ECLI:NL:RBZWB:2025:1786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
02-303247-21 en 02-303733-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grootschalige handel in cocaïne en hasjiesj

Op 28 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de handel in cocaïne en hasjiesj. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende bijna vijf maanden actief betrokken was bij de verkoop en het bezit van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en hasjiesj. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 maart 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het medeplegen van de handel in cocaïne en hasjiesj. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen, waarbij onder andere observaties en telefoongegevens zijn gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte aan te tonen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte een aanzienlijke straf rechtvaardigen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van 8 maanden, een taakstraf van 80 uren en een geldboete van 3.910 euro afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-303247-21 en 02-303733-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonplaats]
raadsman mr. I.F.J. Beugelsdijk, advocaat te Nieuwegein

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak tegen [verdachte] is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 02-115991-22 en [medeverdachte 2] onder parketnummer 02-303373-21.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1gedurende bijna 5 maanden samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne;
feit 2samen met anderen 211,5 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
feit 3samen met anderen 608,3 gram hasjiesj in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 3 van de Politiewet voldoende basis geeft voor de observaties die zijn uitgevoerd voorafgaand aan het bevel stelselmatige observatie. Er is niet doelbewust of met grove veronachtzaming gehandeld, zodat van consequenties zoals door de verdediging naar voren zijn gebracht geen sprake kan zijn. Hetzelfde geldt voor het uitlezen van de onder [verdachte] inbeslaggenomen telefoon. Daarvoor is destijds toestemming gegeven door de officier van justitie. De officier van justitie acht op basis van de bewijsmiddelen de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, en dan met name de bevindingen uit de observaties, de resultaten van de onderzoeken van de telefoon(s) van [medeverdachte 2] en [verdachte] en het aantreffen van [medeverdachte 2] en [verdachte] naast en in de stash-auto met allebei cocaïne op zak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan. Artikel 3 van de Politiewet geeft geen basis voor de wijze waarop is geobserveerd voorafgaand aan het bevel stelselmatige observatie. Daarnaast is de verbaliseringsplicht onvoldoende in acht genomen. Voorts is in strijd met het smartphone arrest van de Hoge Raad gehandeld. Er is zonder een bevel van de officier van justitie of na rechterlijke toetsing onderzoek gedaan in de telefoon van verdachte. Primair verzoekt de verdediging de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair dient het met de observaties en het uit de telefoon vergaarde bewijs te worden uitgesloten. Voor verdachte dient dan vrijspraak te volgen voor de feiten 1 en 3. Meer subsidiair stelt de verdediging dat vrijspraak dient te volgen van feit 3 nu geen sprake is van wetenschap of beschikkingsmacht. Wat feit 2 betreft kan slechts een bewezenverklaring volgen voor 145,5 gram cocaïne en dient partieel vrijspraak te volgen voor het medeplegen. Tot slot voert de verdediging aan dat één en ander dient te worden verdisconteerd in de op te leggen straf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van stelselmatige observatie in oktober 2021 en dus voordat daartoe een bevel is afgegeven. Van belang daarvoor is het volgende. Observaties waarvoor geen machtiging is gegeven als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kunnen onrechtmatig zijn indien zij geschikt zijn om een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte te verkrijgen. Of dat het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden zoals de duur, intensiteit, plaats en het doel van de observaties en de wijze waarop zij hebben plaatsgevonden. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet) en artikel 141 Sv daarvoor voldoende legitimatie bieden. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de observaties slechts in een bepaald gebied en kortstondig worden uitgevoerd.
Op 4 oktober 2021 is met toestemming van hulpofficier van justitie [naam 1] een niet registrerend heterdaadmiddel (peilbaken) geplaatst op het vervoermiddel van [medeverdachte 2] voor de duur van drie dagen. Niet duidelijk is welk voertuig dit betrof. Evenmin blijkt uit het dossier of dit peilbaken daadwerkelijk is gevolgd.
Daarnaast volgt uit het dossier dat er observaties zijn gedaan op 9, 19, 20 en 23 oktober 2021. Deze observaties zagen met name op hetgeen zich voordeed rondom de Citroën Berlingo [kenteken 1] en de Renault Clio [kenteken 2] , zo blijkt uit de diverse processen-verbaal. [verdachte] zelf is niet geobserveerd. Nu de observaties slechts zien op enkele, veelal niet aaneengesloten dagen en daarbij de focus lag op hetgeen zich afspeelde rondom voornoemde voertuigen, is daarmee niet een min of meer compleet beeld verkregen van bepaalde aspecten van het leven van [verdachte] . Daarvoor is de duur te kort en de aard van de observatie (met name op de voertuigen) te beperkt. Er is dan ook geen sprake van een stelselmatige observatie waarvoor een bevel ex artikel 126g Sv vereist is.
Met betrekking tot de opmerkingen van de raadsman over de verbaliseringsplicht overweegt de rechtbank dat zij, anders dan de raadsman, van oordeel is dat over (de inzet van) het peilbaken voldoende is geverbaliseerd. Uit het aanwezige proces-verbaal blijkt in voldoende mate waarom en op welke wijze is besloten tot de inzet van het peilbaken, en wat de technische aard en mogelijkheden van dat baken waren. Ook op dit punt constateert de rechtbank dus dat geen sprake is van enig vormverzuim, zodat ook dit verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onderzoek aan de smartphone overweegt de rechtbank als volgt. Voor het doen van onderzoek aan een smartphone door een opsporingsambtenaar vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in de artikelen 94 jo. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek echter zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn.
Uit het dossier volgt dat de politie de iPhone XR, aangetroffen bij [verdachte] , heeft onderzocht. Daarbij zijn zowel alle contacten doorgelopen, audiogesprekken uitgeluisterd en zijn de chats via Signal en Whatsapp bekeken, alsmede mediabestanden en afbeeldingen. Daarmee dient het onderzoek aan de telefoon naar het oordeel van de rechtbank als een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer te worden beschouwd. Door dit onderzoek is immers een min of meer compleet beeld verkregen van bepaalde aspecten van het leven van [verdachte] . Artikel 94, e.v. Sv biedt daarvoor onvoldoende legitimatie. Voor een dergelijk, grondiger onderzoek aan de telefoon is toestemming van een officier van justitie vereist ex artikel 141 en 148 Sv. In dit geval heeft de officier van justitie op 9 maart 2022 bevolen om de telefoon destructief te onderzoeken, zo valt te lezen in het logboek. Van een schriftelijk bevel daartoe is weliswaar geen sprake, maar dat is ook niet vereist. Eerst na dit bevel is onderzoek aan de telefoon verricht. Van een onregelmatigheid is derhalve geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer dan ook.
feit 1
Naar aanleiding van een MMA melding in mei 2021 en een TCI proces-verbaal in juli 2021 is in oktober 2021 een onderzoek gestart naar mogelijke drugshandel door de broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Nadat het onderzoek was opgestart kwam er in de maand oktober 2021 een tweede TCI proces-verbaal binnen waarin ook de naam van neef [verdachte] werd genoemd. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan handel in cocaïne.
Gedurende het onderzoek zijn verschillende observaties verricht waarbij een Citroën Berlingo voorzien van [kenteken 1] en een Renault Clio voorzien van [kenteken 2]
in beeld kwamen. Laatstgenoemde auto stond geparkeerd op het [straat] te [plaats] . De auto was door [naam 2] uitgeleend aan [medeverdachte 2] . Op 20 oktober 2021 werden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] , los van elkaar, meerdere keren bij de auto gezien. Er werden hierbij verschillende handelingen om en rond de auto verricht. Zo pakten ze alle drie de autosleutel van de verstopplek (op de grond achter het linker voorwiel), namen ze vervolgens kort plaats in het voertuig op de bestuurdersstoel, verrichtten daar handelingen om vervolgens de auto weer af te sluiten, de sleutel achter het linker voorwiel te leggen en weer weg te gaan. Gezien wordt dat [verdachte] tot tweemaal toe iets wegstopt met zijn linkerhand in zijn broek nadat hij uit de auto komt.
Zo wordt op 20 oktober 2021 om 15:45 uur gezien dat [verdachte] met een gevulde plastic tas naar de auto loopt, bukt om de sleutel bij het voorwiel te pakken, de auto opent, vervolgens gaat zitten op de bestuurdersstoel en daar gedurende twee minuten diverse handelingen verricht, waarna hij de auto afsluit, de sleutel weglegt en zonder plastic tas de plaats verlaat. Nog geen uur later om 16:34 uur wordt gezien dat [medeverdachte 2] een plastic zakje met ponypacks onder het stuurkolom vandaan haalt en in zijn linkerjaszak stopt. Weer korte tijd later om 17:20 uur opent [medeverdachte 1] de auto, bukt voorover in de auto, pakt iets uit een rode schoenendoos en stopt dat direct in zijn rechterjaszak.
Op 23 oktober 2021 hebben verbalisanten met de achter het linkervoorwiel aangetroffen sleutel de Renault Clio geopend en erin gekeken. In de auto werd een rode schoenendoos aangetroffen met daarin vier boterhamzakjes met daarin gripzakjes die op hun beurt weer gevuld waren met ponypacks. De auto werd vervolgens weer afgesloten en de sleutel werd teruggelegd achter het linker voorwiel. Op dezelfde dag werd door het onderzoeksteam gezien dat een onbekend persoon in de auto stapte en daarin kort verbleef. Na het vertrek van deze persoon is door het onderzoeksteam gezien dat er nog maar drie boterhamzakjes in de betreffende schoenendoos zaten. De auto werd vervolgens in beslag genomen en uiteindelijk werden er 8 zakjes met daarin 166 ponypacks cocaïne aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af dat de Renault Clio werd gebruikt als stash (voorraad)auto. Nadat deze auto in beslag was genomen bleek overigens al gauw een nieuwe stashauto in gebruik te zijn, namelijk een Toyota met [kenteken 3] .
Uit onderzoek naar de telefoon van [verdachte] blijkt dat in diverse chats afspraken worden gemaakt voor het (ver)kopen en afleveren van drugs. Ook worden er prijzen genoemd. Op het toestel worden ook afbeeldingen gevonden van hennep en een dik pak geld. Daarnaast gaan veel audiogesprekken over afspraken die gemaakt worden met mogelijke klanten, de sleutel van de stash op het linker voorwiel leggen, of er nog P en M is, waarbij uit het dossier is gebleken dat M staat voor mix, dus versneden cocaïne en P staat voor pure cocaïne, dus onversneden. Voorts worden in de chats en audiogesprekken diverse termen gebruikt die zijn te linken aan de handel in drugs. Het gaat daarbij niet alleen over de verkoop van cocaïne, maar ook van hasjiesj.
Uit het audiobericht van 11 februari 2022 blijkt dat er wordt gesproken over de stash in het dashboardkastje van de stashauto. De rechtbank stelt vast dat de Toyota met [kenteken 3]
blijkens de observaties in die periode als stashauto werd gebruikt. Ook hier worden [verdachte] en [medeverdachte 1] , afzonderlijk van elkaar, op verschillende data en tijdstippen gezien, onder andere op 12 februari en op 1 maart 2022, waarbij beiden meerdere keren op één dag bij de auto waren. Beiden bukken dan bij een wiel, openen de auto, stappen meestal kort even in, stappen weer uit, sluiten de auto af en bukken weer bij een wiel. In het dashboardkastje van deze Toyota trof de politie op 8 maart 2022 een grote hoeveelheid cocaïne aan (509 ponypacks met een totale hoeveelheid van 188,7 gram). De rechtbank gaat er daarom van uit dat in het audiobericht van 11 februari 2022 waar het gaat over de stash auto, het over deze Toyota gaat. Op diezelfde 8 maart 2022 is [verdachte] samen met [medeverdachte 2] naar deze auto toe gereden, waarbij [verdachte] in de Toyota is gaan zitten, waarna hij is aangehouden met 50 ponypacks met daarin 18 gram cocaïne in zijn zak. Bij [medeverdachte 2] zijn op dat moment 5 ponypacks met daarin cocaïne aangetroffen. [medeverdachte 2] en [verdachte] waren door de politie gevolgd na het waarnemen kort daarvoor van een drugsdeal met koper [naam 3] .
[naam 3] bestelde de drugs bij het [telefoonnummer] , dat hij onder de naam ‘ [bijnaam 1] ’ in zijn telefoon had opgeslagen. Hij bestelde naar eigen zeggen al langer drugs via dit telefoonnummer. Het telefoonnummer kan worden gekoppeld aan de Huawei P30 die [medeverdachte 2] bij zijn aanhouding op 8 maart 2022 bij zich droeg, kort na de drugsdeal. De naam van de gebruiker van de telefoon noemt zichzelf “ [bijnaam 2] ” welke naam in de MMA melding van 25 mei 2021 ook wordt genoemd. Uit onderzoek van deze telefoon komt naar voren dat het toestel al geruime tijd wordt gebruikt om cocaïne te kopen en verkopen. De rechtbank stelt vast dat het hierbij om een grote hoeveelheid berichten gaat.
Op deze Huawei zijn ook audioberichten aangetroffen. De stem van ‘ [bijnaam 2] ’ die te horen is, wordt door de verbalisanten soms herkend als de stem van [medeverdachte 1] en soms als die van [medeverdachte 2] . Het lijkt er dus op dat deze telefoon afwisselend door de gebroeders Belhadi wordt gebruikt. Voorts heeft de politie vastgesteld dat het contact “ [bijnaam 3] ” dat uit deze telefoon naar voren komt, is te linken aan [verdachte] . De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat zowel [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] als [verdachte] , met of via deze telefoon met elkaar communiceren. Uit het onderzoek komt voorts naar voren dat er in de periode van 5 januari 2022 tot en met 8 maart 2022 een grote hoeveelheid berichten tussen “ [bijnaam 3] ” en [bijnaam 2] is uitgewisseld. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat [verdachte] door de gebruiker van de Huawei telefoon wordt aangestuurd waar hij drugs moet afleveren. [verdachte] geeft vervolgens aan [bijnaam 2] door als hij de drugs heeft afgeleverd. De rechtbank leidt voorts uit de gesprekken af dat het in de gesprekken onmiskenbaar over harddrugs gaat.
Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] gebruik maakten van de Huawei. De gebruiker van deze Huawei geeft gedurende langere tijd opdrachten aan onder andere [verdachte] waar, hoeveel en welke drugs er moet worden afgeleverd. Ook worden zowel [medeverdachte 2] , als [medeverdachte 1] als [verdachte] (herhaaldelijk) bij en in verschillende stashauto’s gezien, waarbij telkens dezelfde soort handelingen worden verricht, ongeacht de persoon en ongeacht de auto. Die handelingen zijn dan de sleutel pakken die op of onder een wiel ligt, de deur openen en ofwel kort erin gaan zitten ofwel alleen de deur openen, handelingen in de auto verrichten, uit de auto stappen, de auto afsluiten en de sleutel weer terug bij het wiel leggen. [medeverdachte 2] en [verdachte] worden op 8 maart 2022 samen bij de stashauto aangetroffen waarbij [verdachte] zelfs in de auto zit, net nadat hij drugs had verkocht. In deze stashauto werden 509 ponypacks cocaïne aangetroffen, terwijl [verdachte] zelf nog eens 50 ponypacks cocaïne bij zich droeg en [medeverdachte 2] vijf stuks.
Gelet op al het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat zowel [verdachte] , als [medeverdachte 2] , als [medeverdachte 1] zich gedurende een periode van ruim
5 maanden schuldig hebben gemaakt aan grootschalige harddrugshandel.
Medeplegen
De rechtbank overweegt gelet op bovenstaande bevindingen dat uit de uitgelezen telefoons en de uitvoeringshandelingen om en in de auto blijkt dat er tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij het dealen van de drugs. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] kwamen geregeld naar de verschillende stashauto’s om daar drugs te brengen of te halen. Daarover werd ook in de chats gesproken. [bijnaam 2] , zijnde ofwel [medeverdachte 2] ofwel [medeverdachte 1] , gaf via de Huawei door waar [verdachte] de drugs moest afleveren en [verdachte] liet ook weten als hij een locatie had gehad. Op 8 maart 2022 werd [verdachte] ook samen met [medeverdachte 2] aangehouden, net nadat zij harddrugs hadden verkocht aan [naam 3] . De werkwijze is daarbij simpel: er wordt harddrugs opgehaald bij [medeverdachte 3] , vervolgens worden deze in een stashauto gelegd en van daaruit worden de harddrugs opgehaald om vervolgens te worden geleverd aan de klanten. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zich allen hieraan schuldig gemaakt. Ze gingen daarbij doelbewust en snel te werk en vervulden daarbij uitwisselbare rollen. In korte tijd hebben ze zo heel veel geld verdiend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs.
Periode
Ten aanzien van de periode acht de rechtbank als beginpunt daarvan de eerste waarnemingen bij de eerste stashauto van belang. Op 19 oktober 2021 zijn zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] bij de stashauto gezien. Een dag later werd ook [verdachte] meermalen bij dat voertuig gezien. De rechtbank acht – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – dat deze datum als begindatum heeft te gelden. Op 8 maart 2022 werden [medeverdachte 2] en [verdachte] op heterdaad aangehouden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een bewezenverklaring kan volgen voor de periode van 20 oktober 2021 tot en met 8 maart 2022.
feit 2
Op de hiervoor genoemde actiedag van 8 maart 2022 zijn verschillende hoeveelheden verdovende middelen in beslag genomen, waaronder 211,5 gram cocaïne. Deze cocaïne werd deels aangetroffen in de stashauto, deels bij [verdachte] in zijn kleding en deels in de Volkswagen Polo waarin [medeverdachte 2] op het moment van aanhouding als bijrijder zat en waarvan [verdachte] de bestuurder was.
Hiervoor is vastgesteld dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne, waarbij telkens dezelfde methode wordt gebruikt, namelijk het vullen van/ophalen van drugs uit de stashauto om van daaruit te verkopen. Nu [verdachte] op heterdaad is aangehouden in de stashauto bij het dashboardkastje waar 509 ponypacks zijn aangetroffen, hij zelf soortgelijke ponypacks bij zich droeg en eveneens soortgelijke ponypacks in zijn eigen auto, de Volkswagen Polo, zijn aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] niet alleen wetenschap heeft gehad van deze ponypacks, maar dat hij tevens beschikkingsmacht daarover had.
Ook [medeverdachte 2] is op 8 maart 2022 waargenomen bij de Toyota Yaris. Op het moment dat [verdachte] de auto had geparkeerd, bleef [medeverdachte 2] in de Volkswagen Polo van [verdachte] achter. Dat [medeverdachte 2] ook daadwerkelijk wetenschap en beschikkingsmacht had van de aangetroffen drugs leidt de rechtbank allereerst af uit het feit dat [medeverdachte 2] net als [verdachte] al maandenlang betrokken was bij de handel in drugs die telkens in/uit de stashauto werden gehaald. Op
8 maart 2022 was de Toyota de stashauto. Verder komt uit het onderzoek naar de aangetroffen telefoons naar voren dat hij op 8 maart 2022 met [verdachte] communiceert over de stash waki bij de laatste flat. Dat is ook de plek waar de stashauto is aangetroffen. Uit de inbeslaggenomen Huawei blijkt voorts dat op 8 maart 2022 gedurende de hele dag contact is met [verdachte] over drugstransacties. De aangetroffen hoeveelheden cocaïne kunnen derhalve ook worden toegeschreven aan [medeverdachte 2] .
Gelet op het voorgaande en de omstandigheden zoals deze zijn genoemd onder feit 1 is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 2] wetenschap hebben gehad van de cocaïne die is aangetroffen. Daarmee is ook bewezen dat de cocaïne zich binnen de machtssfeer van beide verdachten bevond. De rechtbank acht gelet op het voorgaande medeplegen van het aanwezig hebben van de volledige hoeveelheid ten laste gelegde drugs bewezen.
feit 3
Zoals hiervoor reeds overwogen werden op de actiedag diverse hoeveelheden verdovende middelen in beslag genomen – waaronder 608,3 gram hasjiesj in de stashauto – en is [verdachte] te linken aan deze auto. Hij is immers in die auto aangetroffen en uit het onderzoek aan zijn telefoon is gebleken dat hij zich bezig hield met de handel in hasjiesj (Assi). Op
15 januari 2022 heeft hij een gesprek over de verkoop van Assi en worden er meerdere foto’s van hennep aangetroffen. Hieruit volgt dat er een duidelijk verband is tussen de stashauto en de verkoop van hasjiesj.
Gelet op het voorgaande en de omstandigheden zoals deze zijn genoemd onder feit 1 is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van de hasjiesj die in de auto zijn aangetroffen. Daarmee is ook bewezen dat de hasjiesj zich binnen de machtssfeer van verdachte bevonden. Nu ook [medeverdachte 2] – zoals hiervoor is overwogen – aan de stashauto is te linken acht de rechtbank het medeplegen van het aanwezig hebben van de ten laste gelegde drugs bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1in de periode van 20 oktober 2021 tot en met 08 maart 2022 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2op 8 maart 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 211,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3op 8 maart 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 608,3 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf op te leggen van 8 maanden, waarvan 103 dagen onvoorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij verzocht een taakstraf van 80 uren en een geldboete van 3.910 euro op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , in die zin dat uit het reclasseringsrapport naar voren komt dat hij zijn leven (grotendeels) op orde heeft. Hij heeft zich daarnaast gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Daarnaast heeft hij een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en hasjiesj in zijn bezit gehad. [verdachte] en zijn medeverdachten hebben gedurende een periode van bijna 5 maanden zeer intensief gedeald in georganiseerd verband. De verhandelde drugs vertegenwoordigde een grote handelswaarde. Door zijn handelen is [verdachte] mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die de handel in en het gebruik van verdovende middelen hebben op de maatschappij. Cocaïne is voor de gezondheid van de gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof, nu dit middel sterk verslavend werkt en kan zorgen voor ernstige lichamelijke en psychische klachten. Bovendien gaat de handel in harddrugs vaak gepaard met verschillende vormen van ernstige criminaliteit en steeds grover geweld waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Deze nadelige effecten zijn ook de reden dat op het dealen van harddrugs forse straffen zijn gesteld. De rechtbank neemt het [verdachte] kwalijk dat hij zich al die tijd niets heeft aangetrokken van de gevolgen van zijn handelen op de maatschappij en alleen oog heeft gehad voor zijn eigen financieel gewin. Daarbij weegt de rechtbank strafverzwarend mee dat het feit in vereniging is gepleegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van [verdachte] van 31 januari 2025 waaruit naar voren komt dat hij vaker voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is drie dagen na het onherroepelijk worden van het laatste vonnis aangehouden in het onderhavige onderzoek. Tijdens de eerste schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak werd hij wederom aangehouden wegens het bezit van harddrugs en druggerelateerde feiten, waardoor de schorsing is opgeheven.
Daarnaast slaat de rechtbank acht op het reclasseringsrapport van 5 maart 2025 dat over [verdachte] is opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat de reclassering onvoldoende verbanden heeft kunnen leggen tussen mogelijke problemen op de leefgebieden en de verdenking doordat [verdachte] niet over de delicten heeft willen praten. Op de verschillende leefgebieden geeft hij wel openheid van zaken en hieruit komt het beeld naar voren dat hij zijn leven grotendeels op orde heeft. Hij werkt als verhuizer, heeft een vriendin en een goede band met zijn ouders en zus. Deze factoren worden als beschermend gezien. Uit het schorsingstoezicht is gebleken dat [verdachte] in staat is zijn zaken zelfstandig te regelen. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder voorwaarden nu geen meerwaarde meer wordt gezien in het voortzetten van reclasseringstoezicht.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten (LOVS), waarin uitgangspunten voor strafoplegging voor soortgelijke strafbare feiten zijn opgenomen. Bij het handelen in harddrugs voor een periode van
3 tot 6 maanden, is volgens de oriëntatiepunten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden het uitgangspunt. Dit uitgangspunt gaat echter uit van een alleen opererende dader en daarvan is hier geen sprake. Zoals hiervoor reeds is aangegeven gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] samen met zijn medeverdachten in een georganiseerd verband handelde in drugs. Daarnaast is er ook sprake van het bezit van hard- en softdrugs. Daarvoor heeft als uitgangspunt te gelden een gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid voorts mee dat het hier gaat om medeplegen, dat gedurende een lange periode zeer intensief is gedeald en dat bij verdachte sprake is van recidive. De rechtbank neemt daarom als uitgangspunt voor de op te leggen straf een gevangenisstraf van 14 maanden.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient een verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht.
De redelijke termijn is in dit geval gestart op 9 maart 2022, omdat verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van 3 jaar verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met één jaar is overschreden. De rechtbank zal hiermee bij de bepaling van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening houden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen onvoldoende recht doen aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten en gelet op de rechtseenheid te fors afwijkt van wat doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke, aanzienlijke gevangenisstraf. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf van 14 maanden passend en geboden. In de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding om deze straf te matigen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder bij vonnis van 18 februari 2022 opgelegde voorwaardelijke straf van 20 uur taakstraf, subsidiair 10 dagen hechtenis af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Er is geen aanleiding om dit niet te doen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedragen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu deze geldbedragen zijn verkregen uit de drugshandel zoals bewezenverklaard onder feit 1.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de
Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 18 februari 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/303733-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een taakstraf van 20 uur;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen geldbedragen, te weten:
* 155 EUR (omschrijving G2437423);
* 3.910 EUR.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2025.
Mr. Wijffels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te onderteken.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
feit 1hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 oktober 2021
tot en met 08 maart 2022 te [plaats] , althans elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
feit 2hij op of omstreeks 8 maart 2022 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 211,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
feit 3hij op of omstreeks 8 maart 2022 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 608,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )