In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2025 een eindbeschikking gegeven over de kinderalimentatie in een procedure tussen een vrouw en een man, die beiden ouders zijn van twee minderjarigen. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. J.A. Scanlan, verzoekt om een bijdrage in de kosten van de minderjarigen, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. Baas, zijn financiële situatie en de draagkracht aanvoert. De rechtbank heeft eerder al beslissingen genomen over de zorgregeling en de hoofdverblijven van de kinderen, en nu is het tijd om de kinderalimentatie vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarigen in 2025 € 1.524,19 per maand bedraagt, wat neerkomt op € 762 per kind. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en geconcludeerd dat de man een bijdrage van € 220 per maand voor de oudste minderjarige moet betalen, met ingang van 1 januari 2025. De vrouw heeft haar verzoek voor de tweede minderjarige ingetrokken, waardoor de rechtbank dit verzoek niet verder heeft beoordeeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.