ECLI:NL:RBZWB:2025:1784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
02-063852-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in woning

Op 17 maart 2022 is de verdachte, samen met een medeverdachte, aangetroffen in haar woning met ongeveer 1,4 kilo cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze hoeveelheid cocaïne aanwezig had, en dat zij een actieve rol speelde in de drugshandel door ponypacks te vullen voor verkoop. De officier van justitie eiste een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit een zwaardere straf rechtvaardigde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat leidde tot een lichtere straf dan oorspronkelijk geëist. De rechtbank verklaarde het tenlastegelegde bewezen en sprak de verdachte vrij van andere beschuldigingen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-063852-22
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonplaats]
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte samen met een ander 1.407 gram cocaïne in haar bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte opzettelijk 1,4 kilo cocaïne in haar huis heeft gehad. De officier van justitie baseert zich op de aangetroffen drugs, het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut en de eigen verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen. Wel verzoekt de verdediging verdachte partieel vrij te spreken van het tezamen en in vereniging plegen van het feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte is op 17 maart 2022 door de politie aangetroffen in haar woning aan [adres]
te [plaats] . Zij en [medeverdachte] lagen samen te slapen op het moment dat de politie binnentrad in de woning. In de woning zijn onder meer gripzakjes, ponypacks - waarvan een aantal gevuld met een op harddrugs gelijkende stof - en grote brokken wit poeder aangetroffen. Na onderzoek bleek dit te gaan om ongeveer 1,4 kilo cocaïne. Verdachte heeft ter zitting bekend dat ze de cocaïne opzettelijk in huis had. Zij verdiende een centje bij door pakketjes (ponypacks) te maken voor mannen die in drugs handelden. Dit deed zij sinds ongeveer 7 maanden. De cocaïne en verdere benodigdheden kreeg zij van de mannen. Ze vulde de ponypacks met cocaïne, eventueel aangevuld met creatine, en legde deze pakketjes buiten onder de poort van haar schutting neer, waarna deze werden opgehaald door anderen voor de verkoop. Op 17 maart 2022 had zij een grotere hoeveelheid cocaïne dan anders in huis, omdat er net een groot blok was gebracht dat zij een korte tijd voor iemand moest bewaren
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte het tenlastegelegde tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] meerdere nachten per week in de woning sliep, dat er persoonlijke spullen van hem lagen en dat verdachte in een chatgesprek met [medeverdachte] de woning (zijn) ‘thuis’ noemde. Dat hij op de hoogte was van de ‘nevenwerkzaamheden’ van verdachte blijkt uit het feit dat hij een paar keer een actieve rol heeft vervuld door net als verdachte drugs klaar te leggen onder de poort. Hij had dus niet alleen wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne, maar ook beschikkingsmacht daarover. Dat maakt dat het bezit van de cocaïne ook hem verweten kan worden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 1,4 kilo cocaïne in de woning aan [adres] te [plaats] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 maart 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1407 gram van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur met aftrek van het voorarrest. Daarnaast verzoekt de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een ander opzettelijk ruim 1,4 kilo cocaïne aanwezig gehad. Zij verrichtte werkzaamheden met deze cocaïne, te weten het vullen van ponypacks voor drugsdealers. Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van drugs en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit in veel gevallen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend effect uit. Het voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van drugsfeiten strenge straffen staan.
De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte een essentiële rol heeft vervuld bij de handel in de harddrugs. Zij maakte immers de pakketjes gereed voor de verkoop en was daardoor een onmisbare schakel voor de organisatie. Ter zitting heeft verdachte herhaaldelijk aangegeven niets met het dealen te maken te hebben gehad en enkel pakketjes gevuld en gevouwen te hebben, maar daarmee maakt zij haar rol, ten onrechte, te klein. Immers, doordat zij bijna dagelijks ponypacks vouwde en vulde, waarbij zij ook nog eens een deel van de cocaïne mengde met creatine, en de gerede pakketjes daarna onder haar poort legde, konden de dealers vervolgens de drugs verkopen. Zij heeft zich enkel uit financieel gewin laten lenen voor de drugscriminaliteit; zo kon ze immers een centje bijverdienen. Zij bewaarde de cocaïne in haar huis, waar ook haar kinderen en kleinkinderen over de vloer kwamen, hetgeen de rechtbank ook zeer kwalijk vindt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het nagenoeg blanco strafblad van verdachte. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Verdachte heeft bijna 3 jaar op de afdoening van haar strafzaak moeten wachten. De redelijke termijn is daarmee met 1 jaar overschreden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk aanwezig hebben van 1.000-1.500 gram cocaïne is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden. De rechtbank is – gelet hierop en in het belang van de rechtseenheid – van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Zeker omdat er niet enkel sprake was van het ‘in bewaring hebben’ van een dergelijke hoeveelheid harddrugs, maar ook, zoals hiervoor reeds gemotiveerd, van de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte een belangrijke schakel in de drugshandel was. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf van minimaal 5 maanden dan ook passend en geboden. In de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank echter aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een (maximale) taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. De voorwaardelijke straf wordt opgelegd om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en dat het feit is begaan met behulp van de voorwerpen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 1, 2, 4, 5 en 8 tot en met 18;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 3, 6, 7, 19, 20, 21, 22, 23, 27, 28, 31, 32 en 33;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 24, 25, 26, 29 en 30.
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Tenlastelegging
zij op of omstreeks 17 maart 2022 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1407 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )