ECLI:NL:RBZWB:2025:18
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 januari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 26 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 500.000, maar de belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de waarde maximaal € 398.900 zou moeten zijn. De rechtbank heeft op 18 december 2024 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning van € 469.000 niet te hoog is vastgesteld, ondanks een schending van het hoorrecht. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning voldoende heeft onderbouwd met een taxatieverslag en vergelijkingsmethoden. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar in elke fase van het geding de waarde opnieuw kan onderbouwen en dat de stelling van de belanghebbende over de taxatiematrix niet kan worden gevolgd. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning moet worden verminderd tot € 469.000, en dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank benadrukt dat de heffingsambtenaar moet zorgen voor een zorgvuldige besluitvorming en dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op basis van de vergelijkingsmethode, waarbij de heffingsambtenaar moet aantonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.