Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beslissing
de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. De zaak betreft een transactieaanbod dat op 21 juni 2022 door de verdachte, die als directeur van [medeverdachte] B.V. fungeert, is geaccepteerd. Dit aanbod hield in dat de verdachte en de medeverdachte afstand deden van een geldbedrag van € 113.950,- en dat de verdachte een taakstraf van 60 uren zou verrichten. De officier van justitie heeft tijdens de zitting aangegeven dat de taakstraf is uitgevoerd en dat het geldbedrag is teruggegeven aan de Staat. Hierdoor was er volgens de officier van justitie geen belang meer bij de vervolging van de verdachte.
De verdediging heeft zich achter het standpunt van het Openbaar Ministerie geschaard en benadrukt dat het gaat om een oude zaak waarbij aan de voorwaarden van het transactieaanbod is voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte belang heeft bij de gemaakte afspraken en dat de samenleving gebaat is bij een gepaste afdoening. De rechtbank concludeert dat het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging niet langer aanwezig is, en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 28 maart 2025.