Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beslissing
de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 28 maart 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van verdachte [verdachte] B.V. De zaak betreft een transactieaanbod dat door de verdachte en een medeverdachte is geaccepteerd, waarbij zij afstand deden van een geldbedrag van €113.950,= en een taakstraf van 60 uren zouden verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aan de voorwaarden van het transactieaanbod heeft voldaan en dat het Openbaar Ministerie zelf om niet-ontvankelijkheid heeft verzocht. De rechtbank oordeelt dat het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging niet langer aanwezig is, en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de tenlastegelegde feiten. De zaak is behandeld op de zitting van 14 maart 2025, waar de officier van justitie, mr. S. Leeman, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank concludeert dat de gemaakte afspraken tussen de officier van justitie en de verdediging, hoewel niet wettelijk erkend, in het belang van de verdachte en de samenleving zijn.