ECLI:NL:RBZWB:2025:1813

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/02/330397 / FA RK 17-2453
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking betreffende gezag en omgang van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2025 een nadere beschikking gegeven over het gezag en de omgang van de minderjarige [minderjarige]. De man, vertegenwoordigd door mr. J. Schuttkowski, en de vrouw, vertegenwoordigd door mr. D.J.A. Burlet, hebben beiden een verzoek ingediend met betrekking tot de omgangsregeling en het gezamenlijk gezag over hun kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een omgangsregeling van eenmaal per week onder begeleiding van [stichting] zal zijn, met de mogelijkheid om deze stapsgewijs af te bouwen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om gezamenlijk gezag afgewezen, omdat er een te groot risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft benadrukt dat de huidige omgangsregeling moet worden vastgelegd en dat de vrouw de man wekelijks per e-mail moet informeren over belangrijke zaken aangaande [minderjarige]. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft de betrokken partijen aangespoord om het belang van [minderjarige] voorop te stellen in hun verdere samenwerking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/330397 / FA RK 17-2453
Datum uitspraak: 21 maart 2025
Nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
te dezer zake uitdrukkelijk domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
advocaat: mr. J. Schuttkowski te Hulst,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw.
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet te Oostburg.
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 21 november 2023 en alle daarin genoemde en vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Burlet van 16 april 2024;
- het F9-formulier van mr. Schuttkowski van 14 mei 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Burlet van 14 mei 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Burlet van 10 september 2024;
- het F9-formulier van mr. Schuttkowski van 11 september 2024;
- het F9-formulier van mr. Burlet van 15 oktober 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Schuttkowski van 29 oktober 2024;
- het F9-formulier van mr. Schuttkowski van 8 november 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Burlet van 6 februari 2025, met bijlagen;
- het schrijven van mr. Schuttkowski van 12 februari 2025, met bijlagen.
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 14 februari 2025. Bij die behandeling zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Arabische taal. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de tussenbeschikking van 21 november 2023 waarin is bepaald dat de op dat moment geldende omgangsregeling, inhoudende dat de man en [minderjarige] eens in de twee weken omgang hebben onder begeleiding van [hulpverlener] , voorlopig wordt voortgezet zulks met dien verstande dat indien er naar het inzicht van [hulpverlener] ruimte bij [minderjarige] ontstaat om over te gaan tot uitbreiding van deze omgangsmomenten in tijd, [hulpverlener] als casusregie de mogelijkheid heeft om die uitbreiding door te voeren. De verdere behandeling van de verzoeken van de man tot vaststelling van het gezamenlijk gezag en een definitieve omgangsregeling is aangehouden in afwachting van nader bericht van partijen omtrent het verslag van [hulpverlener] en de stand van zaken, alsmede omtrent het door hen gewenste verdere procesverloop.
2.2
Op 16 oktober 2024 is bij de rechtbank binnengekomen een adviesverslag van [stichting] . [stichting] heeft de casusregie en omgangsbegeleiding per 25 maart 2024 van [hulpverlener] overgenomen. Uit het verslag van [stichting] volgt dat het EMDR-traject van [minderjarige] in december 2023 is afgerond en dat de contactmomenten tussen [minderjarige] en de man bij de start van [stichting] met een half uur zijn uitgebreid, waardoor deze plaatsvinden eenmaal per twee weken van 14:30 uur tot 17:30 uur. De contactmomenten verlopen goed en zijn de afgelopen tijd bijna allemaal volgens afspraak doorgegaan. Ondanks dat de man de tips en adviezen van de begeleidster soms kan opvolgen, lukt het hem nog niet om [minderjarige] tijdens de contacten voldoende duidelijkheid te bieden en aan te sluiten bij zijn behoeften. [minderjarige] is een kwetsbare jongen en het is voor zijn emotieregulatie erg belangrijk dat zijn omgeving zo voorspelbaar en gestructureerd mogelijk is. De omgangsbegeleiding blijft dan ook heel belangrijk voor [minderjarige] om hem daarin te ondersteunen. Nadat is besloten om vanaf 30 september 2024 over te gaan op wekelijks contactmomenten tussen de man en [minderjarige] , kon het eerste contactmoment al direct niet doorgaan, omdat de man op reis ging. Dit beschadigt het vertrouwen van [minderjarige] en maakt dat hij spanningen ervaart, uit balans kan raken en zorgelijk gedrag kan gaan vertonen. Ondanks dat wekelijkse contactmomenten beter zijn voor het ritme voor [minderjarige] en zorgen voor meer voorspelbaarheid voor [minderjarige] , constateert [stichting] dat wekelijkse contactmomenten niet haalbaar zijn voor de man. Een duidelijke frequentie in de bezoekmomenten is evenwel van groot belang voor [minderjarige] . [stichting] adviseert daarom dringend om voor een langere periode van ten minste twee jaar een omgangsregeling van eenmaal per twee weken vast te stellen, waarbij alle omgangsmomenten onder begeleiding blijven plaatsvinden.
2.3
Uit de vervolgens door zowel de man als de vrouw overgelegde berichten begrijpt de rechtbank dat er op voorstel van de vrouw sinds 21 oktober 2024 toch weer wekelijks omgang tussen de man en [minderjarige] plaatsvindt van 14:30 uur tot 17:30 uur, nu dit volgens de vrouw meer in het belang van [minderjarige] is vanwege zijn behoefte aan structuur, ritme en regelmaat.
2.4
Thans zijn nog aanhangig de verzoeken van de man tot vaststelling van het gezamenlijk gezag en een omgangsregeling.
2.5
Door en namens de man wordt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verzocht om de onderhavige, zeer langdurende procedure nu definitief te beëindigen door een eindbeschikking te wijzen waarin de huidige omgangsregeling op basis waarvan de man en [minderjarige] elke week op maandag van 14:30 uur tot 17:30 uur contact met elkaar hebben, wordt vastgelegd en waarbij wordt bepaald dat de omgangsbegeleiding vanuit [stichting] het komende half jaar stapsgewijs wordt afgebouwd en [stichting] een actieve inspanningsverplichting wordt opgelegd om in het tempo van [minderjarige] toe te werken naar een omgangsregeling op basis waarvan [minderjarige] een weekend per twee weken inclusief overnachting bij de man verblijft, waarbij het aan [stichting] is om daarvoor een tijdspad op te stellen en vorm te geven. Ter onderbouwing brengt de man naar voren dat de huidige regeling goed verloopt en steeds door de man wordt nagekomen. De man is inmiddels ingeburgerd in Nederland. Hij werkt en kan daardoor minder vaak naar Egypte afreizen. Ook zijn de huidige partner van de man en hun kind inmiddels naar Nederland gekomen. Er is nu sprake van een huiselijke situatie bij de man thuis en dat doet [minderjarige] zichtbaar goed. [minderjarige] maakt een positieve ontwikkeling door en kan steeds meer aan. Dat er af en toe nog sprake is van een miscommunicatie tussen [minderjarige] en de man vindt de man geen reden om de omgangsbegeleiding oneindig te laten voortduren. De begeleiding belemmert de man bovendien in zijn mogelijkheden om er met [minderjarige] en zijn gezin op uit te trekken. Daarnaast geeft [minderjarige] nu steeds vaker aan dat hij wel wat langer en zonder begeleiding bij de man zou willen verblijven. De begeleiding (en dan met name de beperkte capaciteit bij [stichting] ) maakte tot op heden ook dat de omgang niet kon worden uitgebreid. De begeleiding dient daarom de komende zes maanden geleidelijk aan, op het tempo van [minderjarige] , te worden afgebouwd. De man is erg blij dat de vrouw inmiddels positief tegenover het contact tussen de man en [minderjarige] staat. De man heeft er wel weinig vertrouwen in dat [stichting] zal overgaan tot een stapsgewijze afbouw van de omgangsbegeleiding en een stapsgewijze uitbreiding van de omgang met als uiteindelijke doel een omgangsregeling van een weekend per twee weken, nu [stichting] dit de afgelopen tijd steeds heeft tegengehouden.
Ten aanzien van het gezag benoemt de man dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is en dat niet wordt voldaan aan het klem of verloren-criterium. De man acht het in het belang van [minderjarige] dat hij in een gelijkwaardige juridische positie als de vrouw komt te staan. De man wil graag meer betrokken worden in het leven van [minderjarige] en mede de beslissingen over [minderjarige] nemen en kunnen bepalen wat er in zijn belang is op het gebied van school, vakanties en medische ingrepen. Hij voelt zich nu buiten spel gezet. De man kan er bijvoorbeeld niet mee instemmen dat [minderjarige] speciaal onderwijs volgt. Volgens de man zit [minderjarige] daar niet op zijn plek, want hij is niet dom. Wanneer de man eerder mede met het gezag over [minderjarige] was belast, had hij kunnen voorkomen dat [minderjarige] speciaal onderwijs zou moeten volgen. De man zal zijn gezag echter niet gaan misbruiken. Hij zal vakanties of de inzet van hulpverlening niet tegenhouden. Daarbij komt dat partijen inmiddels een beetje met elkaar kunnen communiceren en dat doet [minderjarige] zichtbaar goed. De oudercommunicatie kan mogelijk nog worden verbeterd met de inzet van ouderschapsbemiddeling. De man staat daarvoor open. De eerder ingezette Schip-therapie is niet van de grond gekomen.
De man kan er tot slot mee instemmen dat de vrouw de man voortaan wekelijks per e-mail informeert omtrent belangrijke zaken aangaande [minderjarige] .
2.6
Door en namens de vrouw wordt naar voren gebracht dat er momenteel op initiatief van de vrouw – en in afwijking van het advies van [stichting] – wekelijks omgang tussen [minderjarige] en de man plaatsvindt. Dit achtte de vrouw meer in het belang van [minderjarige] . De vrouw kan er dan ook mee instemmen dat de huidige omgangsregeling in een eindbeschikking wordt vastgelegd. Er moet nu definitief een einde komen aan deze procedure. De vrouw vindt het voorts prima als [stichting] de opdracht krijgt om de mogelijkheden ten aanzien van het afschalen van de omgangsbegeleiding en het toewerken naar een uitbreiding van de omgang te onderzoeken. Het gaat de vrouw om [minderjarige] . Als hij meer tijd met zijn vader wil doorbrengen of bij zijn vader wil overnachten en dat op een voor [minderjarige] fijne en veilige wijze kan worden vormgegeven, staat de vrouw daar voor open. Daarbij benoemt de vrouw dat [stichting] volledig op de hoogte is van de behoeften en belangen van [minderjarige] nu zij ook betrokken zijn bij de andere hulpverleningstrajecten van [minderjarige] op school en bij de vrouw thuis. [stichting] zou wat de vrouw betreft dus een rol kunnen spelen bij het afbouwen van de begeleiding en uitbreiden van de omgang. Daarbij hoopt de vrouw wel dat de man haar voldoende vertrouwt dat, wanneer blijkt dat de afschaling van de begeleiding en uitbreiding van het contact niet in het belang van [minderjarige] zijn, hierover gesproken kan worden en hier rekening mee wordt gehouden.
Ten aanzien van het gezag benoemt de vrouw dat er nu eindelijk wat rust tussen partijen is ontstaan. Partijen komen van heel ver en hebben een prille stabiliteit bereikt. Het doet [minderjarige] inderdaad zichtbaar goed als hij ziet dat zijn ouders een gesprekje met elkaar kunnen voeren. De vrouw is ook bereid om de man meer te betrekken in de te nemen gezagsbeslissingen en de man te informeren, maar gezamenlijk gezag lijkt haar niet goed uitvoerbaar. Zij informeert de man nu af en toe over grote veranderingen of ontwikkelingen in het leven van [minderjarige] , omdat de man niet echt behoefte leek te hebben aan meer informatie. Toen de vrouw de man wekelijks informeerde over [minderjarige] , werd daar namelijk niets mee gedaan en tijdens overleggen gaf de man aan dat hij geen nadere informatie wenste te ontvangen. Ook wilde de man de gespreksverslagen of behandeladviezen van [stichting] niet lezen. Daarnaast komt de man, als hij wordt uitgenodigd voor belangrijke afspraken over [minderjarige] , regelmatig niet opdagen of zegt hij deze op het laatste moment af. De vrouw vreest ervoor dat, wanneer partijen met elkaar moeten overleggen over zaken zoals school of medische behandelingen, er vanwege hun meningsverschillen weer veel spanningen tussen hen zullen ontstaan, waardoor de bereikte, prille stabiliteit verloren gaat. Dit lijkt zelfs tijdens de mondelinge behandeling al te gebeuren en dit acht de vrouw niet in het belang van [minderjarige] . Als voorbeeld benoemt de vrouw dat de man niet kan instemmen met het speciaal onderwijs van [minderjarige] , terwijl [minderjarige] daar naartoe gaat vanwege zijn problematiek, op advies van professionals, en niet omdat hij niet slim zou zijn. De man onderkent deze problematiek van [minderjarige] niet en staat niet achter de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] .
De vrouw handhaaft daarom haar verweer ten aanzien van het door de man verzochte gezamenlijk gezag, maar zij kan er mee instemmen dat zij de man voortaan wekelijks per e-mail informeert omtrent belangrijke zaken aangaande [minderjarige] .
2.7
Namens de Raad wordt naar voren gebracht dat er een eindbeschikking moet worden gewezen nu beide partijen daar veel behoefte aan hebben en zodat de strijd tussen partijen ten gevolge van de onderhavige procedure wegvalt. De Raad acht het ten aanzien van de omgang het meest passend om naast de huidige omgangsregeling een einddoel vast te leggen zonder daaraan een tijdspanne te koppelen, zodat de hulpverlening kan inschatten welke stap er wanneer in het belang van [minderjarige] kan worden gezet. Daarbij dient de hulpverlening actief en voortvarend te werk te gaan. Nu beide ouders het erover eens zijn dat er op termijn kan worden toegewerkt naar een weekendregeling met overnachting van [minderjarige] bij de vader, dient dat als einddoel te worden opgenomen. In het afschalen van de omgangsbegeleiding kunnen nu al stappen worden gezet en daar kan eventueel wel een tijdspanne aan worden gekoppeld. Wanneer de omgangsbegeleiding stopt, zou de moeder meer de regie kunnen nemen en sturend kunnen zijn richting [stichting] voor wat betreft het uitbreiden van de omgangsregeling. Het vertrouwen tussen partijen lijkt immers groter dan het vertrouwen van de man in [stichting] .
Ten aanzien van het gezag wordt namens de Raad opgemerkt dat er bij gezamenlijk gezag in dit geval een te groot risico bestaat dat er tussen partijen, wellicht omdat zij elkaar niet goed begrijpen, weer veel discussies en spanningen ontstaan, met alle gevolgen van dien. De Raad begrijpt de wens van de vader – ook vanuit zijn cultuur – om mede met het gezag te worden belast, maar acht het het meest in het belang van [minderjarige] dat de moeder het eenhoofdig gezag over hem blijft uitoefenen, zodat er rust tussen partijen en voor [minderjarige] is en blijft. Daarbij is het wel belangrijk dat de moeder de vader actief over [minderjarige] blijft informeren en de vader in het leven van [minderjarige] leven blijft betrekken.
2.8
De rechtbank overweegt als volgt.
Gezag
2.8.1
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.8.2
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat beide partijen de afgelopen tijd positieve stappen hebben gezet. Er was lange tijd sprake van een forse strijd tussen partijen. Zij kenden tegenstrijdige visies over wat er in het belang van [minderjarige] moet worden geacht en er was sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding, veel wantrouwen en een gebrek aan communicatie tussen hen. Mede daarom is [minderjarige] vanaf april 2018 tot eind december 2022 onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling. Het is partijen in het kader van de ondertoezichtstelling gelukt om te werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie en ook de afgelopen tijd hebben beide partijen daar weer goede stappen in gezet. Daarvoor verdienen zij een compliment. Als gevolg van deze positieve ontwikkelingen is er wat rust tussen partijen en in de situatie van [minderjarige] ontstaan en hebben partijen een, weliswaar nog zeer pril en fragiel, evenwicht bereikt, op basis waarvan het hen lukt om zich op een respectvolle manier tot elkaar te verhouden. Dit acht de rechtbank voor de ontwikkeling van [minderjarige] van zeer groot belang. Beide partijen hebben ook aangegeven dat het [minderjarige] zichtbaar goed doet als hij ziet dat zijn ouders met elkaar een praatje maken.
2.8.3
De rust die er tussen partijen is ontstaan en het evenwicht dat zij hebben bereikt zijn als gezegd nog erg kwetsbaar. Dat werd ook tijdens de mondelinge behandeling zichtbaar duidelijk. De man wil graag mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] worden belast, zodat hij meer wordt betrokken in het leven van [minderjarige] en hij voortaan kan mee beslissen over belangrijke zaken omtrent [minderjarige] zoals vakanties, medische ingrepen en school. Daarbij heeft de man aangegeven dat hij vindt dat [minderjarige] niet op zijn plek zit binnen het speciaal onderwijs, nu [minderjarige] geen dom kind is. Als de man eerder mede met het gezag over [minderjarige] was belast, had hij daar niet mee ingestemd. De vrouw heeft daarop uitgelegd, en dat blijkt ook uit de stukken, dat [minderjarige] speciaal onderwijs volgt omdat hij is belast met problematiek, en niet omdat hij niet slim zou zijn. Daarbij heeft de vrouw ook opgemerkt dat de man deze problematiek niet onderkent en dat de man niet achter de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] staat. Uit de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank voorts gebleken dat de man eerder bij de omgangsbegeleidster heeft aangegeven dat hij de handelingsadviezen waarin onder meer staat hoe er vanwege de problematiek van [minderjarige] het beste met [minderjarige] kan worden omgaan, niet wil en gaat lezen, waarna hij deze heeft verscheurd en heeft weggegooid. Ook heeft de vrouw gesteld dat de man, als hij wordt uitgenodigd voor belangrijke afspraken over [minderjarige] , regelmatig niet komt opdagen of deze op het laatste moment afzegt.
2.8.4
De rechtbank is gelet op al het voorgaande met de Raad van oordeel dat bekleding van partijen met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] , het risico met zich meebrengt dat de, na jaren van procederen en strijd, met zeer veel kleine tussenstapjes en inzet van hulpverlening ontstane rust en het fragiele evenwicht tussen hen zodanig zal worden verstoord dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen hen, met alle gevolgen van dien. De visies van partijen over wat er in het belang van [minderjarige] nodig is lopen nog steeds ver uiteen en de verstandhouding en communicatie van partijen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig verbeterd dat partijen nu kunnen omgaan met de discussies en spanningen tussen hen zonder [minderjarige] daarmee te belasten. Partijen hebben naar het oordeel van de rechtbank nog niet voldoende vooruitgang geboekt om te kunnen vaststellen dat er tussen hen sprake is van een voldoende constructieve samenwerking en verstandhouding om samen het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Het nog zeer fragiele evenwicht en de recent ontstane rust tussen hen rechtvaardigen niet de verwachting dat binnen afzienbare tijd de situatie alsnog zodanig zal verbeteren dat het risico op het klem en verloren raken van [minderjarige] tussen de ouders is weggenomen. Vanwege het risico op klem en verloren raken zal de rechtbank het verzoek van de man ten aanzien van het gezag afwijzen.
Omgang
2.8.5
Beide partijen zijn het erover eens dat de huidige omgangsregeling waarbij [minderjarige] en de man eenmaal per week contact met elkaar hebben op maandagmiddag van 14:30 uur tot 17:30 uur kan worden vastgelegd. Ook zijn beide partijen het erover eens dat de omgangsbegeleiding vanuit [stichting] het komende half jaar stapsgewijs, op het tempo van [minderjarige] , kan worden afgebouwd en er vervolgens op een voor [minderjarige] passende wijze kan worden toegewerkt naar een uitbreiding van het onbegeleide contact tussen [minderjarige] en de man, met als einddoel dat [minderjarige] uiteindelijk een weekend per veertien dagen onbegeleid bij de man zal verblijven. Partijen kunnen er voorts mee instemmen dat de regie hieromtrent bij [stichting] wordt neergelegd en dat, zodra [stichting] de omgang van [minderjarige] en de man niet langer begeleidt, de vrouw daarbij sturend kan optreden.
2.8.6
De rechtbank zal gelet op de overeenstemming van partijen en nu niet is gebleken dat de belangen van [minderjarige] zich hiertegen verzetten, dienovereenkomstig beslissen en de regie ten aanzien van de opbouw bij [stichting] en de vrouw neerleggen. De rechtbank verwacht dat alle betrokkenen het belang van [minderjarige] bij het afbouwen van de begeleiding en het uitbreiden van het contact met de man steeds voorop zullen blijven stellen. Van [stichting] verwacht de rechtbank dat zij voortvarend en actief te werk gaan, zodat er voor partijen en voor [minderjarige] een duidelijk perspectief gaat ontstaan. Daarbij wenst de rechtbank te benadrukken dat de vrouw daarin sturend kan optreden, zolang zij het einddoel, te weten dat [minderjarige] uiteindelijk een weekend per veertien dagen onbegeleid bij de man zal verblijven, goed voor ogen blijft houden.
Informatieregeling
2.8.7
Partijen zijn ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een informatieregeling overeengekomen, inhoudende dat vrouw de man wekelijks een e-mailbericht stuurt om hem te informeren over belangrijke zaken aangaande [minderjarige] . De rechtbank zal dit dienovereenkomstig vastleggen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.8.8
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing, die de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
bepaalt dat er een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] geldt op basis waarvan [minderjarige] eenmaal per week onder begeleiding van [stichting] omgang heeft met de man, waarbij de omgangsbegeleiding vanuit [stichting] het komende half jaar stapsgewijs en op het tempo van [minderjarige] wordt afgebouwd en waarbij [stichting] vervolgens actief en voortvarend op het tempo van [minderjarige] toe zal werken naar een omgangsregeling op basis waarvan [minderjarige] een weekend per twee weken inclusief overnachting bij de man verblijft, waarbij de regie ten aanzien van de opbouw van de omgang tussen de man en [minderjarige] bij [stichting] en de vrouw komt te liggen;
3.2
bepaalt dat de vrouw de man wekelijks per e-mail informeert over belangrijke zaken aangaande [minderjarige] ;
3.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025 in aanwezigheid van mr. De Haas, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.