ECLI:NL:RBZWB:2025:1787

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
02-066814-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in woning

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die samen met een ander opzettelijk ongeveer 1,4 kilo cocaïne aanwezig heeft gehad. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 maart 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een ander cocaïne in zijn bezit had. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van de cocaïne, onder andere door de verklaring van de medeverdachte en de aangetroffen drugs in de woning waar de verdachte verbleef. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne en beschikkingsmacht had over de drugs. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak en matigde de straf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-066814-22
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte samen met een ander 1.407 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte opzettelijk 1,4 kilo cocaïne aanwezig heeft gehad. De officier van justitie baseert zich op de aangetroffen drugs, het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut en de verklaring van [medeverdachte] . De officier van justitie gaat er vanuit dat verdachte veelvuldig in de woning verbleef en daardoor wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en beschikkingsmacht daarover had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu hiervoor onvoldoende overtuigend bewijs uit het dossier naar voren komt. Niet gebleken is dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen cocaïne in de woning van zijn vriendin. Ook van voorwaardelijk opzet kan niet worden gesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte is op 17 maart 2022 door de politie aangetroffen in de woning aan de [adres] te [plaats] . Hij en [medeverdachte] lagen samen te slapen op het moment dat de politie binnentrad in de woning. In die woning werden onder meer gripzakjes, ponypacks - waarvan een aantal gevuld met een op harddrugs gelijkende stof - en grote brokken wit poeder aangetroffen. Na onderzoek bleek dit te gaan om 1,4 kilo cocaïne.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet in de woning woonde, maar daar slechts af en toe sliep. Hoewel hij er van op de hoogte was dat zijn vriendin een centje bijverdiende door ponypacks te vouwen voor drugsdealers, kon hij niet weten dat er die nacht zoveel cocaïne in de woning lag. Hij had zijn afkeuring over deze werkzaamheden uitgesproken en wilde er niets mee te maken hebben.
De rechtbank leidt uit het dossier echter af dat er voldoende indicaties zijn om aan te nemen dat hij meer structureel in de woning verbleef. Zo blijkt uit onderzoek van de politie dat in de woning schoenen, horloges, kleding en verzorgingsproducten zijn aangetroffen van verdachte. Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt bovendien dat hij 2 à 3 keer per week in de woning bleef slapen. Dit wordt ondersteund door de chats tussen een andere verdachte met als bijnaam ‘ [bijnaam] ’ en [medeverdachte] . Zowel op 14, 17 als 20 december 2021 geeft [medeverdachte] in die chats aan dat [verdachte] bij haar verbleef en ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij die [verdachte] is. Ook beschikte verdachte over een sleutel van de woning en vraagt [medeverdachte] in een chatgesprek aan verdachte of hij ‘thuis’ is, waarmee zij de woning aan de [adres] bedoelt. Hierop antwoordt verdachte bevestigend. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte regelmatig in de woning aan de [adres] verbleef. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat [medeverdachte] ponypacks met cocaïne vulde voor drugsdealers en dat zij dat thuis deed. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de (voortdurende) aanwezigheid van een hoeveelheid cocaïne in de woning. Ook is gebleken dat verdachte beschikkingsmacht had over de cocaïne. Zoals hij ter zitting ook heeft erkend, heeft hij meermalen – als [medeverdachte] niet thuis was en de dealers drugs nodig hadden – pakketjes met cocaïne onder de poort gelegd, waarna de dealers het konden ophalen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne op 17 maart 2022. Dat de aangetroffen hoeveelheid meer was dan hij verwachtte, komt voor zijn rekening en risico.
Medeplegen
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] en derhalve van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte een actieve rol heeft vervuld bij het klaarleggen van de drugs en dat de drugs op voorhand werden bereid door [medeverdachte] .
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in de woning aan de [adres] te [plaats] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 maart 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1407 gram van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur met aftrek van het voorarrest. Daarnaast verzoekt de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd, omdat vrijspraak is bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een ander opzettelijk ruim 1,4 kilo cocaïne aanwezig gehad. Hij wist dat zijn vriendin thuis ponypacks met cocaïne vulde voor drugsdealers en koos er desondanks voor om regelmatig in haar woning te verblijven. Ook hielp hij haar soms hierbij door de drugs op haar verzoek onder de poort te leggen. Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van drugs en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit in veel gevallen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend effect uit. Het voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van drugsfeiten strenge straffen staan.
Bij de strafbepaling neemt de rechtbank mee dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet vaker voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Verdachte heeft bijna drie jaar op afdoening van zijn strafzaak moeten wachten. De redelijke termijn is daarmee met 1 jaar overschreden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk aanwezig hebben van 1.000-1.500 gram cocaïne is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden. De rechtbank ziet in de specifieke omstandigheden van deze zaak aanleiding om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten. Ter zitting is duidelijk geworden dat verdachte de nevenwerkzaamheden van zijn vriendin afkeurde en dat hij er eigenlijk niets mee te maken wilde hebben. Zijn rol is zeer beperkt geweest en bestaat vooral uit het zich onvoldoende distantiëren van de gedragingen van zijn vriendin. Alles overziend acht de rechtbank in beginsel een taakstraf voor de duur van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenis van 6 weken passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf matigen tot een taakstraf van 120 uren, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. Deze voorwaardelijke straf wordt opgelegd om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK telefoontoestel (omschrijving: G2440253, zwart, merk: apple).
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Tenlastelegging
hij op of omstreeks 17 maart 2022 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1407 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )