ECLI:NL:RBZWB:2025:1774

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
02-287328-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring gekwalificeerde opzetverkrachting, geen schending ondervragingsrecht

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gekwalificeerde opzetverkrachting. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 maart 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte primair gekwalificeerde opzetverkrachting, subsidiair poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting en meer subsidiair gekwalificeerde opzetaanranding van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, gesteund door camerabeelden en getuigenverklaringen, terwijl de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster betwistte en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en voldoende steunbewijs aanwezig was. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit bewezen en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op. De rechtbank oordeelde dat er geen schending van het ondervragingsrecht was, omdat de verdediging voldoende gelegenheid had gehad om de verklaringen van de aangeefster te toetsen, ondanks dat zij niet als getuige kon worden gehoord. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-287328-24
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsman mr. R.A.A. Maat, advocaat te Goes en raadsvrouw mr. E.V.W. Buijsen, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 8 september 2024 primair schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting van [aangeefster] , subsidiair poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting van [aangeefster] en meer subsidiair gekwalificeerde opzetaanranding van [aangeefster] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Zij acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar, nu deze door de diverse camerabeelden, getuigenverklaringen en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) worden ondersteund. De verklaring van verdachte is inconsistent en wordt niet ondersteund door het dossier. De officier acht zijn verklaring dan ook ongeloofwaardig. Er is sprake van dwang en geweld en verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het duwen/brengen van zijn vingers en tong in de vagina van aangeefster. Bovendien wist verdachte dat dit tegen de wil van aangeefster was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verklaring van aangeefster is onvoldoende betrouwbaar vanwege de innerlijke tegenstrijdigheden en de verschillen tussen haar verklaring, de camerabeelden en de getuigenverklaringen. Bovendien is de verdediging niet in de gelegenheid gesteld aangeefster te ondervragen, terwijl haar verklaring als
sole or decisivemoet worden aangemerkt. Hoewel de verdediging in de gelegenheid is gesteld om de geluidsbestanden van het verhoor van aangeefster te beluisteren en er aanvullende getuigen zijn gehoord, acht de verdediging het niet kunnen horen van aangeefster onvoldoende gecompenseerd. Indien de verklaringen van aangeefster worden gebruikt als bewijs, levert dit een schending op van het recht van cliënt op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling van een van de ten laste gelegde feiten te komen. Er is geen sprake van seksuele handelingen, opzet of dwangmiddelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bewijsminimum
Vooropgesteld wordt dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven
dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen:
het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In het geval dat de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde handelingen niet is vereist dat die handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende dat de verklaring van de aangever, als die betrouwbaar wordt bevonden, op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan de aangever. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van de aangever en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
In onderhavige zaak is sprake van een ontkennende verdachte. Volgens verdachte hebben er geen seksuele handelingen plaatsgevonden. Aangeefster zou in ruil voor € 50,- hebben aangeboden verdachte een blow job te geven. Verdachte had aangeefster betaald, maar na betaling kwam aangeefster terug op haar aanbod. Om zijn geld terug te krijgen is verdachte achter aangeefster aangegaan, heeft haar arm vastgepakt en kwamen zij ten val. Er is geen sprake van verkrachting, aldus verdachte.
Ondervragingsrecht
De rechtbank stelt vast dat de verdediging in oktober 2024 heeft verzocht om aangeefster te horen. De verdediging is in de gelegenheid gesteld de audio-opnames van de verhoren van aangeefster te beluisteren en tevens zijn deze verhoren woordelijk uitgewerkt en verstrekt aan de verdediging. Op 21 februari 2025 heeft de verdediging opnieuw verzocht aangeefster te horen. Op 25 februari 2025 is het verzoek door de rechter-commissaris toegewezen. Uit het proces-verbaal van 6 maart 2025 van de rechter-commissaris is echter gebleken dat aangeefster geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Ook na contact met de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant is het niet mogelijk gebleken om de verblijfplaats van aangeefster te achterhalen. De rechter-commissaris ziet geen mogelijkheid om aangeefster te horen en het onderzoek door de rechter-commissaris is op 13 maart 2025 gesloten.
Gelet op het voorgaande heeft de verdediging niet de gelegenheid gehad om aangeefster als getuige te kunnen ondervragen over haar voor de verdachte belastende verklaring. De rechtbank staat dan ook voor de vraag of deze beperking in het ondervragingsrecht van de verdediging een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert, waardoor er geen sprake meer zou zijn van een eerlijk proces indien de rechtbank deze verklaring voor het bewijs zou bezigen.
In gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen moet de rechtbank beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Om dit te kunnen toetsen zijn de volgende factoren van belang:
( i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
(ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en
(iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Deze beoordelingsfactoren moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Daarbij geldt hoe groter het gewicht van de verklaring van de getuige die niet kon worden gehoord, des te belangrijker worden de reden om niet te (kunnen) horen en het bestaan van compenserende factoren.
De rechtbank overweegt over de hierboven genoemde factoren als volgt:
( i) Het is voor de rechter-commissaris niet mogelijk gebleken om de woon- of verblijfplaats te achterhalen van aangeefster. Zij staat sinds 2 juli 2024 niet langer in Nederland ingeschreven. Op verzoek van de rechter-commissaris is door de politie, in de voor hen beschikbare systemen, gezocht naar de (mogelijke) verblijfplaats van aangeefster. Dit heeft geen resultaat opgeleverd. Gelet hierop was het onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kon worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat er een goede reden was voor het niet kunnen bevragen van aangeefster door de verdediging.
(ii) De rechtbank moet beoordelen of in geval van een bewezenverklaring deze in beslissende mate steunt op de verklaring van aangeefster (‘sole or decisive’) of dat de verklaring voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank stelt vast dat een bewezenverklaring niet in beslissende mate steunt op de verklaring van aangeefster. Haar verklaring wordt immers in belangrijke mate ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de camerabeelden, de verschillende getuigenverklaringen en het rapport van het NFI. De verklaring van aangeefster is dan ook niet aan te merken als ‘sole or decisive’.
(iii) De verdediging is in de gelegenheid gesteld om de audio-opnames van het verhoor van aangeefster te beluisteren. Daarnaast zijn deze verhoren woordelijk uitgewerkt en verstrekt aan de verdediging. Aangeefster heeft daarnaast na het incident direct aan getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verteld wat er volgens haar is gebeurd. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om (nadere) vragen aan te leveren en heeft hiervan gebruik gemaakt, zodat de politie deze heeft betrokken in het verhoor van deze getuigen.
De rechtbank is van oordeel dat er een goede reden was voor het niet kunnen ondervragen van aangeefster door de verdediging, de verklaring van aangeefster niet is aan te merken als ‘sole or decisive’ en er bovendien sprake was van voldoende compenserende factoren. Derhalve is er geen sprake van een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten en is het recht op een eerlijk proces niet geschonden.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en overweegt hiertoe als volgt. Aangeefster heeft op drie momenten een verklaring afgelegd: als eerste op 8 september 2024 – direct na het incident – tegen de verbalisanten die ter plaatse kwamen, de tweede keer is zij gehoord in het kader van een informatief gesprek zeden op de dag van het incident en tot slot heeft zij een verklaring afgelegd in haar aangifte. Aangeefster heeft op al deze momenten, op enkele kleine punten na, consistent verklaard. Bovendien wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verschillende camerabeelden. Ook de getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] ondersteunen haar verklaring. Tot slot ondersteunt ook het rapport van het NFI - waar de DNA resultaten in staan opgenomen - haar verklaring. De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefster dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. Aangeefster heeft gebruik gemaakt van de telefoon van verdachte om contact te zoeken met haar vriend. Zij heeft hem via het Facebook account van verdachte berichten toegezonden. Door [getuige 3] , de vriend van aangeefster, is bevestigd dat hij deze berichten heeft ontvangen en de stem van zijn vriendin herkende in het toegezonden spraakbericht. Daarnaast is door zowel [getuige 2] , [getuige 4] als de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat zij een heftige gemoedstoestand hebben waargenomen bij aangeefster. Zij heeft direct verklaard te zijn aangerand. Uit het proces-verbaal van de beschrijving van het door [getuige 4] gemaakte filmpje blijkt dat verdachte en aangeefster op het spoor liggen en aangeefster – met haar broek naar beneden – spartelend probeert te ontkomen aan verdachte terwijl hij met zijn hand bij haar vagina zit. Uit het rapport van het NFI, in samenhang met de rest van het dossier, volgt bovendien dat er DNA van verdachte is aangetroffen op de binnenste schaamlippen van aangeefster.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario – dat aangeefster aan verdachte voor € 50,- een blow job zou geven, maar hier na betaling op terugkwam waardoor er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden– is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het hiervoor benoemde steunbewijs ongeloofwaardig en wordt terzijde geschoven. Bovendien biedt dit scenario geen enkele verklaring voor de uitgetrokken broek van aangeefster en het aangetroffen DNA van verdachte op de binnenste schaamlippen van aangeefster. De rechtbank gaat dan ook uit van de handelingen zoals door aangeefster zijn beschreven.
Verkrachting
Van opzetverkrachting is sprake als de verdachte met een ander seksuele handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, terwijl hij
- al dan niet in voorwaardelijke zin - wist dat bij de ander de wil daartoe ontbrak. Van wetenschap van een ontbrekende wil bij de ander is in het algemeen sprake als de ander met duidelijke verbale of non-verbale signalen te kennen heeft gegeven het seksuele contact niet op prijs te stellen en de verdachte het contact toch heeft voortgezet.
De verdediging is van mening dat er geen sprake is van seksueel binnendringen. De rechtbank volgt dit niet. Uit de verklaring van aangeefster volgt immers dat verdachte met zijn vingers in zowel haar vagina als anus is geweest. Het door [getuige 4] gemaakte filmpje ondersteunt deze verklaring. Volgens vaste rechtspraak is er dan sprake van seksueel binnendringen. Het overige, het binnendringen met de penis of het gebruik van de tong, acht de rechtbank op basis van het dossier niet bewezen. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen vrijspreken.
Aangeefster heeft verklaard dat zij van meet af aan niet is ingegaan op de toenadering door verdachte. Zij heeft herhaaldelijk aan verdachte aangegeven een vriend te hebben en niet op zijn avances in te willen gaan. Op de camerabeelden in de trein is tevens te zien dat zij haar hoofd wegdraait wanneer verdachte haar een kus op haar wang geeft. Aangeefster heeft verklaard dat zij zich heeft verzet, zij hem van haar af heeft proberen te duwen, en heeft geschreeuwd. Op het filmpje van [getuige 4] is te zien hoe zij spartelend van verdachte weg probeert te komen. Gelet op deze signalen vanuit aangeefster is van enig positieve wilsuiting dan ook geen sprake en kan de conclusie niet anders zijn dan dat verdachte wist dat bij aangeefster de wil daartoe ontbrak.
Om tot een bewezenverklaring van gekwalificeerde opzetverkrachting te komen moet worden vastgesteld dat de opzetverkrachting werd voorafgegaan, vergezeld of gevolg door dwang, geweld of bedreiging. Verdachte heeft zichzelf aan aangeefster opgedrongen. In de trein gaat verdachte, terwijl hier geen aanleiding voor is, naast aangeefster zitten en legt vervolgens een arm om haar heen en kust haar op haar wang. Na aankomst op het station in Vlissingen blijft verdachte bij aangeefster in de buurt en volgt hij haar zelfs het spoor op wanneer aangeefster aan verdachte probeert te ontkomen. Vervolgens ontstaat er duw- en trekwerk en brengt hij aangeefster naar beneden. Verdachte trekt de broek van aangeefster uit, gaat op haar liggen en legt zijn hand over de mond van aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van opzetverkrachting voorafgegaan door en vergezeld van dwang en geweld.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit, gekwalificeerde opzetverkrachting, wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 september 2024 te Vlissingen met een persoon, te weten [aangeefster] een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten het
- duwen van zijn vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen, en anus van die [aangeefster]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en gevolgd door dwang en geweld, door vlak naast die [aangeefster] te gaan zitten in de trein en zijn armen om die [aangeefster] te
slaan en/ samen met die [aangeefster] over het treinstation te lopen en die [aangeefster] te achtervolgen en die [aangeefster] te duwen en trekken en op de grond te duwen en de broek van die [aangeefster] uit te trekken en/ op die [aangeefster] te gaan liggen en zijn hand over de mond van die [aangeefster] te houden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, wanneer een bewezenverklaring volgt, nadrukkelijk rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting. Hij heeft aangeefster lastig gevallen in de trein en is haar blijven volgen om haar uiteindelijk op het spoor naar beneden te duwen, haar broek uit trekken en te verkrachten. Verkrachting is een zeer ernstig feit en verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van aangeefster. Verdachte heeft de belangen van aangeefster ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een verkrachting nog jarenlang last kunnen hebben van de psychische gevolgen daarvan. Deze verkrachting heeft bovendien plaatsgevonden op een openbare plek en verdachte was voor aangeefster een wildvreemde. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Verdachte heeft tijdens de zitting geen openheid van zaken willen geven over wat er nu precies was voorgevallen op het spoor en heeft daarmee geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS).
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor over de ernst van het feit is overwogen, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte geven de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

opzetverkrachting voorafgegaan door en vergezeld van dwang en geweld

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. R.H.M. Pooyé en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2025.
Mr. Pooyé is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 8 september 2024 te Vlissingen
met een persoon, te weten [aangeefster]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
het
- duwen/brengen van zijn vingers in de vagina, althans tussen de
schaamlippen, en/of anus van die [aangeefster]
- duwen/brengen van zijn penis in de vagina en/of anus van die [aangeefster]
- duwen/brengen van zijn tong in de vagina, althans tussen de
schaamlippen van die [aangeefster]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak
en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of
gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door vlak naast die
[aangeefster] te gaan zitten in de trein en/of zijn armen om die [aangeefster] te
slaan en/of samen met die [aangeefster] over het treinstation te lopen en/of
die [aangeefster] te achtervolgen en/of die [aangeefster] te duwen en/of trekken
en/of op de grond te duwen en/of de broek van die [aangeefster] uit te
trekken en/of op die [aangeefster] te gaan liggen en/of zijn hand over/op de
mond van die [aangeefster] te houden/leggen;
(art 243 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 september 2024 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met een persoon, te weten [aangeefster]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam te verrichten
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak
en deze poging tot opzetverkrachting te doen voorafgaan door,
vergezellen van en/of volgen door dwang, geweld en/of bedreiging,
vlak naast die [aangeefster] is gaan zitten in de trein en/of zijn armen om
die [aangeefster] heeft geslagen en/of samen met die [aangeefster] over het
treinstation is gelopen en/of die [aangeefster] heeft achtervolgd en/of die
[aangeefster] heeft geduwd en/of getrokken en/of op de grond geduwd en/of
de broek van die [aangeefster] heeft uitgetrokken en/of op die [aangeefster] is gaan
liggen en/of zijn hand over/op de mond van die [aangeefster] heeft
gehouden/gelegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 243 lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 september 2024 te Vlissingen
met een persoon, te weten [aangeefster]
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het kussen op de wang, en/of
- het betasten van de vagina, althans de schaamstreek, en/of
- het betasten van de anus en/of billen
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of
gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door vlak naast die
[aangeefster] te gaan zitten in de trein en/of zijn armen om die [aangeefster] te
slaan en/of samen met die [aangeefster] over het treinstation te lopen en/of
die [aangeefster] te achtervolgen en/of die [aangeefster] te duwen en/of trekken
en/of op de grond te duwen en/of de broek van die [aangeefster] uit te
trekken en/of op die [aangeefster] te gaan liggen en/of zijn hand over/op de
mond van die [aangeefster] te houden;
(art 241 lid 2 Wetboek van Strafrecht)