ECLI:NL:RBZWB:2025:1788

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
02-115991-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door handel in cocaïne

Op 28 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van het voorarrest. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende bijna 5 maanden samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne, wat resulteerde in een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij onder andere observaties en telefoongegevens zijn meegenomen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatige observaties en bewijsverzuim, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn gezinssituatie en het feit dat hij sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis niet meer in aanraking is gekomen met de politie. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-115991-22
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1] ) onder parketnummer
02-303247-21 en [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2] ) onder parketnummer 02-303373-21.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte gedurende bijna 5 maanden samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 3 van de Politiewet voldoende basis geeft voor de observaties die zijn uitgevoerd voorafgaand aan het bevel stelselmatige observatie. Er is niet doelbewust of met grove veronachtzaming gehandeld, zodat van consequenties zoals door de verdediging naar voren is gebracht geen sprake kan zijn. De officier van justitie acht op basis van de bewijsmiddelen de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, en dan met name de bevindingen uit de observaties, de resultaten van de onderzoeken van de telefoon(s) van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging van de gebroeders [achternaam] heeft aangevoerd dat het bevel tot stelselmatige observatie eerst op 11 november 2021 is afgegeven, terwijl verdachten eerder al stelselmatig zijn geobserveerd. Uit de diverse processen-verbaal die in oktober 2021 zijn opgemaakt, blijkt dat er een min of meer compleet beeld van de levens van verdachten is verkregen, zonder dat daar een bevel ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (hierna ook: Sv) aan ten grondslag lag. Deze observaties zijn immers alle op grond van artikel 3 van de Politiewet gedaan terwijl dat artikel geen basis biedt daarvoor. Daarnaast is een peilbaken geplaatst op de auto van [medeverdachte 2] , eveneens op grond van artikel 3 van de Politiewet, zonder dat dit artikel basis biedt voor het plaatsen daarvan. Ten slotte is over de plaatsing van dit peilbaken te laat en te summier geverbaliseerd. Dit zijn onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Dat geldt evenzeer voor het uitgebreide onderzoek aan de telefoon, die aan [medeverdachte 2] wordt toegeschreven (de iPhone). Er is immers zonder bevel van een officier van justitie of na rechterlijke toetsing onderzoek gedaan. Al met al is er volgens de verdediging strijdig gehandeld met bestendige rechtspraak van de Hoge Raad, het Hof van Justitie van de EU en het E
HRM. Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM, subsidiair tot uitsluiting van het met de verzuimde vormen vergaarde bewijs. [medeverdachte 2] dient dan te worden vrijgesproken. Meer subsidiair stelt de verdediging dat één en ander dient te worden verdisconteerd in de op te leggen straf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van stelselmatige observatie in oktober 2021 en dus voordat daartoe een bevel is afgegeven. Van belang daarvoor is het volgende. Observaties waarvoor geen machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kunnen onrechtmatig zijn indien zij geschikt zijn om een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte te verkrijgen. Of dat het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden zoals de duur, intensiteit, plaats en het doel van de observaties en de wijze waarop zij hebben plaatsgevonden. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet) en artikel 141 Sv daarvoor voldoende legitimatie bieden. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de observaties slechts in een bepaald gebied en kortstondig worden uitgevoerd.
Op 4 oktober 2021 is met toestemming van hulpofficier van justitie [naam 1] een niet registrerend heterdaadmiddel (peilbaken) geplaatst op het vervoermiddel van [medeverdachte 2] voor de duur van drie dagen. Niet duidelijk is welk voertuig dit betrof. Evenmin blijkt uit het dossier of dit peilbaken daadwerkelijk is gevolgd.
Daarnaast volgt uit het dossier dat er observaties zijn gedaan op 9, 19, 20 en 23 oktober 2021. Deze observaties zagen met name op hetgeen zich voordeed rondom de Citroën Berlingo [kenteken 1] en de Renault Clio [kenteken 2] , zo blijkt uit de diverse processen-verbaal. [medeverdachte 1] zelf is niet geobserveerd. Nu de observaties slechts zien op enkele, veelal niet aaneengesloten dagen en daarbij de focus lag op hetgeen zich afspeelde rondom voornoemde voertuigen, is daarmee niet een min of meer compleet beeld verkregen van bepaalde aspecten van het leven van [medeverdachte 1] . Daarvoor is de duur te kort en de aard van de observatie (met name op de voertuigen) te beperkt. Er is dan ook geen sprake van een stelselmatige observatie waarvoor een bevel ex artikel 126g Sv vereist is.
Met betrekking tot de opmerkingen van de raadsman over de verbaliseringsplicht overweegt de rechtbank dat zij, anders dan de raadsman, van oordeel is dat over (de inzet van) het peilbaken voldoende is geverbaliseerd. Uit het aanwezige proces-verbaal blijkt in voldoende mate waarom en op welke wijze is besloten tot de inzet van het peilbaken, en wat de technische aard en mogelijkheden van dat baken waren. Ook op dit punt constateert de rechtbank dus dat geen sprake is van enig vormverzuim, zodat ook dit verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onderzoek aan de smartphone overweegt de rechtbank als volgt. Voor het doen van onderzoek aan een smartphone door een opsporingsambtenaar vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in de artikelen 94 jo. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek echter zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn.
Uit het dossier volgt dat de politie de iPhone XR, aangetroffen bij [medeverdachte 1] , heeft onderzocht. Daarbij zijn zowel alle contacten doorgelopen, audiogesprekken uitgeluisterd en zijn de chats via Signal en Whatsapp bekeken, alsmede mediabestanden en afbeeldingen. Daarmee dient het onderzoek aan de telefoon naar het oordeel van de rechtbank als een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer te worden beschouwd. Door dit onderzoek is immers een min of meer compleet beeld verkregen van bepaalde aspecten van het leven van [medeverdachte 1] . Artikel 94, e.v. Sv biedt daarvoor onvoldoende legitimatie. Voor een dergelijk, grondiger onderzoek aan de telefoon is toestemming van een officier van justitie vereist ex artikel 141 en 148 Sv. In dit geval heeft de officier van justitie op 9 maart 2022 bevolen om de telefoon destructief te onderzoeken, zo valt te lezen in het logboek. Van een schriftelijk bevel daartoe is weliswaar geen sprake, maar dat is ook niet vereist. Eerst na dit bevel is onderzoek aan de telefoon verricht. Van een onregelmatigheid is derhalve geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer dan ook.
feit 1
Naar aanleiding van een MMA melding in mei 2021 en een TCI proces-verbaal in juli 2021 is in oktober 2021 een onderzoek gestart naar mogelijke drugshandel door de broers [medeverdachte 2] en [verdachte] . Nadat het onderzoek was opgestart kwam er in de maand oktober 2021 een tweede TCI proces-verbaal binnen waarin ook de naam van neef [medeverdachte 1] werd genoemd. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] zich schuldig hebben gemaakt aan handel in cocaïne.
Gedurende het onderzoek zijn verschillende observaties verricht waarbij een Citroën Berlingo voorzien van kenteken [kenteken 1] en een Renault Clio voorzien van kenteken
[kenteken 2] in beeld kwamen. Laatstgenoemde auto stond geparkeerd op het [straat] te [plaats] . De auto was door [naam 2] uitgeleend aan [medeverdachte 2] . Op 20 oktober 2021 werden [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] , los van elkaar, meerdere keren bij de auto gezien. Er werden hierbij verschillende handelingen om en rond de auto verricht. Zo pakten ze alle drie de autosleutel van de verstopplek (op de grond achter het linker voorwiel), namen ze vervolgens kort plaats in het voertuig op de bestuurdersstoel, verrichtten daar handelingen om vervolgens de auto weer af te sluiten, de sleutel achter het linker voorwiel te leggen en weer weg te gaan. Gezien wordt dat [medeverdachte 1] tot tweemaal toe iets wegstopt met zijn linkerhand in zijn broek nadat hij uit de auto komt.
Zo wordt op 20 oktober 2021 om 15:45 uur gezien dat [medeverdachte 1] met een gevulde plastic tas naar de auto loopt, bukt om de sleutel bij het voorwiel te pakken, de auto opent, vervolgens gaat zitten op de bestuurdersstoel en daar gedurende twee minuten diverse handelingen verricht, waarna hij de auto afsluit, de sleutel weglegt en zonder plastic tas de plaats verlaat. Nog geen uur later om 16:34 uur wordt gezien dat [medeverdachte 2] een plastic zakje met ponypacks onder het stuurkolom vandaan haalt en in zijn linkerjaszak stopt. Weer korte tijd later om 17:20 uur opent [verdachte] de auto, bukt voorover in de auto, pakt iets uit een rode schoenendoos en stopt dat direct in zijn rechterjaszak.
Op 23 oktober 2021 hebben verbalisanten met de achter het linkervoorwiel aangetroffen sleutel de Renault Clio geopend en erin gekeken. In de auto werd een rode schoenendoos aangetroffen met daarin vier boterhamzakjes met daarin gripzakjes die op hun beurt weer gevuld waren met ponypacks. De auto werd vervolgens weer afgesloten en de sleutel werd teruggelegd achter het linker voorwiel. Op dezelfde dag werd door het onderzoeksteam gezien dat een onbekend persoon in de auto stapte en daarin kort verbleef. Na het vertrek van deze persoon is door het onderzoeksteam gezien dat er nog maar drie boterhamzakjes in de betreffende schoenendoos zaten. De auto werd vervolgens in beslag genomen en uiteindelijk werden er 8 zakjes met daarin 166 ponypacks cocaïne aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af dat de Renault Clio werd gebruikt als stash (voorraad)auto. Nadat deze auto in beslag was genomen bleek overigens al gauw een nieuwe stashauto in gebruik te zijn, namelijk een Toyota met [kenteken 3] .
Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat in diverse chats afspraken worden gemaakt voor het (ver)kopen en afleveren van drugs. Ook worden er prijzen genoemd. Op het toestel worden ook afbeeldingen gevonden van hennep en een dik pak geld. Daarnaast gaan veel audiogesprekken over afspraken die gemaakt worden met mogelijke klanten, de sleutel van de stash op het linker voorwiel leggen, of er nog P en M is, waarbij uit het dossier is gebleken dat M staat voor mix, dus versneden cocaïne en P staat voor pure cocaïne, dus onversneden. Voorts worden in de chats en audiogesprekken diverse termen gebruikt die zijn te linken aan de handel in drugs. Het gaat daarbij niet alleen over de verkoop van cocaïne, maar ook van hasjiesj.
Uit het audiobericht van 11 februari 2022 blijkt dat er wordt gesproken over de stash in het dashboardkastje van de stashauto. De rechtbank stelt vast dat de Toyota met [kenteken 3]
blijkens de observaties in die periode als stashauto werd gebruikt. Ook hier worden [medeverdachte 1] en [verdachte] , afzonderlijk van elkaar, op verschillende data en tijdstippen gezien, onder andere op 12 februari en op 1 maart 2022, waarbij beiden meerdere keren op één dag bij de auto waren. Beiden bukken dan bij een wiel, openen de auto, stappen meestal kort even in, stappen weer uit, sluiten de auto af en bukken weer bij een wiel. In het dashboardkastje van deze Toyota trof de politie op 8 maart 2022 een grote hoeveelheid cocaïne aan (509 ponypacks met een totale hoeveelheid van 188,7 gram). De rechtbank gaat er daarom van uit dat in het audiobericht van 11 februari 2022 waar het gaat over de stash auto, het over deze Toyota gaat. Op diezelfde 8 maart 2022 is [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] naar deze auto toe gereden, waarbij [medeverdachte 1] in de Toyota is gaan zitten, waarna hij is aangehouden met 50 ponypacks met daarin 18 gram cocaïne in zijn zak. Bij [medeverdachte 2] zijn op dat moment 5 ponypacks met daarin cocaïne aangetroffen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren door de politie gevolgd na het waarnemen kort daarvoor van een drugsdeal met koper [koper] .
[koper] bestelde de drugs bij het [telefoonnummer] , dat hij onder de naam ‘ [bijnaam 1] ’ in zijn telefoon had opgeslagen. Hij bestelde naar eigen zeggen al langer drugs via dit telefoonnummer. Het telefoonnummer kan worden gekoppeld aan de Huawei P30 die [medeverdachte 2] bij zijn aanhouding op 8 maart 2022 bij zich droeg, kort na de drugsdeal. De naam van de gebruiker van de telefoon noemt zichzelf “ [bijnaam 2] ” welke naam in de MMA melding van 25 mei 2021 ook wordt genoemd. Uit onderzoek van deze telefoon komt naar voren dat het toestel al geruime tijd wordt gebruikt om cocaïne te kopen en verkopen. De rechtbank stelt vast dat het hierbij om een grote hoeveelheid berichten gaat.
Op deze Huawei zijn ook audioberichten aangetroffen. De stem van ‘ [bijnaam 2] ’ die te horen is, wordt door de verbalisanten soms herkend als de stem van [verdachte] en soms als die van [medeverdachte 2] . Het lijkt er dus op dat deze telefoon afwisselend door de gebroeders [achternaam] wordt gebruikt. Voorts heeft de politie vastgesteld dat het contact “ [contact] ” dat uit deze telefoon naar voren komt, is te linken aan [medeverdachte 1] . De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat zowel [verdachte] , [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] , met of via deze telefoon met elkaar communiceren. Uit het onderzoek komt voorts naar voren dat er in de periode van 5 januari 2022 tot en met 8 maart 2022 een grote hoeveelheid berichten tussen “ [contact] ” en [bijnaam 2] is uitgewisseld. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat [medeverdachte 1] door de gebruiker van de Huawei telefoon wordt aangestuurd waar hij drugs moet afleveren. [medeverdachte 1] geeft vervolgens aan [bijnaam 2] door als hij de drugs heeft afgeleverd. De rechtbank leidt voorts uit de gesprekken af dat het in de gesprekken onmiskenbaar over harddrugs gaat.
Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] gebruik maakten van de Huawei. De gebruiker van deze Huawei geeft gedurende langere tijd opdrachten aan onder andere [medeverdachte 1] waar, hoeveel en welke drugs er moet worden afgeleverd. Ook worden zowel [medeverdachte 2] , als [verdachte] als [medeverdachte 1] (herhaaldelijk) bij en in verschillende stashauto’s gezien, waarbij telkens dezelfde soort handelingen worden verricht, ongeacht de persoon en ongeacht de auto. Die handelingen zijn dan de sleutel pakken die op of onder een wiel ligt, de deur openen en ofwel kort erin gaan zitten ofwel alleen de deur openen, handelingen in de auto verrichten, uit de auto stappen, de auto afsluiten en de sleutel weer terug bij het wiel leggen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden op 8 maart 2022 samen bij de stashauto aangetroffen waarbij [medeverdachte 1] zelfs in de auto zit, net nadat hij drugs had verkocht. In deze stashauto werden 509 ponypacks cocaïne aangetroffen, terwijl [medeverdachte 1] zelf nog eens 50 ponypacks cocaïne bij zich droeg en [medeverdachte 2] vijf stuks.
Gelet op al het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat zowel [medeverdachte 1] , als [medeverdachte 2] , als [verdachte] zich gedurende een periode van ruim
5 maanden schuldig hebben gemaakt aan grootschalige harddrugshandel.
Medeplegen
De rechtbank overweegt gelet op bovenstaande bevindingen dat uit de uitgelezen telefoons en de uitvoeringshandelingen om en in de auto blijkt dat er tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] ook sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij het dealen van de drugs. Zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] als [medeverdachte 2] kwamen geregeld naar de verschillende stashauto’s om daar drugs te brengen of te halen. Daarover werd ook in de chats gesproken. [bijnaam 2] , zijnde ofwel [medeverdachte 2] ofwel [verdachte] , gaf via de Huawei door waar [medeverdachte 1] de drugs moest afleveren en [medeverdachte 1] liet ook weten als hij een locatie had gehad. Op 8 maart 2022 werd [medeverdachte 1] ook samen met [medeverdachte 2] aangehouden, net nadat zij harddrugs hadden verkocht aan [koper] . De werkwijze is daarbij simpel: er wordt harddrugs opgehaald bij [medeverdachte 3] , vervolgens worden deze in een stashauto gelegd en van daaruit worden de harddrugs opgehaald om vervolgens te worden geleverd aan de klanten. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben zich allen hieraan schuldig gemaakt. Ze gingen daarbij doelbewust en snel te werk en vervulden daarbij uitwisselbare rollen. In korte tijd hebben ze zo heel veel geld verdiend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs.
Periode
Ten aanzien van de periode acht de rechtbank als beginpunt daarvan de eerste waarnemingen bij de eerste stashauto van belang. Op 19 oktober 2021 zijn zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] bij de stashauto gezien. Een dag later werd ook [medeverdachte 1] meermalen bij dat voertuig gezien. De rechtbank acht – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – dat deze datum als begindatum heeft te gelden. Op 8 maart 2022 werden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op heterdaad aangehouden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een bewezenverklaring kan volgen voor de periode van 20 oktober 2021 tot en met 8 maart 2022.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 19 oktober 2021 tot en met 08 maart 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderenopzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heef gevorderd op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 dagen onvoorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij verzocht een taakstraf op te leggen van 80 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat onduidelijk is om welke hoeveelheden het gaat, dat de redelijke termijn ruimschoots is verstreken en dat sprake is van diverse vormverzuimen. Daarnaast is verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Hij heeft een gezin en samen met [medeverdachte 2] een autobedrijf en daarnaast is hij sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis niet meer in aanraking gekomen met politie of justitie. De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die voor wat betreft het onvoorwaardelijke deel daarvan gelijk is aan het voorarrest, eventueel te combineren met een taakstraf of een geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Zij hebben gedurende een periode van bijna 5 maanden zeer intensief gedeald in georganiseerd verband. De verhandelde drugs vertegenwoordigde een grote handelswaarde. Door zijn handelen is [verdachte] mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die de handel in en het gebruik van verdovende middelen hebben op de maatschappij. Cocaïne is voor de gezondheid van de gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof, nu dit middel sterk verslavend werkt en kan zorgen voor ernstige lichamelijke en psychische klachten. Bovendien gaat de handel in harddrugs vaak gepaard met verschillende vormen van ernstige criminaliteit en steeds grover geweld waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Deze nadelige effecten zijn ook de reden dat op het dealen van harddrugs forse straffen zijn gesteld. De rechtbank neemt het [verdachte] kwalijk dat hij zich al die tijd niets heeft aangetrokken van de gevolgen van zijn handelen op de maatschappij en alleen oog heeft gehad voor zijn eigen financieel gewin. Daarbij weegt de rechtbank strafverzwarend mee dat het feit in vereniging is gepleegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van [verdachte] van 31 januari 2025 waaruit naar voren komt dat hij niet eerder in aanraking kwam met justitie voor het overtreden van de Opiumwet.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 5 maart 2025 dat over [verdachte] is opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat gezien zijn ontkennende houding niet tot een delictanalyse kan worden gekomen. Op de verschillende leefgebieden geeft [verdachte] wel openheid van zaken en hieruit komt het beeld naar voren dat hij zijn leven op orde heeft. Hij is zelfstandig ondernemer, getrouwd, hij heeft een goede band met zijn ouders en naar eigen zeggen een druk bestaan als vader van drie jonge kinderen. Deze factoren worden door de reclassering gezien als beschermend. De reclassering heeft [verdachte] in het schorsingstoezicht kunnen volgen waaruit naar voren is gekomen dat hij in staat is zelfstandig zijn zaken te regelen. Het schorsingstoezicht is mede daarom voortijdig positief beëindigd. Gelet daarop wordt geen meerwaarde gezien in het voortzetten van reclasseringstoezicht. Bij een veroordeling wordt derhalve een straf geadviseerd zonder bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten (LOVS), waarin uitgangspunten voor strafoplegging voor soortgelijke strafbare feiten zijn opgenomen. Bij het handelen in harddrugs voor een periode van 3 tot 6 maanden, is volgens de oriëntatiepunten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden het uitgangspunt. Dit uitgangspunt gaat echter uit van een alleen opererende dader. Zoals hiervoor is overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] samen met anderen in harddrugs handelde in een georganiseerd verband en dat is een strafverzwarende omstandigheid . Daarnaast is strafverzwarend dat gedurende een lange periode zeer intensief is gedeald. De rechtbank neemt daarom als uitgangspunt voor de op te leggen straf een gevangenisstraf van 10 maanden.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient een verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht.
De redelijke termijn is in dit geval gestart op 12 mei 2022, omdat verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van 2 jaar en 10 maanden verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met 10 maanden is overschreden. De rechtbank zal hiermee bij de bepaling van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening houden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen onvoldoende recht doen aan de ernst van het door verdachte gepleegde feit en gelet op de rechtseenheid te fors afwijkt van wat doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke, aanzienlijke gevangenisstraf. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf van 10 maanden passend en geboden. In de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding om deze straf te matigen tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2025.
Mr. Wijffels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te onderteken.

9.Bijlage I

De tenlastelegginghij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 oktober 2021
tot en met 08 maart 2022 te [plaats] , althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )