ECLI:NL:RBZWB:2025:1806

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
BRE 23/10947
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling WOZ-waarde en rioolheffing door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 oktober 2023. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 22 februari 2023 de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 1.372.000 per 1 januari 2022. Tevens werd een aanslag in de onroerendezaakbelastingen en de rioolheffing opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Na het aanhouden van de zaak voor aanvullende informatie, heeft de rechtbank op 13 maart 2025 het onderzoek gesloten en aangekondigd binnen zes weken uitspraak te doen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning niet te hoog is en dat de aanslag rioolheffing tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende betwistte de hoogte van de rioolheffing, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de aanslag correct was. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde, de aanslag OZB en de aanslag rioolheffing gehandhaafd blijven. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, en hij krijgt zijn griffierecht niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 28 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10947

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland(gemeente Schouwen-Duiveland), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 22 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.372.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende voor het jaar 2023 ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag OZB) en de rioolheffing gebruiker van de gemeente Schouwen-Duiveland opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam 1] en [naam 2].
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie aan te leveren. De rechtbank heeft op 30 januari 2025 een reactie ontvangen van de heffingsambtenaar en op 11 februari 2025 een reactie van belanghebbende.
1.6.
De rechtbank heeft op 13 maart 2025 het onderzoek gesloten en aangekondigd binnen zes weken uitspraak te doen.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning (bouwjaar 1970) met een gebruiksoppervlakte van 272 m² gelegen op een perceel van 5000 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en of de aanslag rioolheffing gebruiker tot een juiste hoogte is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de waarde van de woning niet te hoog en is de aanslag rioolheffing tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rioolheffing
4. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende gebruiker en belastingplichtige is. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de aanslag rioolheffing gebruiker tot een juiste hoogte is opgelegd. Belanghebbende stelt dat het waterverbruik hoger is dan gebruikelijk, omdat de daaraan voorafgegane verbruiksperiodes te laag zijn geschat. Belanghebbende verzoekt de hoogte van de aanslag rioolheffing vast te stellen op nihil.
4.1.
Op grond van artikel 6 van de Verordening rioolheffing Schouwen-Duiveland 2023 (de Verordening) wordt het gebruikersdeel geheven naar het aantal kubieke maters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd en naar een vast bedrag. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd en/of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid waterverbruik naar een jaarverbruik herleid. Het tarief voor elke volle eenheid van één kubieke meter water is € 2,54 per eenheid boven de 200 m³. [1]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag rioolheffing gebruiker tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd en overweegt daartoe als volgt. De beginstand van de verbruiksperiode is weliswaar geschat, maar de rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat deze schatting te laag is geweest. Uit de door belanghebbende aangeleverde facturen van andere jaren volgt namelijk dat het geschatte verbruik van de twee voorgaande periodes in lijn is met het verbruik in het jaar dáárvoor dat wél gemeten is. Ook het gemeten verbruik ná het relevante belastingjaar is op een niveau dat past bij de jaren waarin het verbruik is geschat. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het voor het belastingjaar relevante verbruik te middelen over de daaraan voorafgegane periodes. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de gegevens van Evides en een herleid jaarverbruik van 630 m³. Dit betekent dat de aanslag rioolheffing gebruiker tot een juiste hoogte is opgelegd.
WOZ-waarde
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [2]
5.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
5.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd. In de taxatiematrix is de woning vergeleken met referentiewoningen. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan [adres 2], [adres 3] en [adres 4] en [adres 5] te [plaats]. In de matrix is inzichtelijk gemaakt op welke manier de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met onderlinge verschillen. Belanghebbende heeft de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen en de inhoud van de matrix niet betwist. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat hij de WOZ-waarde realistisch vindt, maar het verschil tussen de WOZ-waarde van de woning aan [adres 6] en die van zijn woning niet te begrijpt.
5.4.
De heffingsambtenaar heeft in zijn waardering gebruik gemaakt van vier vergelijkbare referentiewoningen, die rondom de waardepeildatum zijn verkocht. De verwijzing van belanghebbende naar de WOZ-waarde van de woning aan [adres 6] te [plaats] kan hem niet baten. In het systeem van de Wet WOZ moet de waarde van de woning worden bepaald aan de hand van concrete verkoopcijfers van verkochte woningen. De WOZ-waarde van andere woningen zijn geen concrete verkoopcijfers en daarmee in het kader van de Wet WOZ niet bruikbaar voor het bepalen van de waarde van de woning. De onderbouwing van de heffingsambtenaar voldoet aan de waarderingsmaatstaven en de rechtbank ziet geen aanleiding om die maatstaven onjuist te achten.
5.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde, de aanslag OZB en de aanslag rioolheffing gebruiker gehandhaafd blijven. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 28 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7, tweede lid, van de Verordening rioolheffing Schouwen-Duiveland 2023.
2.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44