt de Raad wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.9 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.8
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.9
houdt aan de beslissing op de verzoeken tot wijziging zorgregeling en vervangende toestemming aanvraag paspoort aan tot 10 maart 2026 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.