ECLI:NL:RBZWB:2025:1783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
02-156441-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van een fiets door middel van verbreking met gevangenisstraf en zonder ISD-maatregel

Op 28 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een fiets door middel van verbreking. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 maart 2025, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I. Klein, heeft de verdenking tegen de verdachte onderbouwd met bewijs, waaronder camerabeelden en aangiften. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte dacht dat de fiets gestolen was en deze naar het politiebureau wilde brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de fiets daadwerkelijk had gestolen door het slot te verbreken, en dat het alternatieve scenario van de verdediging ongeloofwaardig was. De rechtbank achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank overwoog dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie weken geëist, maar geen ISD-maatregel, omdat er reële alternatieven waren. De verdediging stelde dat de gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest opgelegd kon worden, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank baseerde haar beslissing op het strafblad van de verdachte en het advies van de reclassering, die een ISD-maatregel passend achtte, maar niet gevorderd was door de officier van justitie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde de gevangenisstraf op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-156441-24
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn bepaaldelijk gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fiets door middel van verbreking.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de fiets heeft gestolen door het slot te verbreken. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en het proces-verbaal met de beschrijving van de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak, omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, het opzet op het wegnemen van de fiets ontbreekt. Verdachte dacht immers dat de fiets was gestolen en wilde deze op een later moment naar het politiebureau brengen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De verdediging heeft een alternatief scenario aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets niet afgesloten aantrof. Hij vermoedde dat de fiets was gestolen en wilde deze naar eigen zeggen naar het politiebureau brengen. Echter, op de camerabeelden is te zien dat verdachte de fiets wegneemt en in een steegje sleept. De rechtbank stelt vast dat de fiets dus wel degelijk afgesloten was toen verdachte deze wegnam (zoals ook aangever verklaart), en dat verdachte in het steegje het slot heeft opengebroken. Vervolgens stapt verdachte op de fiets en fietst hij hiermee weg. Verdachte en de fiets worden korte tijd later aangetroffen in de achtertuin van een woning van een vriendin van verdachte. Deze woning is gelegen aan de [adres] in Tilburg, niet zijnde een adres op de route naar het politiebureau.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig, omdat dit geen steun vindt in het dossier en op meerdere punten tegenstrijdig is met de bevindingen in het dossier. Daarmee is sprake van het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van de fiets. Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de diefstal van de fiets met verbreking (van het slot) wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 mei 2024 te Tilburg een fiets (merk Stromer, kleur rood) die aan [benadeelde] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drie weken met aftrek van voorarrest. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Weliswaar wordt er aan de wettelijke criteria voor de ISD-maatregel en de richtlijn van het Openbaar Ministerie voldaan, maar niet is voldaan aan de zogenaamde ‘zachte’ criteria. Aan verdachte is geen zorgaanbod gedaan, waardoor er nog reële andere alternatieven zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank de bepleite integrale vrijspraak niet volgt, stelt de verdediging zich op het standpunt dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest kan worden opgelegd. De verdediging wijst erop dat verdachte acht dagen in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing en is er sprake van relatief weinig schade, nu de fiets is teruggevonden. Verdachte opnieuw in de gevangenis vastzetten dient geen strafdoel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets. Dit betreft een vervelend feit dat de samenleving als geheel, en de aangever in het bijzonder, overlast en schade oplevert. Verdachte heeft het slot van de fiets immers verbroken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor overlastgevende misdrijven. Recentelijk (op 21 februari 2025) is verdachte veroordeeld voor de diefstal van een fiets, waardoor artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook uit het reclasseringsadvies van 6 maart 2025 volgt dat er sprake is van een delictpatroon. Het rapport komt erop neer dat de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel passend en mogelijk noodzakelijk vindt. Eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasseringstoezichten of andere aanboden hulpverleningstrajecten hebben niet geleid tot enige vorm van gedragsverandering, omdat verdachte zorgmijdend is. Indien een ISD-maatregel niet kan worden opgelegd ziet de reclassering enkel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als mogelijkheid. De rechtbank neemt dit laatste advies van de reclassering over.
Kijkend naar het strafblad van verdachte zou een ISD-maatregel inderdaad passend kunnen zijn om de gewenste gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen en de maatschappij te beschermen tegen zijn overlastgevend gedrag.
Echter, de officier van justitie heeft de oplegging van de ISD-maatregel niet gevorderd omdat niet voldaan is aan de ‘zachte’ criteria. De ‘zachte’ criteria houden in dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van een ISD-maatregel meer bestaat en de maatregel dus een ultimum remedium is. Tot op heden is er onvoldoende zorgaanbod gedaan aan verdachte, waardoor er geen sprake is van een situatie waarin er geen reële alternatieven meer zijn voor gedragsverandering. Gelet op het uitgangspunt dat een ISD-maatregel een ultimum remedium is, en deze maatregel niet is gevorderd door de officier van justitie, is het opleggen van een de ISD-maatregel niet aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank resteert enkel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende sanctie. Voor een voorwaardelijk strafdeel met een zorgaanbod ziet de rechtbank in deze zaak geen ruimte, mede nu daartoe niet is geadviseerd door de reclassering.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie weken met aftrek van het voorarrest. De rechtbank bepaalt de duur van het voorarrest op acht dagen. Verdachte is op 8 mei 2024 in verzekering gesteld en op 10 mei 2024 geschorst. Het voorarrest betrof toen drie dagen. Op 6 juni 2024 is verdachte naar aanleiding van het overtreden van de schorsingsvoorwaarden en een bevel aanhouding buiten heterdaad opnieuw aangehouden. De vordering opheffing schorsing is op 10 juni 2024 door het Openbaar Ministerie ingetrokken. In de tussengelegen periode heeft verdachte vijf dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie weken;
- bepaalt dat de
acht dagendie verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. V.M. Schotanus en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2025.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. J.P.E. Mullers zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 8 mei 2024 te Tilburg
een fiets (merk Stromer, kleur rood), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen fiets
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)